ECLI:NL:RBLEE:2002:AE1671

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
49511 HAZA 01-0926
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.T. Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in versnelde procedure inzake schuldsanering en vorderingen van de bewindvoerder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Leeuwarden is behandeld, betreft het een vordering van de bewindvoerder, Mr. Dominicus Cornelis Poiesz, in het kader van de schuldsaneringsregeling van de failliet. De zaak is op 5 november 2001 aanhangig gemaakt en heeft geleid tot een vonnis op 17 april 2002. De eisers in conventie, de bewindvoerder en de failliet, hebben vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, die ook als eiser in reconventie optreedt. De rechtbank heeft de vorderingen van de bewindvoerder beoordeeld, waaronder de vraag of bepaalde schulden als boedelschulden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huur en liggeldvorderingen geen boedelschulden zijn, omdat er geen beschikking was gegeven voor de voortzetting van de uitoefening van het bedrijf. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de rechtsgeldigheid van een pandrecht op de Hasselter Aak "Phoenix" en heeft geconcludeerd dat er een rechtsgeldig vuistpandrecht was gevestigd. De vordering van de gedaagde om te bepalen dat het pandrecht zich uitstrekt tot huurpenningen en ligplaatsgelden na de datum van de schuldsanering is afgewezen. De rechtbank heeft verder geoordeeld over het retentierecht van de gedaagde en heeft bepaald dat dit recht van toepassing is op de liggeldvorderingen, maar niet op de huurschuld van de failliet. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de openstaande liggeldvorderingen en heeft de zaak verwezen naar de rol voor verdere akten.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector handelsrecht
Uitspraak: 17 april 2002
Zaak-/Rolnummer: 49511 HAZA 01-0926
VONNIS IN VERSNELD REGIME
van de enkelvoudige handelskamer in de zaak van:
1. Mr. Dominicus Cornelis POIESZ QQ, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van [de failliet] te [woonplaats saniet],
wonende te Sneek,
2. [de failliet],
wonende te [woonplaats saniet],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur: mr. H. Poiesz-de Vries,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur: mr. G.R. Winter.
PROCESGANG
De zaak is bij dagvaarding van 5 november 2001 in het versneld regime aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen. In de procedure zijn de volgende processtukken gewisseld:
- conclusie van eis in conventie van de zijde van eisers (in het vervolg: ook als verweerders in reconventie: de bewindvoerder en [de saniet]);
- conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie van de zijde van gedaagde (verder, tevens als eiser: [gedaagde]).
Bij vonnis van 16 januari 2002 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Deze heeft vervolgens plaatsgevonden op 4 februari 2002, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. De bewindvoerder en [de saniet] hebben toen tevens mondeling geantwoord in reconventie. Zoals ter comparitie was afgesproken, is er nadien een 13 februari 2002 gedateerde brief van mr. Winter namens [gedaagde] ter griffie van deze rechtbank binnengekomen.
Partijen hebben producties overgelegd. Ten slotte is door partijen vonnis gevraagd. De rechtbank wijst vonnis op het griffiedossier, waarvan de inhoud als hier herhaald moet gelden.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. De vordering
1.1. De vordering van de bewindvoerder en [de failliet] strekt er toe dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. zal verklaren voor recht dat de volgende schulden geen boedelschulden vormen:
- 4,5 maanden huur loods ƒ 3.600,00;
- ontruimingskosten loods 3 dagen met 2 personen ƒ 1.200,00;
- afvoer stortkosten en storting chemisch afval ƒ 250,00;
- boedel gestald op trailers ƒ 1.600,00;
- liggeld voor de Phoenix ƒ 800,00;
en voorts stallings- en liggeld na 1 maart 2001.
II. zal verklaren voor recht dat op de Hasselter Aak "Phoenix" geen rechtsgeldig pandrecht was gevestigd;
III. zal verklaren voor recht dat [gedaagde] ten aanzien van de achterstallige huur geen retentierecht met betrekking tot de Hasselter Aak kon uitoefenen;
IV. [gedaagde] zal veroordelen tot medewerking aan betaling van een bedrag van
ƒ 13.069,90 ten behoeve van de boedel;
V. [gedaagde] zal veroordelen binnen twee weken na het betekenen van dit vonnis over te gaan tot afgifte van de inventaris en voorraden zoals omschreven in de dagvaarding onder 7a;
VI. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van het geding.
