RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. drs. F.A. van Hassel, werkzaam bij de Onderwijsbond CNV te Zoetermeer,
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, verweerder,
gemachtigde: mr. J.H.J. van Gastel, werkzaam bij USZO te Groningen.
Bij brief van 7 september 2000 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel (BWOO).
Tegen dit besluit heeft eiseres op 4 oktober 2000 beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 7 augustus 2002. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is -daartoe door de rechtbank opgeroepen- bij gemachtigde verschenen.
Ingaande 1 augustus 1995 is het dienstverband van eiseres als lerares bij de CSG Liudger niet verlengd. Verweerder heeft eiseres daarop ingaande 1 augustus 1995 in aanmerking gebracht voor een werkloosheidsuitkering ingevolge het BWOO op basis van 10 uren en 10 minuten per week.
Medio december 1999 heeft eiseres via het arbeidsbureau in Leeuwarden een aanbod gekregen voor het geven van minimaal 10 uur Techniek per week bij het AOC. Eiseres heeft deze vacature geweigerd, met als argument dat zij geen ervaring heeft in het geven van Techniek. Daarnaast is zij van mening dat zij haar bevoegdheid voor dit vak heeft gekregen en niet heeft gehaald. Op grond van informatie van het arbeidsbureau heeft verweerder echter geconcludeerd dat de aangeboden vacature geschikt is voor eiseres.
Bij besluit van 15 maart 2000 heeft verweerder vervolgens besloten de uitkering van eiseres tijdelijk geheel te weigeren met ingang van 10 januari 2000. De einddatum van de weigering wordt afhankelijk gesteld van de einddatum van de door eiseres geweigerde betrekking. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat de ten onrechte uitbetaalde bedragen teruggevorderd zullen worden. Het tegen het besluit van 15 maart 2000 gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In haar beroepschrift heeft eiseres gesteld dat de vacature een volledige betrekking betrof. Aangezien eiseres maar voor 7,5 lesuren per week werkloos is, is het naar haar mening onmogelijk deze betrekking te accepteren. Verder is eiseres van mening dat zij wel bevoegd, maar niet bekwaam is voor het vak Techniek. Eiseres heeft gedurende één schooljaar het vak Techniek gegeven op de CSG Liudger en dit was naar haar zeggen een grote mislukking. Als gevolg hiervan heeft eiseres een tijd onder doktersbehandeling gestaan. Eiseres is toen ontslagen wegens onbekwaamheid en met een medewerker van het PPO is afgesproken dat zij voor het vak techniek niet meer benaderd zou worden. Vervolgens geeft eiseres aan dat zij in de daarop volgende jaren wel zonder problemen lesgegeven heeft in vakken als textiele werkvormen en mode & kleding. Eiseres heeft als reactie op de informatie van de arbo-arts nog gesteld dat zij nooit een uitnodiging heeft ontvangen voor een medisch onderzoek. Ook heeft verweerder haar huisarts niet benaderd voor inlichtingen, terwijl de huisarts wel bereid was vragen te beantwoorden. Eiseres is van mening dat de maatregel onterecht is opgelegd.
Verweerder stelt zich, mede op grond van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, op het standpunt dat de omstandigheid dat eiseres reeds meer dan vier jaar nagenoeg volledig werkloos was, een aansporing had moeten zijn om op de aangeboden betrekking in te gaan. Verweerder is van oordeel dat, nu eiseres er op gewezen is dat de betrekking qua inhoud meer op handvaardigheid leek en aan het niveau niet te hoge eisen werden gesteld, op het aanbod had moeten ingaan. Op grond van de Richtlijn Passende Arbeid 1999 dient eiseres zich, nu zij ruim vier jaar werkloos is, beschikbaar te houden voor betrekkingen met een omvang van tenminste 16 uur per week en voorts is zij gehouden om zelfs ongeschoolde arbeid te aanvaarden. Verder is verweerder van mening dat eiseres niet aannemelijk heeft weten te maken dat het lesgeven in het vak Techniek voor haar ziekmakend zou zijn. Verweerder blijft bij zijn standpunt dat eiseres niet is ingegaan op twee uitnodigingen van de arbo-arts. Ten slotte stelt verweerder vast dat de uitkering op onjuiste gronden tijdelijk geheel geweigerd is. Dit had een blijvende gehele weigering moeten zijn. Herstel is echter niet meer mogelijk, omdat eiseres dan in een ongunstigere positie zou komen.
In dit geding dient de rechtbank te beoordelen of het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen. De rechtbank overweegt als volgt.
