RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[eiser 1 en eiser 1-2], wonende te [woonplaats], eisers,
gemachtigde: mr. W. Visser, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Leeuwarden,
het college van burgemeester en wethouders van Menaldumadeel, verweerder,
gemachtigden: mr. J.G. Kramer, medewerker juridische zaken, en W. Burie, medewerker Bouw- en Woningtoezicht.
Bij brief van 10 mei 2001, verzonden op 11 mei 2001, heeft verweerder eisers in kennis gesteld van een beslissing op bezwaar van 8 mei 2001 met betrekking tot de toepassing van de Woningwet.
Tegen dit besluit is namens eiser op 20 juni 2001 per fax beroep ingesteld. Bij brief van 19 juli 2001 zijn de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft de op het verzoek betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Plaatselijke Belang Beetgumermolen (hierna: vergunninghouder) heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op voet van art. 8:26 Algemene wet bestuursrecht (Awb) deel te nemen aan het geding. Bij brief van 24 mei 2002 heeft vergunninghouder een reactie gegeven op het ingestelde beroep.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 7 augustus 2002. Namens eisers is [eiser 1] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigden. Namens vergunninghouder zijn verschenen H. Hofstra en P.H. Lunteren.
De rechtbank baseert zich bij haar oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Door middel van een aanvraagformulier bouwvergunning, door verweerder op 7 november 2000 ontvangen, heeft vergunninghouder een bouwvergunning aangevraagd voor het plaatsen van diverse speeltoestellen, te weten twee schommels, twee wippen, een tuimelbok, 3 tuimelbeestjes en een kinderhuisje met glijbaan, op het perceel kadastraal bekend gemeente Beetgum, nr. 2079, plaatselijk bekend grasveld hoek Terhornestrjitte-K v/d/ Meijstrjitte (hierna te noemen: het perceel).
Verweerder heeft deze bouwaanvraag gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Ynformaasje aflevering 16 tot en met 30 november 2000
Bij besluit van 27 februari 2001, verzonden op 28 februari 2001, heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning verleend.
Verweerder heeft de bouwvergunning gepubliceerd in voormeld huis-aan-huisblad aflevering 1 tot en met maart 2001.
Hiertegen is namens eisers bij brief van 12 maart 2001, door verweerder op 13 maart 2001 ontvangen, een bezwaarschrift ingediend. Op 17 april 2001 hebben partijen ten overstaan van de commissie voor beroeps- en bezwaarschriften gemeente Menaldumadeel hun standpunten nader toegelicht. In haar advies van 3 mei 2001 heeft deze commissie verweerder geadviseerd de op 27 februari 2001 verleende bouwvergunning in te trekken. Daarbij is overwogen dat de bouwvergunning ingevolge art. 48 en 49 Woningwet op 7 februari 2001 reeds van rechtswege is verleend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder overneming van voornoemd advies, het bezwaarschrift van eisers gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond verklaard en zijn besluit van 27 februari 2001 ingetrokken.
In beroep is door eisers aangevoerd dat er geen sprake kan zijn van een van rechtswege verleende bouwvergunning, nu het bouwplan niet in overeenstemming is met de bestemmingsplanvoorschriften. Hierbij wijzen eisers er in de eerste plaats op dat het bouwplan ziet op een ander gebruik van het perceel dan op grond van vigerende bestemming is toegelaten. Verder laat het bestemmingsplan uitsluitend het oprichten van bouwwerken toe die behoren bij bestemming bermen, groenstroken, plantsoenen en paden. De in geding zijnde speeltoestellen vallen hier niet onder. Voorts verbiedt het bestemmingsplan het oprichten van gebouwen op gronden met een dergelijke bestemming. Een aan drie kanten afgesloten kinderhuisje met een hoogte van 1,85 m., een lengte van 4,70 m. en breedte van 1,35 m. is op grond van art 1. lid 1 onder c Woningwet aan te merken als gebouw.
Verweerder heeft bij verweerschrift zijn standpunt gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder gesteld dat hij zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat enkele verspreid opgestelde speeltoestellen behoren bij bermen, groenstroken, plantsoenen en paden. Een groenvoorziening staat namelijk in ruimtelijk opzicht niet op zich zelf maar staat ten dienste aan de woonomgeving en maakt daar onderdeel van uit. Dit komt ook tot uiting in het woord "behoren". Verder deelt verweerder niet de mening van eisers dat het in geding zijnde kinderhuisje aangemerkt kan worden als een voor mensen toegankelijk bouwwerk.
