RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. E. van Sark, werkzaam bij FNV Ledenservice in Groningen,
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), verweerder,
gemachtigde: P.J. Langius, werkzaam bij het districtskantoor te Leeuwarden van Uwv Gak.
Bij brief van 16 oktober 2000 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Tegen dit besluit is namens eiseres beroep ingesteld.
De zaak is, gevoegd met de beroepszaak van eiseres nr. 00/156 WAO en -op grond van art. 88h WAO voor zover het de medische gegevens in het kader van de WAO betreft- met gesloten deuren, behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 6 maart 2002. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S. Bakker, kantoorgenoot van mr. van Sark. Verweerder is -daartoe opgeroepen- verschenen bij gemachtigde.
Met ingang van 1 januari 2002 is het Uwv getreden in de rechten en plichten van het Lisv (art. 9, 11 en 17 Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, Stb. 2001, 625). Waar in deze uitspraak gesproken wordt van 'verweerder' moet tot die datum dan ook worden gelezen 'het Lisv'.
De rechtbank heeft besloten om in de zaken 00/156 WAO en 00/1222 WAO afzonderlijk uitspraak te doen.
Voor de feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van heden nr. 00/156 WAO. Zij voegt daar het volgende aan toe. Op 22 december 1999 heeft eiseres zich opnieuw bij verweerder ziekgemeld met een toename van rug- en heupklachten. Met ingang van 22 december 1999 heeft verweerder de WAO-uitkering van eiseres herzien naar 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 31 maart 2000 deze uitkering ingaande 1 juni 2000 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35 %. Verweerder baseert zijn besluit -met name- op een rapport van 7 maart 2000 van de verzekeringsarts W. Leyten en een rapport van 14 maart 2000 van de arbeidsdeskundige B.E. Klein. Verweerder is er van uitgegaan dat eiseres per 1 juni 2000 ongeschikt is voor het verrichten van haar eigen werk als medewerker interne dienst, maar geschikt voor ander werk.
Het namens eiseres tegen dit besluit ingestelde bezwaar is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder baseert zijn besluit op een rapport van 6 oktober 2000 van de bezwaarverzekeringsarts M. Peerden.
Namens eiseres is -onder meer en samengevat- in beroep aangevoerd dat verweerder de beperkingen van eiseres heeft onderschat en dat zij niet in staat moet worden geacht om gedurende 40 uur loonvormende arbeid te verrichten. Ter zitting is namens eiseres onder meer nog gewezen op het feit dat zij in januari 1999 is geopereerd aan haar heup en dat kort daarvoor een operatie aan haar pols in verband met een zogenaamd carpaal tunnel syndroom heeft plaatsgevonden. Volgens eiseres valt op dat zij beperkt geacht wordt op een groot aantal onderdelen maar niet op het onderdeel hand- en vingergebruik. Haar zijn functies geduid waarin onder meer bijzondere eisen aan het hand- en vingergebruik worden gesteld.
De rechtbank overweegt als volgt.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen.
Het begrip arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO heeft een beperkte betekenis. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gaat het er om te bepalen of (en in hoeverre) het verdienvermogen van de verzekerde tengevolge van bij hem objectief medisch vastgestelde -rechtstreeks uit ziekte of gebrek voortvloeiende- medische beperkingen is afgenomen. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen het resterende verdienvermogen en hetgeen een soortgelijke gezonde verzekerde (de maatman) zou kunnen verdienen. Het resterende (theoretische) verdienvermogen omvat hetgeen de verzekerde, gegeven zijn medische beperkingen, met algemeen geaccepteerde arbeid -eventueel in een ander beroep dan voorheen- nog kan verdienen.
Een verzekerde wordt slechts dan arbeidsongeschikt geacht in de zin van de WAO, indien zijn verdienvermogen met tenminste 15% is afgenomen.
Op grond van art. 36 lid 1 WAO wordt de uitkering herzien wanneer degene, aan wie zij is toegekend, voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt. Een verzekerde komt voor een lagere uitkering ingevolge de WAO in aanmerking indien de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is afgenomen.
De rechtbank is op grond van de beschikbare medische gegevens van oordeel dat de belastbaarheid van eiseres per 1 juni 2000 door de verzekeringsarts Leyten, die het op 1 september 1999 door de verzekeringsarts Hollander opgestelde scoreformulier FIS nog steeds van toepassing acht, correct is weergegeven. Dat verweerder onvoldoende rekening zou hebben gehouden met de beperkingen op het punt van hand- en vingergebruik is namens eiseres niet met concrete medische gegevens aangetoond. In dat verband kan de rechtbank aan de brief 6 februari 2001 van de huisarts van eiseres, J.M. Schuring, niet die betekenis toekennen die eiseres daaraan toegekend wil zien. De rechtbank heeft geen aanwijzingen kunnen vinden om aan te nemen dat de belastbaarheid van eiseres door de verzekeringsarts is overschat.
Ten aanzien van de door de arbeidsdeskundige Klein aan eiser geduide functies overweegt de rechtbank het volgende. De arbeidsdeskundige Klein heeft blijkens zijn rapport van 14 maart 2000 slechts drie functies met eiseres besproken: "confectienaaister-confectiestikster (fb-code 7952)", "naaister-stikster meubelbekleding (fb-code 7964)" en "kunststofbewerker (fb-code 9019)". Het is de rechtbank opgevallen dat de fb-code 7952 slechts één functie bevat en dat dit een full-time functie is, terwijl eiseres, gelet op haar arbeidsurenomvang vóórdat zij arbeidsongeschikt werd (32,4 uur per week), als een part-timer moet worden aangemerkt. Gelet op de vaste jurisprudentie kan aan een part-timer echter geen fb-code worden voorgehouden die uitsluitend één of meer functies bevat die full-time moeten worden vervuld. Dat verweerder deze functie heeft geduid onder toepassing van het Besluit uurloonschatting 1999 en dat de arbeidsomvang van deze functie binnen de voor eiseres geldende zogenaamde bandbreedte valt doet daaraan niet af. De fb-code 7952 moet derhalve vervallen. Daarmee blijven er slechts twee fb-codes over en is niet voldaan aan de eis, dat aan een betrokkene ten minste drie verschillende fb-codes moeten worden voorgehouden. Het bestreden besluit berust derhalve niet op een deugdelijke arbeidskundige grondslag. Het beroep van eiseres zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal wegens strijd met art. 18 WAO worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het Uwv het door eiseres gestorte griffierecht ad € 27,23 te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht belopen de proceskosten van eiseres euro 644,= (beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt, waarde per punt euro 322,=, gewicht van de zaak: gemiddeld), terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst het Uwv aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
* verklaart het beroep gegrond;
* vernietigt het bestreden besluit;
* bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
* bepaalt dat het Uwv het door eiseres gestorte griffierecht ad euro 27,23 aan haar terugbetaalt;
* veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van euro 644,=, aan eiseres te vergoeden door het Uwv.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2002, in tegenwoordigheid van Y. Tigchelaar als griffier.
w.g. Y. Tigchelaar w.g. P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 11 maart 2002