In art. 10 lid 1 aanhef onder b sub 2 BWOO is bepaald dat de betrokkene voorkomt dat hij werkloos is of blijft, doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen dan wel nalaat aangeboden passende arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt. Als passende arbeid wordt op grond van het derde lid van genoemd artikel beschouwd alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de betrokkene is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd. Indien een betrokkene genoemde verplichting niet nakomt, is het uitvoeringsorgaan op grond van art. 13 lid 1 BWOO bevoegd de uitkering blijvend geheel te weigeren, tijdelijk of blijvend gedeeltelijk te weigeren of de uitkeringsduur te beperken. In art. 13 lid 4 BWOO is vervolgens bepaald dat onze minister nadere regels kan stellen over de wijze waarop het uitvoeringsorgaan van haar bevoegdheid, genoemd in het eerste en tweede lid, gebruik maakt.
Op grond van de bijlage bij de nadere regels als bedoeld in art. 13 lid 4 BWOO (circulaire van 24 december 1996) is een overtreding als hier aan de orde een overtreding van de vijfde categorie, welke leidt tot oplegging van de maatregel van blijvende gehele weigering over het aantal uren waarover het recht op uitkering zou zijn geëindigd, indien de betrokkene de betreffende arbeid zou hebben aanvaard of verkregen.
In de eerste plaats dient de vraag te worden beantwoord of de aangeboden functie van docent Techniek voor eiseres kan worden aangemerkt als passende arbeid in de zin van art. 10 lid 3 BWOO. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag om de volgende redenen ontkennend moet worden beantwoord.
Zoals de rechtbank al eerder heeft overwogen (zij verwijst naar haar uitspraak van 19 april 2000, reg. nr. 98/735 AW) is het in de eerste plaats aan verweerder als uitvoeringsorgaan van het BWOO om te beoordelen of de aangeboden arbeid passend is, met andere woorden of een betrokkene bekwaam is om de arbeid te verrichten. Hoewel bij deze beoordeling de bereidheid van een onderwijsinstelling om de betrokkene aan te stellen in de desbetreffende functie wel een rol speelt, is die bereidheid niet doorslaggevend. De onderwijsinstelling kan namelijk de betrokkene de functie hebben aangeboden, enkel en alleen omdat het voor zo'n instelling ingevolge wettelijke bepalingen financiële gevolgen kan hebben als zij wachtgelders niet in vacatures benoemt. Hieruit volgt dat de enkele bereidheid om een betrokkene aan te nemen, nog niet betekent dat deze de vereiste bekwaamheid bezit.
Voorts wil het enkele feit dat eiseres over de bevoegdheid beschikt om het vak Techniek te geven, nog niet zeggen dat zij in dat vak bekwaamheid heeft. Vaststaat dat zij van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen een verklaring van 8 april 1986 heeft gekregen, waaruit blijkt dat eiseres geacht wordt bekwaam te zijn voor het geven van onderwijs in het vak algemene technieken (techniek) voor alle leerjaren waarin dat vak voorkomt. Voorts staat blijkens haar benoemingsakten vast dat zij dit vak in de jaren daarna heeft gegeven. Eiseres heeft echter verklaard dat dit vak destijds nog in de kinderschoenen stond; zij kon er zelf invulling aangeven en het hield niet meer in dan vrij eenvoudige handelingen als bandenplakken en behangen. Toen zij het vak in 1994/1995 aan de CSG Liudger moest geven ging het mis, omdat er inmiddels een vastgesteld programma bestond. Het was een theoretisch vak geworden, waarin het ging om het aanleggen van bijvoorbeeld een CV-systeem en een waterleiding. Daardoor is eiseres naar haar zeggen in die betrekking mislukt.
Verweerder heeft de lezing van eiseres niet weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank was dat ook niet mogelijk, omdat verweerder, zoals gelet op het bovenstaande van hem verwacht had mogen worden, niet zelf een onderzoek heeft gedaan naar de inhoud van het vak en naar de vraag of eiseres naast de bevoegdheid nog wel de bekwaamheid had voor dit vak. Verweerder had niet mogen afgaan op de wel erg algemene informatie van het Arbeidsbureau, onder meer dat de aangeboden vacature meer op "handvaardigheid" leek, zonder zelf na te gaan wat het vak precies inhield en wat die "handvaardigheid" dan wel was.
De conclusie van de rechtbank is dan ook, dat eiseres de verplichtingen neergelegd in art. 10 BWOO niet heeft overtreden, zodat verweerder niet bevoegd was om haar een maatregel op te leggen. Gelet hierop kunnen de overige grieven van eiseres onbesproken blijven.
Het beroep van eiseres zal gegrond worden verklaard, het bestreden besluit zal wegens strijd met voornoemd BWOO-artikel worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient de Staat der Nederlanden het door eiseres gestorte griffierecht ad € 27,23 te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 Awb ver-oor-deelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht belopen de proceskosten van eiseres € 644,= (beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt, waarde per punt € 322,=, gewicht van de zaak: gemiddeld), terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door eiseres gestorte griffierecht ad € 27,23 aan haar terugbetaalt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad € 644,=, aan eiseres te vergoeden door de Staat der Nederlanden.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2002, in tegenwoordigheid van mr. E. Nolles als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 15 augustus 2002