RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[naam eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerder,
gemachtigde: mr. M.E. van der Helm, werkzaam bij verweerders gemeente.
Bij brief van 28 november 2000, verzonden op 1 december 2000, heeft verweerder eiser mededeling gedaan van een besluit op bezwaar met betrekking tot de toepassing van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB).
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, op 24 januari 2002. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder is bij gemachtigde verschenen.
Op 3 januari 2000 heeft eiser verweerder verzocht hem de namen en adressen mede te delen van alle voorzitters, secretarissen, leden en plaatsvervangend leden van de Commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften (hierna: de Commissie). Bij brief van 7 februari 2000 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag. Bij besluit van 14 februari 2000 heeft verweerder eisers verzoek van 3 januari 2000 afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser op 15 februari 2000 bezwaar gemaakt. Bij brief van 28 februari 2000 ten slotte heeft eiser zich bij verweerder beklaagd over het feit dat verschillende stukken van de raadsvergadering van 7 september 1998 niet aan hem worden verstrekt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig een advies van de Commissie, eisers bezwaar van 7 februari 2000 niet-ontvankelijk verklaard en eisers bezwaarschriften van 15 en 28 februari 2000 ongegrond verklaard.
Verweerder stelt zich -samengevat- op het standpunt dat de door eiser gevraagde informatie, gelet op art. 10 lid 2 onder e van de WOB, op grond van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet wordt verstrekt. Eiser heeft in beroep -voor zover hier van belang- aangevoerd dat de Commissie niet onpartijdig tot haar advies heeft kunnen komen.
In dit geding moet de rechtbank beoordelen of verweerder bij het nemen van het bestreden besluit heeft gehandeld in strijd met enig wettelijk voorschrift, enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat eiser geen grieven heeft aangevoerd tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaarschrift van 7 februari 2000. In zoverre wordt het bestreden besluit niet aangevochten. Voorts is ter zitting komen vast te staan dat eiser reeds beschikt over de stukken van de raadsvergadering van 7 september 1998. Voor wat dit laatste betreft heeft hij dan ook geen procesbelang meer; in zoverre dient zijn beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voorts is in art. 2:4 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid vervult. Ter voorbereiding en advisering van de beslissing op eisers bezwaarschriften is er op grond van art. 2 van verweerders Verordening behandeling bezwaar- en beroepschriften (hierna de Verordening) een commissie. In art. 12 van de Verordening is bepaald dat de voorzitters en de leden van de commissie niet deelnemen aan de behandeling van een bezwaar- en beroepschrift, indien daarbij hun onpartijdigheid in het geding kan zijn. De rechtbank stelt vast dat eiser de privé-adressen van (onder meer) alle voorzitters en alle leden van de Commissie heeft opgevraagd, dus ook die van de voorzitter en de leden die het onderhavige advies aan verweerder hebben uitgebracht. Met betrekking tot die advisering is aldus ten minste de schijn van partijdigheid gewekt. Verweerder heeft, door de Commissie het bestreden besluit te laten voorbereiden en daarover te laten adviseren, in strijd gehandeld met het bepaalde in art. 2:4 lid 1 Awb. Bovendien acht de rechtbank de bezwaarschriftprocedure, zoals deze thans is gevolgd, in strijd met art. 12 van de Verordening.
In zoverre zal eisers beroep gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal, voor zover dit betrekking heeft op de ongegrondverklaring van eisers bezwaarschrift van 15 februari 2000, worden vernietigd wegens strijd met de art. 2:4 van de Awb en 12 van de Verordening. Verweerder zal in zoverre een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:74 Awb dient verweerders gemeente het door eiser gestorte griffierecht ad € 102,10 te vergoe-den.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten, nu van zulke kosten aan de zijde van eiser niet is gebleken.
Al het vorenstaande heeft geleid tot de volgende beslissing.
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover dit is gericht tegen de ongegrondverklaring van eisers bezwaarschrift van 28 februari 2000;
- verklaart het beroep gegrond, voor zover dit is gericht tegen de ongegrondverklaring van eisers bezwaarschrift van 15 februari 2000;
- vernietigt het bestreden besluit voor dit onderdeel;
- bepaalt dat verweerder in zoverre een nieuw besluit neemt, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- bepaalt dat verweerders gemeente het door eiser gestorte griffierecht ad € 102,10 aan hem terugbetaalt.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2002, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelij-ke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzen-ding van de uitspraak een brief (beroep-schrift) alsmede een af-schrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuurs-recht-spraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 30 januari 2002