Rechtbank Leeuwarden
Sector Kanton
Locatie Leeuwarden
BESCHIKKING EX ARTIKEL 7: 685 BW
Uitspraak: 15 november 2002
Zaak-/rolnummer: 116285 /VZ VERZ 02-549
de stichting THUISZORG HET FRIESE LAND,
gevestigd te Leeuwarden,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Elgersma, advocaat te Groningen,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. P. Tuinman, advocaat te Leeuwarden.
ten aanzien van het procesverloop
1. Het Friese Land heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2002, verzocht de tussen haar en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van gewichtige redenen in de zin van artikel 7: 685 BW.
Het verweerschrift van [verweerder] is binnengekomen op 24 oktober 2002.
Partijen hebben producties in het geding gebracht.
De behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2002. Tegelijk met de behandeling van deze procedure heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het tussen partijen aanhangige kort geding. Ter zitting hebben partijen hun standpunt nader toegelicht, waarbij de gemachtigden van partijen gebruik hebben gemaakt van pleitnotities. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier. De beschikking is vervolgens bepaald op heden.
ten aanzien van de motivering
2.1. [verweerder], geboren op 21 december 1954, is sinds 8 augustus 1983 in dienst bij Het Friese Land, laatstelijk, vanaf 1 september 2001, in de functie van manager beleid en ontwikkeling, tegen een bruto maandsalaris van € €4995,99. Op de arbeidsovereenkomst van partijen is de CAO Thuiszorg van toepassing.
2.2. De Raad van Bestuur van Het Friese Land wordt terzijde gestaan door een adviesorgaan, geheten de concernraad. Van de concernraad maken onder meer mevrouw Boetes (hierna te noemen: Boetes), thans zijnde de voorzitter van de Raad van Bestuur, [verweerder] en zijn collega's [x], [y] en HRM-manager [z] deel uit. Boetes is tevens voorzitter van de concernraad.
2.3. Tot 1 september 2001 bestond de Raad van Bestuur van Het Friese Land uit twee leden, te weten Boetes als voorzitter en Steenbergen als lid. Steenbergen is in het voorjaar van 2001 vertrokken bij Het Friese Land. Hierna is naar aanleiding van een advies van extern adviseur Laurey gekozen voor een eenhoofdige bestuursstructuur met Boetes als bestuurder, ondersteund door een brede concernraad waarbij de verschillende leden van de concernraad zich verder zouden moeten ontwikkelen om taken van de voorzitter van de concernraad over te kunnen nemen. Het advies van extern adviseur Laurey gaf tevens aan dat de verbetering van de persoonlijke verhoudingen tussen de verschillende leden van de concernraad een belangrijk aandachtspunt diende te zijn.
2.4. Enkele maanden na de invoering van de nieuwe bestuursstructuur constateerde Boetes dat deze structuur niet goed werkte en dat zij zelf een te omvangrijk takenpakket had, reden waarom Boetes in april 2002 in de concernraad aangaf te willen overleggen over een aanpassing van de organisatiestructuur. Vervolgens is er een voorbereidingsgroep opgericht (waaraan onder meer Boetes, [verweerder] en [x] deelnamen), die in mei 2002 kwam met een voorstel betreffende een structuur met twee directeuren (thuiszorg en welzijn/dienstverlening) die elk een bedrijf zouden aansturen, terwijl de concernraad versmald zou worden.
Op 29 augustus 2002 heeft Boetes in een vergadering van de concernraad medegedeeld dat zij op korte termijn een besluit wilde nemen over een nieuwe organisatiestructuur. Tijdens deze vergadering gaven [x], [verweerder] en [y] te kennen dat zij voorstander waren van een nader onderzoek naar de verhoudingen binnen de concernraad alvorens er een nieuwe structuur zou worden ingevoerd. Naar aanleiding van de gemaakte opmerkingen heeft Boetes gezegd dat zij in de volgende week een voorgenomen besluit zou nemen dat ter advisering aan de OR zou worden voorgelegd.
2.5. [x], [verweerder] en [y] hebben Boetes bij brief van 31 augustus 2002 onder meer het volgende bericht:
'Wij hebben na de concernraadsvergadering van gisteren nog eens samen gesproken over het onderwerp topstructuur. We begrijpen dat je voor een lastige en moeilijke beslissing staat, gezien de uiteenlopende meningen die er in de concernraad over de diverse aspecten van de beschreven reorganisatie werden geuit. Wij willen graag met je meedenken en nog voordat je een beslissing neemt de argumenten en redenen voor en tegen de diverse opties met je uitwisselen. Ook wij zijn er van doordrongen dat het te nemen besluit ingrijpende gevolgen kan hebben. Wij willen ons tot het uiterste inspannen om een zo goed mogelijk besluit te krijgen.'
