ECLI:NL:RBLEE:2002:AD9308

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97128 /CV EXPL 01-1123
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en herstelwerkzaamheden na tekortkoming in overeenkomst tot levering en montage van kunststof kozijnen

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Bakker, een schadevergoeding van ƒ 9.000,00 van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. H.K. de Haan, wegens toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst tot levering en montage van kunststof kozijnen. De overeenkomst werd op 13 oktober 1999 gesloten, waarbij gedaagde zich verplichtte om diverse kozijnen en een voor- en achterdeur te leveren en te plaatsen voor een totaalbedrag van ƒ 31.000,00. Eiser heeft een deel van dit bedrag betaald, maar gedaagde heeft niet alle afgesproken zaken geleverd. Eiser vordert nu ƒ 4.500,00 voor de niet geleverde zaken en ƒ 5.500,00 voor herstelwerkzaamheden die onder de garantie vallen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde in gebreke is gebleven met de levering van de afgesproken zaken. Eiser heeft op 21 december 1999 een betaling van ƒ 17.600,00 gedaan aan Vectra, de onderaannemer van gedaagde, en de rechter oordeelt dat deze betaling bevrijdend was, ondanks dat gedaagde niet bij de montage aanwezig was en niet heeft geprotesteerd tegen deze betaling. De rechter concludeert dat gedaagde geen recht heeft op opschorting van zijn verplichtingen, omdat hij erkent dat de niet geleverde zaken nog geleverd moeten worden.

De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe, zowel voor de niet geleverde zaken als voor de herstelkosten, omdat gedaagde deze bedragen niet voldoende heeft betwist. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiser zijn begroot op euro€ 450,00 voor salaris en euro€ 206,71 voor verschotten. De rechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst de bedragen in euro's toe, in verband met de invoering van de euro als wettig betaalmiddel.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector Kanton
Locatie Sneek
VONNIS
97128 /CV EXPL 01-1123
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procederende met toevoeging,
gemachtigde: mr. M. Bakker, advocaat te Alkmaar,
tegen
[gedaagde], eerder h.o.d.n. [naam gedaagde] Kozijn,
wonende te Scharnegoutum,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.K. de Haan, advocaat te Sneek.
OVERWEGINGEN
Procesverloop
1. Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft eisende partij, hierna te noemen [eiser], gevorderd om gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde], te veroordelen tot betaling van ƒ 9.000,00, bestaande uit a. ƒ 7.000,00 schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming alsmede b. ƒ 2.000,00 met betrekking tot herstelwerkzaamheden, met rente en kosten.
[eiser] heeft bij akte negen produkties in het geding gebracht.
[gedaagde] heeft bij antwoord de vordering betwist.
Bij conclusie van repliek, tevens akte van vermindering en vermeerdering van eis, heeft [eiser] zijn vordering onder a verminderd tot ƒ 4.500,00 en zijn vordering onder b vermeerderd tot ƒ 5.500,00, en voor het overige gepersisteerd.
Na conclusie van dupliek, waarbij [gedaagde] zijn standpunt heeft gehandhaafd, heeft [eiser] bij akte twee produkties overgelegd.
Na een akte uitlating produkties van de zijde van [gedaagde] is vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
De beoordeling van het geschil
2. Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
2.1 Partijen hebben op 13 oktober 1999 een overeenkomst gesloten waarbij [gedaagde] in opdracht van [eiser] diverse kunststof kozijnen en een voor- en achterdeur zou leveren en plaatsen voor een bedrag van ƒ 31.000,00 inclusief b.t.w.. Het schriftelijk, door beide partijen ondertekende, koopcontract alsmede de orderbevestiging van 19 oktober 1999 zijn in het geding gebracht. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [gedaagde] van toepassing, zoals die op de achterzijde van de orderbevestiging zijn afgedrukt. Van het overeengekomen bedrag diende 40% bij het geven van de opdracht te worden betaald en de resterende 60% bij montage.