Ingevolge art. 44 Woningwet mag alleen en moet een bouwvergunning geweigerd worden als het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge het vigerende bestemmingsplan "Beetgumermolen de Hammeringen" rust op het in geding zijnde perceel de bestemming "groenvoorzieningen". Ingevolge art. 6 lid 1 van de planvoorschriften zijn de voor groenvoorziening aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor bermen, groenstroken, plantsoenen, paden met daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat op deze gronden geen gebouwen mogen worden opgericht.
Het bouwplan voorziet in de realisering van een negental speeltoestellen, verspreid geplaatst op een niet omheind terrein. Naast deze speeltoestellen zal op dit terrein een picknicktafel geplaatst worden.
In geschil is de vraag of de negen speeltoestellen kunnen worden aangemerkt als bouwwerken behorend bij bermen, groenstroken, plantsoenen en paden. In de begripsbepalingen van het bestemmingsplan is niet nader omschreven wat onder bermen, groenstroken, plantsoenen en paden moet worden verstaan. Gelet hierop dient voor de uitleg van deze begrippen aansluiting gezocht te worden bij het algemeen spraakgebruik. Verder dient bij de inhoud van deze begrippen rekening gehouden te worden met de strekking van de WRO. In dat verband is van belang welke ruimtelijke uitstraling een bepaald gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. In dat licht is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige speeltoestellen niet vallen onder de lid 1 van art. 6 genoemde bouwwerken. Gelet op het aantal speeltoestellen, de diversiteit in speeltoestellen en de in de nabijheid aanwezige picknicktafel heeft het bouwplan de kenmerken van een kleine speeltuin. Een dergelijke invulling van bovenvermelde begrippen acht de rechtbank in elk geval te ver verwijderd van de betekenis die deze begrippen naar algemeen spraakgebruik hebben. Daarnaast acht de rechtbank ook de ruimtelijke uitstraling van een dergelijke speeltuin van dien aard dat deze niet meer te rijmen is met de groenvoorzieningfunctie van het perceel. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een speeltuin bedoeld is voor actief (menselijk) gebruik met aantrekkende werking voor jonge kinderen met hun ouders/begeleiders.
Mitsdien heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan en derhalve ook ten onrechte gesteld dat de bouwvergunning van rechtswege is verleend. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient vernietigd te worden wegens strijd met art. 44 en art. 46 Woningwet.
Verweerder dient opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eisers, waarbij verweerder op grond van art. 46 lid 3 Woningwet dient te beoordelen of voor het onderhavige bouwplan met toepassing van art. 19 WRO een bouwvergunning verleend kan worden. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat het bouwplan wel in overeenstemming is met art. 6 lid 2 van de planvoorschriften. Verweerder heeft terecht het kinderhuisje niet aangemerkt als een gebouw. Naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is een bouwwerk toegankelijk voor mensen, indien volwassen mensen hierin kunnen staan en lopen. Gelet op de vorm, een puntdak, en de afmetingen van het kinderhuisje, in het bijzonder een nokhoogte van 1,85 m., staat voor de rechtbank genoegzaam vast dat volwassen mensen in dit kinderhuisje niet kunnen staan en lopen.
Gelet op het vorenstaande en het bepaalde in art. 8:74 lid 1 Awb dient verweerder het door eisers gestorte griffierecht van € 102,10 (ƒ 225,-) aan hen te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht belopen de proceskosten van eisers terzake van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand € 644,- (indienen beroepschrift: 1 punt, verschijnen ter zitting: 1 punt, waarde per punt € 322,-, gewicht van de zaak: gemiddeld). De rechtbank wijst de gemeente Menaldumadeel aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Al het vorenstaande heeft geleid tot de volgende beslissing.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 102,10 aan eisers vergoedt.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ad € 644,- aan hen te betalen door de gemeente Menaldumadeel.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2002 in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
w.g. B.M. van der Doef w.g. P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 20 augustus 2002