1.2. [gedaagde] heeft tegen de vordering verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van de bewindvoerder en [de saniet] in de kosten van het geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
1.3. In reconventie strekt de vordering van [gedaagde] er toe dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. de bewindvoerder zal veroordelen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen tot overschrijving van het saldo op de gemeenschappelijke rekening met rekeningnummer 47.89.48.115 ten name van de bewindvoerder en mr. G.R. Winter en over te schrijven op een door [gedaagde] nader te bepalen rekening, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 500,00 per dag;
2. de bewindvoerder zal bevelen uit de boedel aan [gedaagde] te voldoen een bedrag van
ƒ 3.800,00 ter zake van achterstallige liggelden;
3. zal bepalen dat [gedaagde] bevoegd is om tot parate executie over te gaan van de inventaris en voorraden gelegen in de loods die door [de failliet] was gehuurd en zal bepalen dat de opbrengst van deze zaken door [gedaagde] kan worden behouden teneinde daaruit de openstaande vorderingen te voldoen met afdracht van het meerdere aan de bewindvoerder;
4. zal bepalen dat de huurpenningen en de liggeldvorderingen ontstaan na de datum waarop de schuldsanering is uitgesproken boedelschulden zijn althans schulden zijn die bij de bewindvoerder ter verificatie kunnen worden aangeboden.
5. zal bepalen dat het retentierecht en het pandrecht zich mede uitstrekken ten opzichte van de huurpenningen en ligplaatsgelden ontstaan na de datum waarop de schuldsaneringsregeling is uitgesproken.
6. de bewindvoerder en [de failliet] zal veroordelen in de kosten van het geding.
1.4. De bewindvoerder en [de saniet] hebben tegen de vordering in reconventie verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
2. Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en niet of onvoldoende betwist, alsmede op grond van de niet-betwiste inhoud van de overgelegde producties onder meer het volgende vast:
2.1. [de failliet] heeft tot ongeveer 1 januari 2000 te [woonplaats gedaagde] een werkplaats voor nieuwbouw en onderhoud van kleinere schepen geëxploiteerd. [de failliet] huurde daartoe bedrijfsruimte van [gedaagde] aan de Manjepetswei 11A te [woonplaats gedaagde]. In deze bedrijfsruimte bevond zich een complete bedrijfsinventaris, diverse casco's en voorraad, alles in eigendom toebehorend aan [de saniet]. Door een ernstige ziekte heeft [de failliet] zijn werkzaamheden definitief moeten beëindigen.
2.2. De aan [de saniet] in eigendom toebehorende Hasselter Aak, genaamd "Phoenix", 22 meter lang en bedoeld om te worden verbouwd tot woonboot, had zijn ligplaats in een door [gedaagde] geëxploiteerde haven. Ten aanzien van deze Hasselter Aak hebben partijen een 25 januari 1999 gedateerde brief van [gedaagde] aan [de saniet] ondertekend, in welke brief het volgende staat vermeld:
Betreft: Achterstallige betalingen
Naar aanleiding van het te lang niet betalen van de huur van het bedrijfspand "Boerderij Manjepetswei 11 A" wil ondergetekende graag zekerheid omtrent dat wat we hebben afgesproken met betrekking tot de openstaande facturen.
Graag zou ik als onderpand voor de helft eigenaar willen worden van de aak "Phoenix". Door ondertekening van deze overeenkomst ga jij daar mee akkoord.
Mijn "claim" op de aak "Phoenix" zal vervallen zodra jij de openstaande facturen aan Annage hebt overgemaakt.
2.3. Op 27 juli 2000 is ten aanzien van [de saniet] de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van mr. Poiesz tot bewindvoerder.
2.4. In de schuldsaneringsregeling zijn door [gedaagde] ter verificatie ingediend:
- een vordering ter zake van huur bedrijfsruimte ter grootte van ƒ 25.230,70;
- liggeld voor de Hasselter Aak ad ƒ 3.050,00.
Deze beide (voorwaardelijk) ingediende vorderingen zijn door de bewindvoerder erkend.
Voorts zijn door [gedaagde] als boedelschuld aangemeld de volgende vorderingen:
- 4,5 maanden huur loods ƒ 3.600,00;
- ontruimingskosten 3 dagen met 2 personen ƒ 1.200,00;
- afvoer stortkosten en storting chemisch afval ƒ 250,00;
- boedel gestald op trailers ƒ 1.600,00;
- liggeld voor de Phoenix ƒ 800,00;
en voorts stallings- en liggeld na 1 maart 2001.