2.2 Vectra Kozijn B.V. (hierna te noemen Vectra) fungeerde als onderaannemer van [gedaagde] en heeft op 22 oktober 1999 in opdracht van [gedaagde] de kozijnen en deuren bij [eiser] opgemeten. Op 13 november 1999 is een bedrag van ƒ 12.400,00 afgeschreven van het bouwdepot van [eiser]. Op 20 december 1999 zijn de kozijnen en deuren geleverd en is Vectra met de montage gestart. Op 21 december 1999 heeft [eiser] op verzoek van de heer Oostenrijk, directeur van Vectra, een bedrag van ƒ 17.600,00 overgemaakt op de bankrekening van Vectra. Met de directeur van Vectra had [eiser] afgesproken dat het resterende bedrag ad ƒ 1.000,00 zou worden betaald indien er compleet zou zijn geleverd en gemonteerd.
2.3 De volgende zaken zijn door [gedaagde] niet geleverd:
- een brievenbus Z03 MB;
- een voordeurpaneel glas in lood (Neuhaus II Bleimotif Schilf);
- een rozet Z05 MB;
- matglas in de achterdeur;
- bijpassende deurbel.
[eiser] heeft [gedaagde] diverse malen schriftelijk verzocht de werkzaamheden te voltooien. De gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] bij aangetekend schrijven van 9 april 2001 tot nakoming dan wel schadevergoeding gesommeerd, alsmede tot herstel van door [eiser] gestelde gebreken.
3. [eiser] baseert zijn vordering op voormelde vaststaande feiten en vordert een bedrag van ƒ4.500,00 aan schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst tot levering en montage van de hiervoor onder punt 2.3 genoemde zaken.
Daarnaast vordert [eiser] een bedrag van ƒ 5.500,00 aan schadevergoeding met betrekking tot herstelwerkzaamheden die volgens [eiser] onder de garantie vallen zoals die is bepaald in de van toepassing zijnde algemene voorwaarden. De herstelwerkzaamheden betreffen scheuren in de onderzijde van het kozijn van de voordeur en de onderdorpel van de achterdeur.
[eiser] verwijst ter onderbouwing van de herstelkosten naar een bij repliek overgelegde offerte van Bot Ramen & Deuren B.V. van 9 oktober 2001.
[eiser] is van mening dat hij door middel van zijn betaling op 21 december 1999 aan Vectra bevrijdend heeft betaald, daar de samenwerking met Vectra door [gedaagde] was aangekondigd, [gedaagde] niet bij de montage aanwezig was en er bij aflevering diende te worden betaald. Voorts heeft [gedaagde] nooit geprotesteerd tegen de aan Vectra gedane betaling en is [eiser] nimmer door hem aangemaand tot betaling van een nog openstaand factuurbedrag.
4. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] het restant van de overeengekomen aannemingssom niet aan hem heeft voldaan en beroept zich om die reden op een opschortingsrecht. [gedaagde] is van mening dat [eiser] met de op 21 december 1999 aan Vectra gedane betaling niet bevrijdend heeft betaald jegens [gedaagde] nu hij die betaling nimmer heeft bekrachtigd dan wel er door is gebaat, en [eiser] volgens hem niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat er aan Vectra diende te worden betaald.
[gedaagde] erkent dat de hiervoor onder punt 2.3 genoemde zaken nog door hem dienen te worden geleverd. Met betrekking tot de herstelwerkzaamheden voert [gedaagde] bij antwoord aan dat [eiser] de noodzaak daartoe niet aannemelijk heeft gemaakt.
[gedaagde] stelt verbaasd te zijn over de hoogte van de door [eiser] bij repliek gevorderde bedragen en noemt deze merkwaardig nu [eiser] door zijn betaling aan Vectra het geleverde immers grotendeels heeft geaccepteerd.
5. Alvorens te kunnen beoordelen in hoeverre [gedaagde] in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [eiser] tekort is geschoten, dient te worden vastgesteld of [gedaagde] zich terecht op een opschortingsrecht beroept.
