Rechtbank Leeuwarden
Sector Kanton
Locatie Sneek
Datum uitspraak: 3 april 2002
Zaak-/rolnummer: 105712 / CV EXPL 02-229
VONNIS in kort geding van de voorzieningenrechter te Sneek in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in kort geding,
gemachtigde: mr. H.A.H. Verhoeven, werkzaam bij De Hooge Waerder Bedrijfsjuristen te Alkmaar,
de besloten vennootschap CREDO NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Sneek,
gedaagde in kort geding,
gemachtigde: mr. Th.A. Jansen, advocaat te Sneek.
1. Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft eisende partij, hierna te noemen [eiser], gevorderd:
primair:
het tussen partijen bestaande concurrentiebeding tijdelijk in zijn geheel, althans gedeeltelijk, buiten werking te stellen c.q. teniet te doen, althans [eiser] geheel, dan wel gedeeltelijk te ontheffen van zijn verplichtingen uit hoofde van het concurrentiebeding, in die zin dat het [eiser] is toegestaan in alle andere provincies dan de drie waar hij voor gedaagde werkzaam was, werkzaam te zijn;
subsidiair:
de in het concurrentiebeding opgenomen periode van drie jaar te verkorten tot een periode van drie maanden na beëindiging van de werkzaamheden van [eiser] bij Credo, althans te verkorten tot een in goede justitie te bepalen termijn, met veroordeling van Credo om aan [eiser] een nader te bepalen maandelijkse vergoeding te voldoen;
meer subsidiair:
de overeengekomen boete te matigen tot nihil, althans tot een in goede justitie te bepalen bedrag op grond van het bepaalde in artikel 7:650 lid 6 BW.
Ten slotte heeft [eiser] gevorderd om Credo te veroordelen in de kosten van deze procedure.
De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op 20 maart 2002. Beide partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Van beide zijden zijn pleitnotities overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt door de griffier.
De beoordeling van het geschil
2. De feiten
Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
[eiser], geboren op 4 mei 1973, is op 17 april 2000 bij Credo als vertegenwoordiger in dienst getreden. De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor de duur van één jaar. De arbeidsovereenkomst bevat in artikel 12 een concurrentiebeding, welk beding bepaalt:
"Werknemer zal zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever gedurende het bestaan van de dienstbetrekking en, na beëindiging van de dienstbetrekking, binnen een tijdvak van 3 jaar, niet in enigerlei vorm een zaak gelijksoortige of aanverwant aan die van werkgever vestigen, drijven, hetzij direct, hetzij indirect, alsook in of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam zijn, al dan niet in dienstbetrekking, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard ook hebben, zulks op verbeurte van een direct opeisbare beote van ƒ 10.000,00 per gebeurtenis en tevens een ƒ 1.000,00 voor iedere dag dat hij in overtreding is, te bepalen aan werkgever, onverminderd het recht van werkgever om volledige schadevergoeding te vorderen van werknemer. In geval van overtreding of niet-nakoming van één der bovenbedoelde verplichtingen is werknemer uit kracht van het enkele feit der overtreding in gebreke, zonder dat sommatie of enige andere formaliteit nodig zal zijn en zonder dat schade behoeft te worden aangetoond."
Op 15 december 2000 is de arbeidsovereenkomst omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Gedurende de looptijd werd [eiser] regelmatig gedetacheerd bij Architecnica, een zustervennootschap van Credo.
Credo heeft op 15 november 2001 een verzoek tot ontbinding van de met [eiser] bestaande arbeidsverhouding ingediend, aangezien de fabrikant van het merk "SMEG" had besloten de leveranties aan Architecnica te beëindigen, waardoor is het bedrijf van Architecnica volkomen stil komen te liggen. De arbeidsovereenkomst is door de kantonrechter te Sneek met ingang van 1 januari 2002 ontbonden. [eiser] is sedertdien werkloos. Hij wenst thans in dienst te treden bij SMEG Nederland BV.
3. De standpunten van partijen
3.1. [eiser] heeft zijn vordering doen steunen op vorenstaande feiten en bovendien op de volgende stellingen.
3.2. In de eerste plaats is er volgens [eiser] geen sprake van een geldig concurrentiebeding. Zo is na omzetting van de arbeidsovereenkomst in een overeenkomst voor onbepaalde tijd niet opnieuw schriftelijk een concurrentiebeding overeengekomen, zodat niet aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:653, eerste lid, BW is voldaan. In de tweede plaats is de functie van [eiser] verzwaard omdat hij tijdens het dienstverband bij Credo ook werkzaamheden ging verrichten voor de zusteronderneming Architecnica. Hierdoor is het beding aanmerkelijk zwaarder op [eiser] gaan drukken, reden waarom het beding is komen te vervallen.
3.3. Voor zover moet worden aangenomen dat het concurrentiebeding toch geldig is, dan dient de vordering desalniettemin te worden toegewezen. De arbeidsovereenkomst is geheel tegen de wil van [eiser] ontbonden. Hij heeft zich tegen de ontbinding verweerd. Bovendien is handhaving van het beding niet redelijk, gelet op de korte duur van het dienstverband en de omvang en ongenuanceerde inhoud van het beding.