2.6. Bij brief van 2 september 2002 hebben [x], [verweerder] en [y] Boetes onder meer het volgende bericht:
'Afgelopen donderdag hebben wij in de concernraad de topstructuur besproken van THFL. Zoals bekend zijn de meningen over de voorliggende structuurwijziging verdeeld. De meningen liepen zeer uiteen van volledig draagvlak tot volstrekt geen draagvlak. (..)De uitkomst van dit overleg heeft geleid tot de brief van donderdag 29 augustus, waarin wij hebben aangegeven om met jou om de tafel te willen voor een overleg. Naar onze overtuiging is het essentieel dat de beslissingen voor het bedrijf, draagvlak hebben in de concernraad. Tot nu toe hebben wij nog niet vernomen dat je op ons aanbod wilt ingaan. (..)Wij hechten erg aan een gezamenlijke aanpak van de ontstane situatie. De ingezette individuele aanpak beschouwen we als contraproductief en de aanpak werkt escalerend. We hopen, dat je wilt ingaan op ons eerdere verzoek voor een gezamenlijk gesprek.'
2.7. Na een gezamenlijk gesprek tussen Boetes, [x], [verweerder] en [y] op 3 september 2002, waarbij ook HRM-manager [z] aanwezig was, is op 4 september 2002 door Boetes in individuele gesprekken aan [x] en [verweerder] te kennen gegeven dat Het Friese Land beëindiging van hun dienstverband wenste, nu zij niet zouden willen medewerken aan de voorgestelde structuurwijziging. Voorts zijn [x] en [verweerder] per 20 september 2002 op non-actief gesteld voor de duur van drie weken. De non-actiefstelling is vervolgens verlengd. Aan [y] is te kennen gegeven dat hij een formele waarschuwing zou krijgen, welke bij brief van 11 september 2002 aan hem is gegeven. Namens [y] heeft zijn gemachtigde bij brief van 19 september 2002 geprotesteerd tegen deze waarschuwing. Bij brief van 30 september 2002 is ook [y] op non-actief gesteld en is ook hem te kennen gegeven dat Het Friese Land beëindiging van zijn dienstverband wenste.
2.8. De Ondernemingsraad (OR) van Het Friese Land heeft op 18 september 2002 een positief advies uitgebracht omtrent het door de Raad van Bestuur aan haar voorgelegde voorgenomen besluit tot wijziging van de organisatiestructuur.
2.9. Bij brief van 23 september 2002 aan de Raad van Toezicht van Het Friese Land hebben [x], [verweerder] en [y] hun verontrusting over de ontstane situatie medegedeeld en om een gesprek met de Raad van Toezicht gevraagd. Bij brief van 27 september 2002 heeft de Raad van Toezicht van Het Friese Land dit verzoek afgewezen. Vervolgens hebben de bij Het Friese Land werkzame (regio)managers Eizema, Enter, Ottens en Wiertz bij brief aan de Raad van Toezicht d.d. 29 september 2002 met onmiddellijke ingang het vertrouwen in de Raad van Bestuur opgezegd.
2.10. Het Friese Land heeft bij persbericht van 11 oktober 2002 laten weten dat de Raad van Bestuur besloten heeft om een extern onderzoek te laten verrichten, dat zich zal richten op de beleving van onveiligheid op de werkplek en de wijze van communicatie binnen de organisatie.
Het standpunt van Het Friese Land
3.1. Het Friese Land heeft gesteld dat de basis aan een vruchtbare samenwerking is komen te ontvallen, nu er sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen de voorzitter van de Raad van Bestuur, mevrouw Boetes, enerzijds en [verweerder] en zijn collega's [x] en [y] anderzijds. Dit levert volgens Het Friese Land een verandering in de omstandigheden op, die ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op korte termijn rechtvaardigt. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft Het Friese Land het volgende aangevoerd.
3.2. Volgens Het Friese Land bestaat er tussen haar en [verweerder] een diepgaand en onoverbrugbaar verschil van mening omtrent het te voeren beleid, waarbij [verweerder] bij herhaling heeft aangegeven niet in te kunnen stemmen met het door de bestuurder voorgenomen besluit tot wijziging van de organisatiestructuur en niet mee te willen werken aan de uitvoering daarvan, hoewel voorafgaand aan het voorgenomen besluit een adviestraject is doorlopen waarbij betrokkenen als de concernraadsleden, onder wie [verweerder], hun mening kenbaar hebben kunnen maken. In deze fase heeft [verweerder] geen bezwaren tegen het voorgenomen besluit geuit. Volgens Het Friese Land is het uiteindelijk de bestuurder die het definitieve besluit moet nemen en daarnaar hebben de werknemers van Het Friese Land, waaronder [x], [verweerder] en [y] zich te schikken. Indien zij dat niet willen, dienen zij op te stappen.