Deze ingediende boedelvorderingen zijn niet door de bewindvoerder erkend.
2.5. In overleg met de bewindvoerder is de Hasselter Aak - die [gedaagde] onder zich had - verkocht. De helft van de opbrengst, zijnde een bedrag van ƒ 13.069,90, is in afwachting van de uitkomst van deze procedure op een bijzondere rekening op naam van de bewindvoerder en de procureur van [gedaagde] gezet.
Het geschil en de beoordeling daarvan
In conventie en in reconventie:
Boedelschulden?
3.1. De bewindvoerder heeft een verklaring voor recht gevorderd, dat de volgende schulden geen boedelschulden vormen:
- 4,5 maanden huur loods ƒ 3.600,00;
- ontruimingskosten loods 3 dagen met 2 personen ƒ 1.200,00;
- afvoer stortkosten en storting chemisch afval ƒ 250,00;
- boedel gestald op trailers ƒ 1.600,00;
- liggeld voor de Phoenix ƒ 800,00;
en voorts stallings- en liggeld na 1 maart 2001.
3.2. [gedaagde] heeft hiertegen aangevoerd, dat de huur en de liggeldvorderingen vanaf het uitspreken van de schuldsanering wel boedelschulden zijn. Artikel 311 Faillissementswet bepaalt, dat de vorderingen die voortvloeien uit de voortzetting van de uitoefening van het beroep of bedrijf waartoe de schuldenaar op grond van dat artikel bevoegd is, boedelschulden zijn. Weliswaar is het bedrijf niet voortgezet, maar er was wel de noodzaak om de ruimte voorlopig te blijven gebruiken, aldus [gedaagde]. De bewindvoerder heeft de huur aanvankelijk ook niet beëindigd. Volgens [gedaagde] zou het in strijd met de redelijkheid en de billijkheid zijn om niet uit te gaan van boedelschulden of niet ten minste deze als een verplichting van [de saniet] of tenminste als een vordering aan te merken, die ter verificatie kan worden ingediend. In reconventie heeft [gedaagde] dan ook gevorderd, dat zal worden bepaald, dat de huurpenningen en de liggeldvorderingen ontstaan na de datum waarop de schuldsanering is uitgesproken boedelschulden zijn althans schulden zijn die bij de bewindvoerder ter verificatie kunnen worden aangeboden.
3.3. De rechtbank stelt voorop dat artikel 39 Faillissementswet, krachtens welke bepaling de huurprijs vanaf de dag van het faillissement boedelschuld is, niet van toepassing is verklaard in geval van schuldsanering. Weliswaar is in artikel 311 Faillissementswet bepaald, dat de rechter-commissaris op verzoek van de bewindvoerder of de schuldenaar dan wel ambtshalve bij schriftelijke beschikking kan bepalen dat de schuldenaar gedurende een in die beschikking vast te stellen periode bevoegd is ten behoeve van de boedel de uitoefening van zijn zelfstandig beroep of bedrijf voort te zetten, doch een dergelijke beschikking is niet gegeven. De huur en de liggeldvordering zijn dan ook geen boedelschulden. Onjuist is de stelling van [gedaagde] dat deze vordering thans teniet zijn gegaan. Deze vorderingen bestaan wel, maar kunnen niet als boedelschuld worden verhaald. Zij zullen moeilijk verhaalbaar zijn omdat deze vorderingen als "gewone" vorderingen slechts ter verificatie kunnen worden ingediend. Voorzover de reconventionele vordering er (subsidiair) toe strekt, dat bepaald zal worden dat de huurpenningen en de liggeldvorderingen ontstaan na de datum waarop de schuldsanering is uitgesproken schulden zijn die bij de bewindvoerder ter verificatie kunnen worden aangeboden, zal deze vordering worden toegewezen.
3.4. Omdat [gedaagde] wat betreft de overige in dit verband door de bewindvoerder genoemde vorderingen (anders dan de huur en liggeldvorderingen) geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering van de bewindvoerder in zoverre reeds op deze grond worden toegewezen.
Pandrecht op de Hasselter Aak?
4.1. Voorts heeft de bewindvoerder een verklaring voor recht gevorderd, dat op de Hasselter Aak "Phoenix" geen rechtsgeldig pandrecht was gevestigd.
