Arrondissementsrechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 25 september 2001
Parketnummer: 17/080140-01
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Almelo, Huis van Bewaring Karelskamp te Almelo.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 11 september 2001.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht het onder 1., 2. en 3. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
Ten aanzien van de periode van 1 juli 1999 tot 1 november 2000:
hij in de periode van 1 juli 1999 tot 1 november 2000 in het arrondissement Leeuwarden, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Ten aanzien van de periode van 1 november 2000 tot en met 12 juni 2001:
hij in de periode van 1 november 2000 tot en met 12 juni 2001 in het arrondissement Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij op 13 juni 2001 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, een wapen van categorie III, te weten een pistool (van het merk F.T., type GT 28, kaliber 6.35), voorhanden heeft gehad;
hij op 13 juni 2001 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1098 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en ongeveer 140 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Het bewezene levert op de misdrijven:
1.
Ten aanzien van de periode van 1 juli 1999 tot 1 november 2000:
Ten aanzien van het bewezenverklaarde verkopen en afleveren:
de voortgezette handeling van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde verstrekken en vervoeren:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van de periode van 1 november 2000 tot en met 12 juni 2001:
Ten aanzien van het bewezenverklaarde verkopen en afleveren:
de voortgezette handeling van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde verstrekken en vervoeren:
het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
3.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport, d.d. 28 augustus 2001, opgemaakt door mw. M. Postema, werkzaam bij Reclassering Nederland, en een adviesrapport, d.d. 7 september 2001, opgemaakt door W.J. Schoenmakers, werkzaam bij Reclassering Nederland;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1., 2. en 3. telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van voorarrest.
Verdachte heeft gedurende twee jaren gehandeld in verdovende middelen, eerst alleen, maar in de laatste maanden samen met anderen. Dat het om een omvangrijke handel ging blijkt uit het feit dat bij verdachte ruim 1 kilo heroïne in beslag is genomen en ruim 100 gram cocaïne
Verdachte is zelf geen gebruiker en heeft gehandeld uit winstbejag. De verdachte heeft daarmee zijn eigen materiële gewin laten prevaleren boven de gezondheid van anderen. Dat wordt verdachte zwaar aangerekend.
Omtrent de verdachte is door de reclassering gerapporteerd. Uit deze rapportage komen geen zodanige persoonlijke omstandigheden naar voren dat deze van invloed dienen te zijn op de strafmaat.
Dit brengt mee dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd van aanzienlijke duur. Daarnaast zal nog een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd als stok achter de deur. De duur van de op te leggen straf zal zodanig zijn dat op het aanbod van verdachte een werkstraf en elektronisch toezicht te willen ondergaan niet kan worden ingegaan.
De rechtbank acht het inbeslaggenomen geld ( fl. 575,=) vatbaar voor verbeurdverklaring nu dit geld geheel of grotendeels door het strafbare feit is verkregen en dit toebehoort aan verdachte.
De rechtbank acht de aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen gezamenlijkheid van goederen, te weten de resten van hennepplanten en de kwekerijbenodigdheden, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu deze gezamenlijkheid van goederen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten is aangetroffen en zij kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b, 14c, 33a, 36d, 47, 56, 57, van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart het 1., 2. en 3. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geld, fl. 575,= (onderdeel goednummer 578941.)
Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen goederen, onderdeel goednummer 578960, te weten 11 lampen van 400 watt ( met armatuur), 65 zwarte emmers met potgrond, 14 zwarte bakken met steenwol, 5 jerrycans (met voedingsvloeistof), 2 koolstoffilters met ventilator, 4 ventilatoren en 60 resten van hennepplantjes.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. I.M. Dölle, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Martini, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 september 2001.
Mr. Dölle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.