3.3. Het Friese Land stelt verder dat er duidelijke aanwijzingen bestaan dat [x], [verweerder] en [y] er op uit zijn geweest om de voorzitter van de Raad van Bestuur tegen te werken teneinde haar vertrek te bewerkstelligen. Zo is er getracht om een ander lid van de concernraad, te weten [z], over te halen om zich bij het kamp van [x] c.s. aan te sluiten, waardoor er in de concernraad een machtsoverwicht tegenover Boetes zou ontstaan. Ook hebben [verweerder] en [y] de positie van de concernraad en die van Boetes ondermijnd door tegenover collega's te verklaren dat de concernraad niet werkte en dat Boetes niet serieus te nemen viel.
3.4. De ontstane vertrouwensbreuk is volgens Het Friese Land te wijten aan de opstelling van [verweerder], zodat er geen grond is om aan hem een vergoeding toe te kennen in het kader van de verzochte ontbinding.
3.5. De wijze van procederen van [verweerder] is naar de mening van Het Friese Land in strijd met de goede procesorde, nu de gemachtigde van Het Friese Land het verweerschrift en bijbehorende producties pas een dag voor de mondelinge behandeling heeft ontvangen, terwijl het verweerschrift uiterlijk op 18 oktober 2002 had moeten worden ingediend. Hierdoor heeft voormelde gemachtigde de inhoud van het verweerschrift niet zorgvuldig met haar cliënte kunnen bespreken. De in het verweerschrift gestelde nieuwe feiten en de daarbij gevoegde producties dienen daarom buiten deze procedure te blijven.
Het standpunt van [verweerder]
4.1. [verweerder] heeft verweer gevoerd tegen het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, waartoe hij het navolgende heeft aangevoerd.
4.2. [verweerder] betwist dat er sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen Boetes enerzijds en [x], [verweerder] en [y] anderzijds. Evenmin is er sprake van een diepgaand verschil van mening over het te voeren beleid, in de zin dat [verweerder] herhaaldelijk te kennen zou hebben gegeven niet in te kunnen stemmen met het voorgenomen besluit tot wijziging van de organisatiestructuur of niet aan de uitvoering daarvan te willen meewerken. In dat verband wijst [verweerder] erop dat de verslagen van de vergaderingen van 29 augustus en 3 september 2002 door anderen zijn vastgesteld en vele onjuistheden bevatten. [verweerder] heeft alleen vanuit een gevoel van betrokkenheid bij de organisatie aangegeven dat doorvoering van de voorgestelde wijziging van de organisatiestructuur onjuist zou zijn voordat er een onderzoek naar de onderlinge verhoudingen binnen de concernraad had plaatsgevonden. Het ging voor [verweerder] dus om de volgorde van de aanpak van de voorgenomen wijziging van de organisatiestructuur. Daaromtrent wilde hij (evenals [x] en [y]) overleg met Boetes plegen.
4.3. Er was verder nog geen sprake van een definitief besluit van de bestuurder toen [verweerder] eind augustus/begin september 2002 bij herhaling zijn (afwijkende) visie op de aanpak van de voorgenomen wijziging van de organisatiestructuur gaf.
Daarnaast voert [verweerder] aan dat Boetes op geen enkel moment te kennen heeft gegeven dat zij, wanneer het voorgenomen besluit door de adviesprocedure bij de OR was gegaan, verwachtte dat iedereen zich zou committeren aan dat besluit.
4.4. [verweerder] ontkent voorts dat hij samen met [x] en [y] uit was op het bewerkstelligen van het vertrek van Boetes, alsmede dat hij tegenover collega's het standpunt zou hebben ingenomen dat Boetes niet serieus te nemen viel.
4.5. Gezien het voorgaande is [verweerder] van mening dat er geen sprake is van ontoelaatbaar gedrag van zijn kant. Daarentegen is er wel sprake van slecht werkgeverschap doordat Boetes de houding van [verweerder] bewust in een bepaald daglicht heeft geplaatst, [verweerder] onterecht op non-actief is gesteld en Het Friese Land thans van hem af wil. Nu er ook nog eens een extern onderzoek is ingesteld naar de beleving van onveiligheid en de wijze van communicatie binnen de organisatie van Het Friese Land, dient het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst volgens [verweerder] te worden afgewezen. Een eventuele ontbinding zou vooruitlopen op de resultaten van het externe onderzoek. Zou er desondanks toch ontbonden worden, dan verzoekt [verweerder] om de toekenning van een vergoeding met toepassing van correctiefactor c=2.
