ECLI:NL:RBLEE:2002:AD9956

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
50627 KGZA 02-25
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in jaarstukken door dierenartsenassociatie na overname praktijk

In deze zaak heeft de maatschap Dierenartsenassociatie Dokkum e.o. een kort geding aangespannen tegen een gedaagde dierenarts, die zijn praktijk heeft overgedragen aan de eiseres. De eiseres vorderde inzage in de jaarstukken van de gedaagde over de jaren 1996, 1997 en 1998, omdat zij meende dat de gedaagde niet aan zijn mededelingsplicht had voldaan bij de verkoop van de praktijk. De dierenartsenassociatie stelde dat een aanzienlijk aantal klanten al vóór de overname voor een andere praktijk had gekozen, wat leidde tot een lagere omzet dan verwacht. De rechter oordeelde dat de gedaagde verplicht was om relevante informatie over de praktijk te verstrekken en dat de dierenartsenassociatie recht had op inzage in de jaarstukken om haar positie te kunnen bepalen voor een mogelijke bodemprocedure. De rechter wees de vordering toe en legde een dwangsom op voor het geval de gedaagde niet aan de veroordeling zou voldoen. De uitspraak benadrukt de mededelingsplicht van verkopers in overeenkomsten en het belang van transparantie in dergelijke transacties.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Korte Gedingen
Uitspraak: 7 maart 2002
Kort-geding-nummer: 50627 KGZA 02-25
VONNIS
van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden, in het kort geding van:
de maatschap
DIERENARTSENASSOCIATIE DOKKUM e.o.,
gevestigd te Dokkum,
eiseres,
procureur: mr. P.R. van den Elst,
advocaat: mr. C.F. van Delft te Gouda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur: mr. A.H. Lanting.
PROCESGANG
De dierenartsenassocatie heeft [gedaagde] in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 21 februari 2002.
De dierenartsenassociatie heeft toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de rechter bij vonnis - zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - [gedaagde] zal veroordelen om aan de dierenartsenassociatie binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis ter inzage af te geven kopieën van de door de accountant van [gedaagde] opgestelde jaarstukken over de jaren 1996, 1997 en 1998 betreffende de door hem aan de dierenartsenassociatie verkochte dierengeneeskundige praktijk te [woonplaats], zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000,00 euro voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke mocht blijven, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten nader doen toelichten door hun advocaat respectievelijk procureur, waarbij de procureur van de [gedaagde] mede aan de hand van pleitnotities het woord heeft gevoerd. [gedaagde] heeft daarbij geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de dierenartsenassociatie, met veroordeling van de dierenartsenassociatie in de kosten van het geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Na voortgezet debat hebben partijen vonnis gevraagd. De rechter doet heden uitspraak op basis van het griffiedossier, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten
1. Voorshands kunnen de navolgende feiten als vaststaand worden aangenomen:
1.1. Partijen hebben in het jaar 1997 onderhandelingen gevoerd over een overname door de dierenartsenassociatie van de door [gedaagde] gedreven dierenartsenpraktijk te [woonplaats].
1.2. Partijen hebben T.W. te Giffel, secretaris van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (de KNMvD), advies gevraagd over de hoogte van de goodwill van de dierenartsenpraktijk. In een 10 oktober 1997 gedateerde brief van Te Giffel heeft hij het navolgend medegedeeld:
"(...)
Volgens de door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde gehanteerde normen bestaat de waarde van de goodwill normaliter uit een percentage van de gemiddelde bruto praktijkomzet (dat wil zeggen de totale praktijkontvangsten zonder aftrek van de kosten) over de laatste drie jaren, voorafgaande aan het moment van vaststellen, exclusief neveninkomsten en incidentele opbrengsten. Het aldus berekende goodwillbedrag dient in een bepaalde verhouding tot het netto praktijkinkomen te staan.
(...)
Wij gaan er vanuit dat de laatste jaren geen belangrijke wijzigingen in de praktijkomvang zijn opgetreden, zodat de resultaten van de jaren 1994 tot en met 1996 een goed beeld geven van de thans bestaande praktijk. Uit deze gegevens blijkt dat het een praktijk betreft met een dalende omzet. Voor 1996 betreft het voorlopige cijfers, omdat het accountantsrapport nog niet beschikbaar is.
Uitgaande van de ons bekende gegevens, met name praktijksoort, inkooppercentage medicamenten, overige kosten en de thans gehanteerde normen, adviseren wij de waarde van de goodwill vooralsnog op 80% van de gemiddelde bruto omzet over de jaren 1994 tot en met 1996.
Bruto omzet 1994: ƒ 305.196,--
Bruto omzet 1995: ƒ 275.113,--
Bruto omzet 1996 ƒ 261.415,--
----------------
ƒ 841.724,--
Dit resulteert in een gemiddelde bruto omzet van ƒ 280.575,-- voor de hele praktijk. Het goodwilladvies bedraagt ƒ 224.460,--, zijnde 80% van ƒ 841.724,-- voor de hele praktijk, afgerond ƒ 225.000,00
(...)"