4.2. [gedaagde] heeft hiertegen aangevoerd, dat de brief van 25 januari 1999 ongelukkig is geformuleerd. Weliswaar is een eigendomsoverdracht tot zekerheid nietig, maar op grond van artikel 3:42 Burgerlijk Wetboek moet deze brief volgens [gedaagde] worden opgevat als het vestigen van een rechtsgeldig vuistpandrecht op de helft van de Hasselter Aak. Op het moment van het tekenen van de brief van 25 januari 1999 bevond de Hasselter Aak zich reeds in de macht van [gedaagde] en deze is sindsdien in zijn macht gebleven, aldus [gedaagde].
In reconventie heeft [gedaagde] gevorderd, dat zal worden bepaald dat het pandrecht zich mede uitstrekt ten opzichte van de huurpenningen en ligplaatsgelden ontstaan na de datum waarop de schuldsaneringsregeling is uitgesproken. Tevens vordert [gedaagde] (mede) op grond van het pandrecht op de helft van de Hasselter Aak uitbetaling van het thans op de gemeenschappelijke rekening van de bewindvoerder en mr. Winter staande bedrag van
ƒ 13.069,90, zijnde de helft van de opbrengst van de Hasselter Aak.
4.3. Blijkens de brief van 25 januari 1999 hebben partijen voor ogen gehad de Hasselter Aak voor de helft in eigendom over te dragen aan [gedaagde] en wel tot zekerheid van betaling van de op dat moment openstaande vordering ter zake van de huur van het bedrijfspand. Blijkens artikel 3:84 lid 3 Burgerlijk Wetboek is deze eigendomsoverdracht "tot zekerheid" echter niet geldig, zodat de helft van de eigendom van de Hasselter Aak niet op [gedaagde] is overgegaan. De rechtbank constateert op basis van de tekst van de brief van 25 januari 1999 dat de strekking daarvan is geweest om zekerheid te verschaffen. Het verschaffen van zekerheid is nu juist de bij uitstek rechtsgeldige titel voor de vestiging van een pandrecht. Ingevolge artikel 3:42 Burgerlijk Wetboek dient de nietige eigendomsoverdacht dan ook geconverteerd te worden in een rechtsgeldige vestiging van pandrecht. [gedaagde] had de Hasselter Aak reeds in zijn macht. Deze lag immers in de haven van [gedaagde], ter zake waarvan [de failliet] liggeld aan [gedaagde] verschuldigd was. Weliswaar hebben de bewindvoerder en [de saniet] aangevoerd dat de Hasselter Aak een tijdje op gemeentegrond lag (hetgeen door [gedaagde] gemotiveerd is betwist), doch zij hebben niet gesteld, dat dit ook op 25 januari 1999 het geval was. De rechtbank zal er dan ook van uit gaan dat de Hasselter Aak op 25 januari 1999 in de haven van [gedaagde] lag en dus in de macht van [gedaagde] was. Door de brief van 25 januari 1999 is derhalve een rechtsgeldig vuistpandrecht gevestigd en wel op de helft van de Hasselter Aak. Opgemerkt wordt dat op grond van artikel 3:240 Burgerlijk Wetboek een pandrecht op (slechts) een aandeel in een goed mogelijk is, zodat een vuistpandrecht op slechts de helft van de Hasselter Aak mogelijk was.
4.4. Blijkens de brief van 25 januari 1999 gold het pandrecht (slechts) voor de op dat moment openstaande facturen ter zake van de huur van het bedrijfspand. De in reconventie gevorderde verklaring voor recht, dat het pandrecht zich mede uitstrekt ten opzichte van de huurpenningen en ligplaatsgelden ontstaan na de datum waarop de schuldsaneringsregeling is uitgesproken, zal dan ook worden afgewezen. Thans is het de rechtbank niet duidelijk hoe hoog de huurschuld ter zake van het bedrijfspand was op 25 januari 1999 en of een gedeelte van deze schuld nadien alsnog aan [gedaagde] is betaald. Slechts indien en voorzover de op 25 januari 1999 bestaande schuld thans nog openstaat, ligt toewijzing van de reconventionele vordering strekkende tot uitbetaling aan [gedaagde] van het op de gemeenschappelijke rekening van de bewindvoerder en mr. Winter staande bedrag van ƒ 13.069,90 (zijnde de helft van de opbrengst van de inmiddels verkochte Hasselter Aak) in de rede. Gelet hierop kan thans ook nog geen oordeel worden gegeven over de conventionele vordering strekkende tot uitbetaling van het bedrag van ƒ 13.069,90 aan de boedel. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich omtrent dit punt bij akte uit te laten. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol van 15 mei 2002 voor akte aan de zijde van beide partijen. Partijen dienen een concept van de te nemen akte uiterlijk een week vóór genoemde roldatum aan de wederpartij toe te zenden, zodat partijen in hun akte tevens kunnen reageren op de door de wederpartij te nemen akte.