3.4. [eiser] is van mening dat hij ingeval van instandhouding van het beding onevenredig wordt getroffen in verhouding tot het te beschermen belang van Credo. [eiser] wordt in dat geval immers ernstig belemmerd in zijn carrièrekansen, nu het voor hem - gelet op zijn vrij specifieke werkervaring - erg moeilijk is in een geheel andere branche werk te vinden. Bovendien zou indiensttreding bij SMEG voor hem een aanzienlijke positieverbetering ten opzichte van zijn positie bij Credo betekenen. Daar komt bij dat het te beschermen belang van Credo niet opweegt tegen deze belangen van [eiser]. Credo is namelijk werkzaam in een geheel andere branche c.q. een geheel ander marktsegment. Bovendien is Architecnica momenteel in het geheel niet meer actief.
3.5. Ten slotte heeft [eiser] doen stellen dat de beoogde nieuwe werkgever (SMEG) geen concurrent van Credo is, zodat er geen sprake kan zijn van overtreding van het beding. Credo is importeur/leverancier van spoelbakken, terwijl SMEG importeur is van exclusieve inbouwapparatuur voor keukens. Weliswaar houdt Credo zich wel bezig met import van pannensets en afzuigkappen, maar dit beslaat slechts 0,2% van haar omzet. Daar komt bij dat Credo opereert in het lagere marktsegment terwijl SMEG het hogere marktsegment bedient.
3.6. Credo heeft de vordering van [eiser] betwist en daartoe het navolgende aangevoerd.
Credo vreest dat SMEG gebruik zal maken van de informatie en kennis die [eiser] bezit over zowel het bedrijf van Credo als van Architecnica. Dit steekt temeer daar Credo/Architecnica zo min mogelijk concurrentie of schade ondervindt van SMEG. Architecnica zoekt thans naar een ander importeurschap. Indien zij daarin slaagt zal zij met SMEG Nederland BV in een concurrentiepositie komen. De producten van beide bedrijven zijn namelijk concurrerend, zij het voor een klein deel van de omzet. De slotsom dient volgens Credo dan ook te zijn haar belang (c.q. dat van Architecnica) tot handhaving van het concurrentiebeding zwaarder weegt dan dat van [eiser] en dat de vorderingen derhalve moeten worden afgewezen.
4. Het oordeel van de kantonrechter
4.1. Vooropgesteld wordt dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij een beslissing in kort geding, nu hij onweersproken heeft gesteld dat hem een aantrekkelijk aanbod is gedaan om bij SMEG in dienst te treden, maar dat dit aanbod slechts gedurende een beperkte termijn openstaat voor aanvaarding.
4.2. Omtrent der partijen geschil wordt als volgt overwogen. De kantonrechter zal in de eerste plaats beoordelen of er sprake is van een geldig concurrentiebeding. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit het geval. De door [eiser] aangevoerde omstandigheid dat de tweede arbeidsovereenkomst (voor onbepaalde tijd) niet schriftelijk is aangegaan, doet aan de geldigheid van het concurrentiebeding niet af, nu deze tweede arbeidsovereenkomst niet geheel andere vaardigheden c.q. verantwoordelijkheden met zich meebracht. Ook de aangevoerde verzwaring van de functie waardoor het concurrentiebeding zwaarder zou gaan drukken kan niet tot de slotsom leiden dat het concurrentiebeding niet geldig zou zijn. Het is immers niet duidelijk geworden hoe ingrijpend deze functieverzwaring is geweest. In ieder geval heeft [eiser] deze stelling onvoldoende nader onderbouwd.
4.3. Vervolgens zal de kantonrechter de wederzijdse belangen van partijen tegen elkaar dienen af te wegen. De kantonrechter is van oordeel dat in deze procedure het belang van [eiser] - zoals verwoord in overweging 3.4 - zwaarder dient te wegen dan het belang van Credo - zoals verwoord in overweging 3.6 - bij handhaving van het beding. Bij dit oordeel heeft de kantonrechter in aanmerking genomen de relatief korte duur van het dienstverband en het feit dat de arbeidsrelatie tussen partijen is ontbonden, waarbij moet worden opgemerkt dat niet gebleken is dat [eiser] ter zake van die ontbinding enig verwijt viel te maken. Bovendien heeft Credo onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij hinder zal ondervinden van het indiensttreden van [eiser] bij SMEG. Het is immers niet aannemelijk geworden dat beide bedrijven in een concurrentiepositie zullen komen. De producten van SMEG en Credo/Architecnica zijn namelijk - het is door Credo zelf naar voren gebracht - maar voor een klein deel momenteel in het geheel niet (meer) actief is. Weliswaar zoekt zij thans een ander importeurschap, maar onduidelijk is of zij daarin zal slagen en haar activiteiten derhalve zal hervatten.
4.4. Voorts merkt de kantonrechter nog op dat niet is gesteld noch anderszins is gebleken dat [eiser] enige rol heeft gespeeld in een mogelijk onrechtmatig handelen door SMEG jegens Credo en/of Architecnica.
4.5. Gezien het vorenoverwogene acht de kantonrechter het genoegzaam aannemelijk dat een met de gevraagde voorziening vergelijkbare vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De vordering van [eiser] tot tijdelijke schorsing van het concurrentiebeding zal dan ook worden toegewezen. Credo zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van deze procedure worden verwezen.
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
stelt het tussen Credo en [eiser] geldende concurrentiebeding in zijn geheel buiten werking, tot in een bodemprocedure anders zal zijn beslist;
veroordeelt Credo in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 360,00 wegens salaris en op € 193,56 wegens verschotten.
Aldus gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2002 in tegenwoordigheid van mr. B.Ph.C. de Jong als griffier.
Vonnis in kort geding
Datum uitspraak: 3 april 2002
Zaak-/rolnummer: 105712 / CV EXPL 02-229 pagina 5