RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), verweerder,
gemachtigde: A.A.M. Heijn, werkzaam bij UWV Cadans te Zeist.
Bij brief van 31 januari 2002 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van een besluit op bezwaar met betrekking tot de toepassing van de Werkloosheidswet (WW).
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, op 31 mei 2002. Eiseres is -daartoe opgeroepen- in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Verweerder is -zoals tevoren schriftelijk bericht- niet verschenen.
Met ingang van 1 januari 2002 is het UWV getreden in de rechten en plichten van het Lisv (art. 9, 11 en 17 Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, Stb. 2001, 625). Waar in deze uitspraak gesproken wordt van 'verweerder' moet tot die datum dan ook worden gelezen 'het Lisv'.
Ingaande 26 april 2001 heeft verweerder geweigerd eiseres een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat zij per die datum niet meer geschikt was voor haar eigen werk als huishoudelijk medewerkster in een zorginstelling, maar nog wel geschikt was voor ander werk. Tegen het desbetreffende besluit van verweerder heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 september 2001 heeft verweerder voorts geweigerd om eiseres een WW-uitkering toe te kennen, omdat zij ingaande 26 april 2001 niet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het tegen het besluit van 18 september 2001 ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Inmiddels had eiseres per 28 juni 2001 bij wijze van proefplaatsing, met de daarbij behorende reïntegratie-uitkering, bij haar oude werkgever in een lichtere functie (medewerkster wasserij) het werk hervat. Vanaf 18 oktober 2001 is zij weer volledig bij deze werkgever in loondienst.
Verweerder acht eiseres per 26 april 2001 niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt, omdat zij dat op haar aanvraagformulier heeft aangegeven en dat standpunt later nog eens heeft herhaald. Verweerder heeft haar destijds duidelijk gewezen op de voorwaarden om in aanmer-king te komen voor WW-uitkering.
Eiseres heeft -samengevat en onder meer- aangegeven dat haar toenmalige werkgever haar heeft verzekerd dat zij, na haar arbeidsongeschiktheid weer bij hem zou kunnen terugkeren. Daarom heeft zij "neen" geantwoord op de vraag of zij beschikbaar was voor de arbeidsmarkt. Voorts is eiseres van mening dat verweerder veel te laat op haar bezwaarschrift heeft beslist.
In dit geding moet de rechtbank beoordelen of verweerder bij het nemen van het bestreden besluit heeft gehandeld in strijd met enig wettelijk voorschrift, enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de eerste plaats wijst de rechtbank erop dat eiseres bij de rechtbank beroep had kunnen instellen tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar. Nu zij dat niet heeft gedaan, kunnen er geen gevolgen worden verbonden aan het feit dat verweerder het besluit op bezwaar te laat heeft genomen.
In art. 16 lid 1 aanhef van de WW is bepaald dat werkloos is de werknemer die:
a. ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek
heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren; en
b. beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
Volgens vaste jurisprudentie is voor de uitleg van het begrip "beschikbaarheid" een aantal uitgangspunten; zo moet de werknemer beschikbaar zijn om arbeid op de arbeidsmarkt te aanvaarden en geeft het begrip `beschikbaar om arbeid te aanvaarden' een feitelijke toestand weer waarin de werknemer verkeert. Die situatie moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval, waaronder ook houding en gedrag van de betrokken werknemer. Als er overigens geen feiten en omstandigheden zijn aan te wijzen waaruit zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat een werknemer niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, maar het uitvoeringsorgaan van de WW toch op grond van hou-ding en gedrag van die werknemer tot een niet beschikbaar zijn om arbeid te aanvaarden wil concluderen, zal in zo'n geval ondubbelzinnig moeten vaststaan dat de betrokken werknemer door houding en gedrag duidelijk en eenduidig te kennen heeft gegeven, althans heeft doen blijken, dat hij of zij zich niet voor arbeid op de arbeidsmarkt beschikbaar stelt noch wil stel-len.
Gelet op deze jurisprudentie was eiseres per 26 april 2001 niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt als bedoeld in art. 16 WW. Op 16 mei 2001 heeft zij tegenover verweerder aangegeven dat zij zich sedert 26 april 2001 niet beschikbaar stelt voor de arbeidsmarkt; zij heeft volgens deze verklaring niet gesolliciteerd, omdat zij na een rugtraining weer terug wil naar haar oude werk. Uit het rapport van 16 maart 2001 van de arbeidsdeskundige R.K. Planting blijkt verder, dat eiseres pas na een rugtraining weer bij haar eigen werkgever kan werken. Er waren volgens dat rapport op dat moment geen herplaatsingsmogelijkheden bij deze werkgever. Uit de brief van 16 maart 2001 van Planting aan de werkgever van eiseres blijkt ten slotte, dat deze werkgever op dat moment eiseres geen ander passend werk kon bieden.
Uit het vorenstaande blijkt dat eiseres zich per 26 april 2001 onmiskenbaar alleen op terug-keer naar haar eigen werkgever richtte, maar dat zij daar niet meteen aan het werk kon; immers, voor haar oude werk bij die werkgever was zij niet meer geschikt en een eventuele te-rugkeer naar haar werkgever was eerst na het volgen van een rugtraining mogelijk. Onder deze omstandigheden mist haar beschikbaarstelling voor de arbeidsmarkt uit oogpunt van de toepassing van de WW per 26 april 2001 iedere realiteitswaarde. Door haar houding en gedrag heeft eiseres dan ook duidelijk en eenduidig te kennen gegeven, althans doen blijken, dat zij zich per 26 april 2001 niet voor arbeid op de arbeidsmarkt beschikbaar stelde noch wilde stellen als bedoeld in art. 16 WW.
Terecht en op goede gronden heeft verweerder aangenomen dat eiseres ingaande 26 april 2001 niet werkloos was. Het beroep van eiseres zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op
20 juni 2002, in tegenwoordigheid van mr. F. Aïssa als griffier.
w.g. F. Aïssa w.g. P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroep-schrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Cen-trale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 20 juni 2002