Retentierecht op de Hasselter Aak?
5.1. De bewindvoerder heeft voorts een verklaring voor recht gevorderd, dat [gedaagde] ten aanzien van de achterstallige huur geen retentierecht met betrekking tot de Hasselter Aak kon uitoefenen.
5.2. Volgens [gedaagde] is in ieder geval een retentierecht op de Hasselter Aak uitgeoefend voor de schuld ter zake van achterstallige liggelden van ƒ 3.800,00, te weten een bedrag van
ƒ 1.200,00 per jaar over de jaren 1998, 1999 en 2000 en een bedrag van ƒ 200,00 over (een gedeelte van) het jaar 2001. Gelet op de omstandigheid dat de Hasselter Aak inmiddels is verkocht, vordert [gedaagde] in reconventie betaling van een bedrag van ƒ 3.800,00. Daarbij heeft [gedaagde] opgemerkt, dat de bewindvoerder heeft nagelaten om - conform een met [gedaagde] gemaakte afspraak - een bedrag van ƒ 3.800,00 te storten op de gemeenschappelijke rekening van de bewindvoerder en mr. Winter.
Volgens [gedaagde] geldt het retentierecht ook voor de huurschuld van de loods. Voor het uitoefenen van retentierecht is volgens [gedaagde] voldoende, dat partijen al langer met elkaar zaken doen en is het dus niet noodzakelijk dat de verbintenissen uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeien. Bovendien hebben partijen blijkens de afspraken die zij hebben gemaakt ten aanzien van het in onderpand geven van de Hasseler Aak zelf de link gelegd tussen deze twee verplichtingen, aldus [gedaagde]. In reconventie heeft [gedaagde] op grond van het voorgaande gevorderd, dat zal worden bepaald dat het retentierecht zich mede uitstrekt ten opzichte van de huurpenningen en ligplaatsgelden ontstaan na de datum waarop de schuldsaneringsregeling is uitgesproken.
5.3. De rechtbank is van oordeel, dat [gedaagde] zich terecht heeft beroepen op zijn retentierecht op de Hasselter Aak ter zake van de liggeldvorderingen. De Hasselter Aak van [de failliet] had zijn ligplaats in de door [gedaagde] geëxploiteerde haven. In dat verband betaalde [de saniet] liggeld aan [gedaagde]. Omdat [de saniet] nalatig was met betaling van het liggeld van de Hasselter Aak, kon [gedaagde] met een beroep op zijn retentierecht de afgifte van de Hasselter Aak weigeren. De verplichting van [gedaagde] om de Hasselter Aak af te geven heeft dus voldoende samenhang met de verbintenis ter zake van het betalen van het liggeld; zij vloeien immers uit dezelfde rechtsverhouding voort. Omdat de Hasselter Aak inmiddels door de bewindvoerder is verkocht, kan [gedaagde] aanspraak maken op betaling van de nog openstaande liggeldvorderingen, te weten een bedrag van ƒ 3.800,00. In een later stadium van het geding, zal de reconventionele vordering strekkende tot betaling van het bedrag van ƒ 3.800,00 (1.724,36 euro) dan ook worden toegewezen. Daarbij wordt opgemerkt dat de bewindvoerder ter comparitie van partijen heeft aangevoerd, dat een bedrag van ƒ 3.800,00 inmiddels door hem - conform een afspraak met [gedaagde] - eveneens (naast het bedrag van ƒ 13.069,90) op de gemeenschappelijke rekening van de bewindvoerder en mr. Winter is gestort. Omdat [gedaagde] ter comparitie van partijen heeft aangegeven dat hij geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de juistheid van deze mededeling van de bewindvoerder, verstaat de rechtbank de reconventionele vordering aldus, dat gevorderd wordt dat de bewindvoerder zal worden veroordeeld om zijn medewerking te verlenen tot overschrijving van een bedrag van ƒ 3.800,00 van de gemeenschappelijke rekening van de bewindvoerder en mr. Winter naar de een door [gedaagde] nader te bepalen rekening.
