In het dossier bevinden zich stukken met betrekking tot een door verdachte gepleegd feit met parketnummer 17/050031-02. De officier van justitie heeft ter terechtzitting voorgesteld dit feit ad informandum te voegen bij de zaak met parketnummer 17/080270-01. Verdachte en zijn raadsman hebben geen bezwaar tegen ad informandum voeging van dit feit. Verdachte heeft het feit bekend. De rechtbank zal de zaak met parketnummer 17/050031-02 als ad informandum gevoegd feit bij de zaak met parketnummer 17/080270-01 beschouwen en bij de bepaling van de strafsoort en strafmaat in aanmerking nemen.
Verdachte heeft in 2001, in twee maanden tijd, meerdere strafbare feiten gepleegd. Het gaat om brandstichting, twee inbraken in een haven en clubgebouw, een tiental autokraken, uitlokking van een inbraak, heling en vernieling van een winkelruit. Verdachte handelde grotendeels met een ander of anderen. In januari 2002 heeft verdachte een wapen voorhanden gehad.
De rechtbank acht deze feiten ernstig en maakt verdachte daarvan een verwijt.
De brandstichting in de [naam school] wordt verdachte in het bijzonder aangerekend. De brand heeft een groot deel van de school in de as gelegd; de schade bedraagt ongeveer f. 400.000. Dit delict heeft in Drachten en omgeving veel onrust veroorzaakt. Verdachte wist van tevoren dat de brand in de [naam school] gesticht zou worden omdat er, zoals hij dat zegt, zwarten op zaten. Hoewel hij zichzelf geen racist noemt, is verdachte toch meegegaan om deze brand te stichten. Volgens zijn verklaring bij de politie had hij geen drugs of alcohol gebruikt. Verdachte heeft met deze brandstichting racistische gevoelens gevoed, die bij anderen leven en bovendien de in dit opzicht kwetsbare bevolkingsgroepen angst aangejaagd. Bij het bepalen van de strafmaat wordt evenwel rekening gehouden met de geringere rol die verdachte heeft gespeeld bij het plegen van dit feit, in vergelijking tot zijn mededaders.
Het gemak waarmee verdachte in korte tijd een reeks vermogensdelicten (inbraken, uitlokking daartoe, autokraken en heling) heeft gepleegd, is zorgwekkend. Verdachte heeft de slachtoffers van deze feiten schrik, overlast en ergernis bezorgd en schade toegebracht. De gevarieerde buit van de inbraken werd grotendeels genuttigd, danwel voor (toekomstig) gebruik of gewin meegenomen.
Ergerlijk is de vernieling van de winkelruit: verdachte gooide er een steen tegen aan, eenvoudigweg omdat hij daar naar zijn zeggen zin in had. Verdachte toont geen respect voor andermans goed en realiseert zich niet dat hij met dit zinloos handelen anderen overlast bezorgt en schade toebrengt.
De rechtbank rekent het verdachte aan, dat hij tijdens zijn schorsingsperiode opnieuw in grensoverschrijdend gedrag is vervallen door een wapen voorhanden te hebben. Het is dan ook de vraag of verdachte geleerd heeft van de delicten die hij in 2001 pleegde, in die zin dat hij zijn gedrag in positieve zin verandert. De zorg die de rechtbank met het oog op verdachtes toekomst daarover heeft, wordt verder gevoed door de bagatelliserende opstelling van verdachte terzake zijn strafbaar handelen, zowel waar het betreft het aantal en soort delicten, als zijn rol daarbij. Zo houdt verdachte het in zijn gesprekken met de reclassering en de psychiater erop dat hij - in 2001- twee keer heeft ingebroken, terwijl dit aantal, naar later mede op basis van verdachtes eigen verklaringen ook komt vast te staan, evident onjuist is.
Omtrent verdachte is gerapporteerd.
Uit het reclasseringsrapport van 9 november 2001 blijkt dat verdachte de school zonder diploma heeft verlaten. Hij is daarna aan het werk gegaan. Er is sprake van schulden. De laatste jaren heeft verdachte zich zeer onaangepast gedragen; hij lijkt gemakkelijk negatief te beïnvloeden. Op initiatief van zijn ouders heeft verdachte inmiddels hulp gezocht bij de GGZ.
Uit de rapportage van psychiater [naam 6] van 29 november 2001 blijkt dat verdachte na gebruik van XTC gemakkelijker mee durfde te doen met de inbraken. Er is geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Verdachte is sterk beïnvloedbaar; er is sprake van een ontwikkelingsachterstand. De kans op recidive wordt niet groot geacht; wel heeft verdachte een stevige structurerende begeleiding nodig om hem sociaal vaardiger en minder beïnvloedbaar te maken. Geadviseerd wordt, met instemming van de reclassering, een (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen, afgezien van een eventuele alternatieve straf, met een verplicht reclasseringscontact en begeleiding door de GGZ.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van de deskundigen over.
Op grond van het bovenstaande, met name de ernst en het veelvoud aan feiten, is de rechtbank van oordeel dat een forse gevangenisstraf op zijn plaats is. Zij zal echter in afwijking van het strafvoorstel van de officier van justitie een enigszins lagere deels onvoorwaardelijke deels voorwaardelijke straf opleggen, mede teneinde aansluiting te vinden bij hetgeen de overige daders van de brandstichting is opgelegd.