Alhoewel Vectra geen partij was bij de tussen [gedaagde] en [eiser] gesloten overeenkomst en [eiser] bij [gedaagde] had kunnen verifiëren of betaling van het resterende bedrag aan Vectra diende plaats te vinden, mocht [eiser] onder de gegeven omstandigheden op redelijke gronden aannemen dat hij aan Vectra moest betalen. Vast staat immers dat Vectra als onderaannemer de door [eiser] aan [gedaagde] gegeven opdracht heeft uitgevoerd en dat betaling van het restant factuurbedrag bij montage diende plaats te vinden. [gedaagde] heeft voorts nimmer geprotesteerd tegen de door [eiser] aan Vectra gedane betaling noch heeft hij [eiser] aangemaand tot betaling van een nog openstaand factuurbedrag, zoals [eiser] bij repliek onweersproken heeft gesteld. Gelet op vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] met de op 21 december 1999 gedane betaling van ƒ 17.600,00 aan Vectra bevrijdend heeft betaald jegens [gedaagde]. Dit betekent dat van de totale aanneemsom er nog een bedrag van ƒ 1.000,00 openstaat. Nu [gedaagde] heeft erkend dat hij de onder punt 2.3. genoemde zaken nog niet heeft geleverd, en er door [eiser] betaald diende te worden bij aflevering en montage, komt hem terzake de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst geen opschortingsrecht toe.
6. Met betrekking tot de door [eiser] gevorderde bedragen van ƒ 4.500,00 wegens niet geleverde en gemonteerde zaken en ƒ 5.500,00 aan herstelkosten van het in december 1999 geplaatste kozijn van de voordeur overweegt de kantonrechter het volgende.
[gedaagde] erkent dat de door [eiser] in de stukken genoemde zaken nog door hem geleverd dienen te worden, zodat de tekortkoming op dat punt vast staat. [gedaagde] geeft in zijn stukken echter niet aan welk bedrag hiermee volgens hem gemoeid is.
Met betrekking tot de gevorderde herstelkosten heeft [gedaagde] bij antwoord slechts gesteld dat [eiser] de noodzaak tot deze kosten niet aannemelijk heeft gemaakt.
Ter onderbouwing van de door hem gevorderde bedragen verwijst [eiser] naar door hem bij repliek overgelegde offerte van Bot Ramen & Deuren B.V..
De in die offerte genoemde zaken en bedragen worden door [gedaagde] bij dupliek niet betwist, noch de stelling van [eiser] dat het kozijn van de voordeur vervangen dient te worden, hetgeen eveneens in de offerte is opgenomen. [gedaagde] noemt de hoogte van de vordering van [eiser] slechts merkwaardig gelet op het feit dat [eiser] zijn betalingsverplichting in december 1999 met ƒ 1.000,00 heeft opgeschort. Door [gedaagde] is voorts niets gesteld omtrent de hoogte van de kosten welke volgens hem met het herstel van de door [eiser] gestelde gebreken gemoeid zouden zijn.
Nu vast staat dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met het leveren van de in de dagvaarding genoemde zaken en hij de hoogte van het voor die zaken gevorderde bedrag gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet expliciet en concreet heeft betwist, zal het bedrag van ƒ 4.500,00 als onvoldoende gemotiveerd weersproken worden toegewezen inclusief de daarover gevorderde wettelijke rente.
Het wegens herstelkosten gevorderde bedrag van ƒ 5.500,00 zal eveneens als onvoldoende weersproken worden toegewezen, inclusief de daarover gevorderde wettelijke rente, nu [eiser] bij repliek onweersproken heeft gesteld dat het kozijn van de voordeur vervangen dient te worden en [gedaagde] de hoogte van het gevorderde bedrag niet voldoende heeft betwist.
7. [gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van deze procedure worden verwezen.
8. In verband met de invoering van de euro als wettig betaalmiddel per 1 januari 2002 zullen in de beslissing hieronder de te betalen bedragen worden weergegeven in euro's.
BESLISSING
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag groot euro€ 4.084,02 (zegge: vier duizend vierentachtig euro en twee eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 8 augustus 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op euro€ 450,00 wegens salaris en op euro€ 206,71 wegens verschotten, waarvan te voldoen door overschrijving op bankrekeningnummer 19.23.25.841 ten name van de gerechten in het arrondissement Leeuwarden:
- € euro 107,21 wegens door de griffier in debet gestelde griffierechten;
- € euro 63,77 wegens het door de deurwaarder uitgebrachte exploit van dagvaarding;
- € euro 450,00 wegens salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.