5.4. Voor zover [gedaagde] een beroep doet op zijn retentierecht op de Hasselter Aak voor de huurschuld van [de failliet] ter zake van de bedrijfsruimte, zal dit beroep worden afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende samenhang bestaat tussen de verplichting van [gedaagde] tot afgifte van de Hasselter Aak en de verplichting van [de failliet] om de huur van de bedrijfsruimte te voldoen. De enkele omstandigheid dat partijen zelf door het vestigen van een pandrecht op de Hasselter Aak de link tussen deze twee verplichtingen hebben gelegd, kan aan dit oordeel niet afdoen. De reconventionele vordering zal dan ook in zoverre worden afgewezen.
Afgifte inventaris en voorraden
6.1. Ten slotte heeft de bewindvoerder gevorderd, dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om binnen twee weken na betekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte van de inventaris en voorraden zoals omschreven in de dagvaarding onder 7a.
6.2. Volgens [gedaagde] is de huur in onderling overleg beëindigd per 1 december 2000. [gedaagde] heeft toen van de bewindvoerder opdracht gekregen om de inventaris en voorraden op te ruimen. Per 1 december 2000 had [de failliet] geen bevoegdheid meer om de ruimte te betreden aangezien het huurrecht met ingang van die datum definitief was geëindigd. Op dat moment ontstond een verplichting tot teruggave van de aanwezige inventarisgoederen en voorraden aan de bewindvoerder. [gedaagde] heeft die verplichting opgeschort en zich vervolgens beroepen op zijn retentierecht. In dit verband heeft [gedaagde] in reconventie gevorderd, dat de rechtbank zal bepalen dat [gedaagde] op grond van het retentierecht bevoegd is om tot parate executie over te gaan van deze inventaris en voorraden en zal bepalen dat de opbrengst van deze zaken door [gedaagde] kan worden behouden teneinde daaruit de openstaande vorderingen te voldoen met afdracht van het meerdere aan de bewindvoerder.
6.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] terecht een beroep gedaan op zijn retentierecht. [gedaagde] is gerechtigd zijn verplichting tot afgifte van de inventaris en voorraden op te schorten totdat de nog openstaande huurschuld is voldaan. Beide verbintenissen vloeien immers uit dezelfde rechtsverhouding voort. Niet valt in te zien dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld (zoals de bewindvoerder en [de failliet] hebben aangevoerd) door de inventaris en de voorraden op 15 december 2000 onder zich te nemen, nadat de huurovereenkomst blijkens een door [gedaagde] in het geding gebrachte brief van de bewindvoerder van 11 december 2000 per 1 december 2000 was geëindigd. De conventionele vordering strekkende tot afgifte van de inventaris en voorraden zal dus worden afgewezen. De reconventionele vordering, inhoudende dat bepaald zal worden dat [gedaagde] op grond van het retentierecht bevoegd is om tot parate executie over te gaan van deze inventaris en voorraden en dat de opbrengst van deze zaken door [gedaagde] kan worden behouden teneinde daaruit de openstaande vorderingen te voldoen met afdracht van het meerdere aan de bewindvoerder, zal in een later stadium van het geding worden toegewezen.
7. Op grond van artikel 337 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan hoger beroep van dit vonnis slechts gelijktijdig met dat van het eindvonnis worden ingesteld.
8. In afwachting van de te nemen akten wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
BESLISSING
De rechtbank
in conventie en in reconventie:
1. verwijst de zaak naar de rol van 15 mei 2002 voor akte aan de zijde van beide partijen houdende uitlating omtrent de volgende vragen:
- Hoe hoog was de huurschuld van [de failliet] ter zake van het bedrijfspand op 25 januari 1999?
- Heeft [de failliet] na 25 januari 1999 een deel van de op 25 januari 1999 bestaande huurschuld ter zake van het bedrijfspand alsnog betaald, en zo ja, hoeveel?
2. verstaat dat partijen een concept van de te nemen akte uiterlijk op 8 mei 2002 aan de wederpartij zullen zenden;
3. houdt voor het overige iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. A.T. Vos en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 17 april 2002.
fn 82