1.3. Op of omstreeks 21 december 1997 is er tussen partijen een koopovereenkomst tot stand gekomen betreffende de door [gedaagde] gedreven dierenartsenpraktijk te [woonplaats] en wel voor een koopsom van ƒ 235.000,00. Genoemd bedrag bestaat uit het door Te Giffel genoemde bedrag van ƒ 225.000,00, vermeerderd met een bedrag van ƒ 10.000,00 terzake van de gezelschapsdierenpraktijk van [gedaagde].
In de "overeenkomst van praktijkoverdracht" staat onder meer het navolgende vermeld:
"Artikel 2 Koopsom
1. De koopsom voor de in artikel 1 genoemde praktijk (..) bedraagt (..) ƒ 235.000,-- (80% van de volgens het vorderingenstelsel berekende (gemiddelde) bruto omzet van die praktijk (..) over de boekjaren 1994, 1995 en 1996), door koper aan verkoper te voldoen op 1-3-1998 (..)
2. De in lid 1 genoemde koopsom is berekend aan de hand van en gebaseerd op de financiële resultaten van de praktijk van verkoper (..) over de boekjaren '94, '95, '96, zoals door partijen is overeengekomen n.a.v. een brief van de heer Te Giffel d.d. 10-10-1997 (..)
3. Voorzover verkoper aan koper mededelingen mocht hebben gedaan van bijzonderheden of feiten welke de geschatte toekomstige praktijkopbrengst kunnen beïnvloeden worden deze mededelingen tevens op de in lid 2 bedoelde bijlage vermeld.
4. Verkoper staat er voor in dat de door hem en/of zijn gemachtigde verstrekte gegevens, die als basis dienen voor de in lid 2 bedoelde becijfering en derhalve van invloed zijn op de grootte van de overnamesom, juist zijn en dat door hem en/of zijn gemachtigde aan koper geen gegevens zijn onthouden of mededelingen zijn gedaan waardoor de praktijkopbrengst over het tijdvak dat als berekeningsbasis heeft gediend, een onjuist beeld geeft van hetgeen redelijkerwijs tenminste als de geschatte toekomstige praktijkopbrengst kan worden beschouwd.
5. Indien niettemin door of vanwege verkoper bij het aangaan van de overeenkomst aan koper onjuiste gegevens mochten zijn verstrekt dan wel bijzonderheden en/of feiten mochten zijn verzwegen, en koper aannemelijk kan maken dat hij, indien een en ander aan hem bekend zou zijn geweest, deze overeenkomst niet dan wel op andere voorwaarden zou zijn aangegaan, zal koper gerechtigd zijn van verkoper vergoeding te vorderen van alle voor hem hieruit voortvloeiende schaden."
1.4. De overname van de praktijk heeft op 15 maart 1998 plaatsgevonden.
Het geschil en de beoordeling daarvan
2. De dierenartsenassociatie heeft aangevoerd, dat zij direct na de overname van de praktijk van [gedaagde] heeft moeten constateren dat een belangrijk deel van de klanten al vóór de overname van de praktijk door de dierenartsenassociatie voor een andere dierenartsenpraktijk hadden gekozen. Volgens deze veehouders hebben zij zulks van tevoren aan [gedaagde] te kennen gegeven. De dierenartsenassociatie is er door dit verlies aan klanten niet in geslaagd om een hogere omzet te genereren dan ongeveer ƒ 100.000,00, hetgeen neerkomt op ongeveer 40% van de verwachte omzet. De dierenartsenassociatie stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] niet aan de op hem als verkoper rustende mededelingsplicht heeft voldaan. [gedaagde] had de dierenartsenassociatie dienen in te lichten over het feit dat klanten voor een andere dierenartsenpraktijk hadden gekozen. Blijkens artikel 2 van de overeenkomst tussen partijen stond [gedaagde] er voor in, dat de door hem verschafte gegevens juist waren en dat hij aan de dierenartsenassociatie geen gegevens had onthouden of mededelingen had gedaan, waardoor de praktijkopbrengsten - die als berekeningsbasis voor de koopsom dienden - een onjuist beeld zouden geven van wat de toekomstige praktijkopbrengst redelijkerwijs zou kunnen zijn.
De dierenartsenassociatie overweegt thans een bodemprocedure tegen [gedaagde] te entameren, teneinde hun schade vergoed te krijgen. Teneinde te kunnen beoordelen of een procedure kans van slagen zou hebben, alsmede ter voorbereiding op een dergelijke procedure, wenst de dierenartsenassociatie de beschikking te hebben over de jaarstukken over de jaren 1996, 1997 en 1998. Aan de hand van deze jaarstukken kan de dierenartsenassociatie beoordelen of de oorzaak van de lage omzet van de dierenartsenassociatie inderdaad - zoals de dierenartsenassociatie stelt - ook al vóór de overname van de praktijk door de dierenartsenassociatie aanwezig was. In dat geval heeft [gedaagde] immers niet aan zijn mededelingsplicht voldaan, aldus de dierenartsenassociatie.
3. [gedaagde] heeft hiertegen - kort gezegd - aanvoerd, dat hij geen enkele garantie heeft gegeven voor toekomstige omzet. Die omzet is immers sterk afhankelijk van conjunctuur, overheidsmaatregelen en de inzet van de dierenartsenassociatie. Volgens [gedaagde] heeft hij aan zijn verplichtingen als verkoper voldaan en is er dus niet op grond van artikel 2 lid 5 van de overeenkomst van partijen aanleiding voor vergoeding van de door de dierenartsenassociatie beweerdelijk geleden schade. Volgens [gedaagde] ontbreekt een spoedeisend belang, omdat de dierenartsenassociatie eerst ten gronde dient hard te maken dat zij aanspraak heeft op verrekening.
4.1. Indien in een bodemprocedure zou komen vast te staan dat [gedaagde] - zoals de dierenartsenassociatie stelt - er ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst van op de hoogte was dat een groot deel van haar klanten reeds voor de overname hadden gekozen voor een andere dierenartsenpraktijk, is [gedaagde] naar het voorlopig oordeel van de rechter aansprakelijk voor de door de dierenartsenassociatie geleden schade. Gelet op de in de wet neergelegde mededelingsverplichting van een verkoper, alsmede gelet op artikel 2 van de overeenkomst tussen partijen, was [gedaagde] immers in dat geval verplicht om de dierenartsenassociatie hiervan op de hoogte te stellen, hetgeen hij niet heeft gedaan.
4.2. Weliswaar heeft [gedaagde] aangevoerd, dat de dierenartsenassociatie zijn praktijk kende omdat zij de waarneming deed voor [gedaagde], doch dit brengt nog niet met zich mee dat de dierenartsenassociatie daarbij ook inzicht heeft gekregen in de omzetten van deze praktijk. De enkele omstandigheid dat de dierenartsenassociatie de waarneming voor [gedaagde] deed, heeft dan ook niet afgedaan aan de verplichting van [gedaagde] om de dierenartsenassociatie relevante informatie te verschaffen over haar omzetten.
4.3. De rechter is voorshands van oordeel dat inzage in de jaarstukken over de jaren 1996, 1997 en 1998 relevante informatie kan opleveren voor de dierenartsenassociatie en dat de dierenartsenassociatie ook aanspraak kan maken op die informatie, gezien de inhoud en de strekking van artikel 2 lid 4 van de overnameovereenkomst. Het belang van de dierenartsenassociatie is dan ook evident. De dierenartsenassociatie kan aan de hand van deze stukken haar positie bepalen en aan de hand daarvan besluiten of zij al dan niet een bodemprocedure tegen [gedaagde] aanhangig zal maken. Indien de dierenartsenassociatie besluit tot het aanhangig maken van een bodemprocedure tegen [gedaagde], zal zij genoemde jaarstukken nodig hebben ter onderbouwing van haar stellingen. Aannemelijk is dat het conflict tussen partijen in een impasse zal geraken, indien de dierenartsenassociatie geen inzicht krijgt in de voor haar relevante - en ter onderbouwing van haar stellingen noodzakelijke - gegevens. Daarmee is het spoedeisende belang van haar vordering in beginsel gegeven. Hiertegenover staat slechts het voorshands niet aannemelijke verweer van [gedaagde] - kort samengevat - dat de dierenartsenassociatie niets te maken heeft met deze jaarstukken. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.4. [gedaagde] heeft aangevoerd, dat de dierenartsenassociatie reeds informatie heeft gekregen over het jaar 1996. Omdat de dierenartsenassociatie heeft betwist dat zij inzage heeft gehad in de jaarstukken van (onder meer) het jaar 1996, is onvoldoende aannemelijk geworden dat de dierenartsenassociatie afdoende is geïnformeerd over het jaar 1996. Ook voor wat betreft het jaar 1996 zal de vordering dus worden toegewezen.
4.5. De rechter zal een maximum aan de te verbeuren dwangsommen verbinden. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit kort-geding-vonnis oplegging van hogere dwangsommen kan worden gevorderd dan wel hernieuwde oplegging van dezelfde dwangsommen.
Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
5. [gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
BESLISSING
De rechter, rechtdoende in kort geding:
1. veroordeelt [gedaagde] om aan de dierenartsenassociatie binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis ter inzage af te geven kopieën van de door de accountant van [gedaagde] opgestelde jaarstukken over de jaren 1996, 1997 en 1998 betreffende de door hem aan de dierenartsenassociatie verkochte dierengeneeskundige praktijk te [woonplaats];
2. bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom van 1.000,00 euro aan de dierenartsenassociatie zal verbeuren voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan de sub 1 genoemde veroordeling te voldoen;
3. verbindt aan de aldus te verbeuren dwangsommen een maximum van€ 20.000,00 euro;
4. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van de dierenartsenassociatie begroot op€ 258,18 euro aan verschotten en op 703,00 euro aan salaris procureur;
5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2002.