4.6. [verweerder] betwist dat de door hem gehanteerde wijze van procederen in strijd is met de goede procesorde.
De beoordeling van het verzoek
5.1. Ten aanzien van de stelling van Het Friese Land dat de door [verweerder] gehanteerde wijze van procederen in strijd is met de goede procesorde, constateert de kantonrechter dat het verweerschrift van [verweerder], alsmede de daarbij gevoegde producties, later zijn ingediend dan te doen gebruikelijk, aangezien het verweerschrift conform het bij de sector kanton van deze rechtbank gehanteerde beleid uiterlijk op 18 oktober 2002 had moeten worden ingediend, terwijl dit eerst op 24 oktober 2002 is gebeurd. Het gaat hier echter niet om een fatale termijn, waaraan bij overschrijding daarvan een sanctie is verbonden. Daarnaast mag het verweerschrift op grond van artikel 282 Rv tot de aanvang van de mondelinge behandeling worden ingediend en zelfs, als de kantonrechter dit toestaat, in de loop van de mondelinge behandeling. Voorts overweegt de kantonrechter dat van de zijde van [verweerder] reeds op 21 oktober 2002 producties aan Het Friese Land zijn toegezonden, terwijl ook niet gebleken is dat het daarbij ging om producties waarvan de inhoud Het Friese Land onbekend was. De kantonrechter komt gezien het voorgaande tot de conclusie dat Het Friese Land niet onredelijk benadeeld is in haar mogelijkheid om te reageren op het verweer van [verweerder]. De stelling dat de door [verweerder] gevolgde wijze van procederen in strijd is met de goede procesorde, dient mitsdien als ongegrond te worden gepasseerd. De kantonrechter zal hierna dan ook met alle door [verweerder] ingediende stukken en producties rekening houden.
5.2. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
5.3. Het Friese Land heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen bestuurder Boetes enerzijds en [verweerder] en diens collega's [x] en [y] anderzijds. Naar het oordeel van de kantonrechter is genoegzaam gebleken dat er inderdaad sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk. Gezien de inhoud van de ingediende stukken en producties, alsmede hetgeen nog in aanvulling daarop ter zitting is medegedeeld, kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat beide partijen over en weer zodanig veel verwijten hebben uitgesproken omtrent elkaars functioneren dat een verdere toekomstige samenwerking tussen hen onmogelijk moet worden geacht. Ook het op non-actief stellen van de betrokken werknemers, de aan [y] verstrekte waarschuwing en de interne en externe publiciteit die het onderhavige conflict inmiddels heeft opgeleverd, dragen bij aan deze conclusie. Daarmee is het stadium bereikt dat òf de bestuurder òf de managers moet(en) vertrekken om tot een oplossing van het gerezen conflict te geraken, nu bij een conflict in de top van een organisatie verder gezamenlijk functioneren onmogelijk is. Er is tot op heden geen indicatie dat de Raad van Toezicht, welke de bevoegdheid heeft om de bestuurder te benoemen dan wel ontslaan, het door de bestuurder in de afgelopen maanden gevolgde beleid afkeurt. Vooralsnog dient er dan ook van uit te worden gegaan dat de positie van de bestuurder niet in het geding is, zodat ter oplossing van het gerezen conflict de arbeidsovereenkomsten van [x], [verweerder] en [y] dienen te worden ontbonden wegens de door Het Friese Land aangevoerde verandering in de omstandigheden. De kantonrechter acht geen gronden aanwezig om de ontbinding af te wijzen in verband met het door Het Friese Land aangekondigde externe onderzoek. Niet gebleken is namelijk dat dit onderzoek zich richt op de gang van zaken met betrekking tot het ontstaan van een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen Boetes enerzijds en [x], [verweerder] en [y] anderzijds. Het onderzoek richt zich juist op de organisatie als geheel. Zulks is door [x], [verweerder] en [y] ook niet betwist.
5.4. Nu er ontbonden zal worden op grond van een verandering in de omstandigheden, komt vervolgens de vraag aan de orde of aan [verweerder] in verband met de ontbinding een vergoeding dient te worden toegekend. In dat kader dient te worden onderzocht aan welk van partijen het ontstaan van de onherstelbare vertrouwensbreuk te verwijten valt. De aan [verweerder] gemaakte verwijten vallen in feite in twee categorieën uiteen:
a. het bij herhaling niet in willen stemmen met een door de bestuurder voorgenomen besluit tot wijziging van de organisatie en het niet mee willen werken aan de uitvoering daarvan;
b. het tegenwerken van de voorzitter van de Raad van Bestuur teneinde haar vertrek te bewerkstelligen;
5.5. Bij de beoordeling van dit verwijt stelt de kantonrechter het volgende voorop. Boetes als bestuurder is degene die bevoegd is om besluiten te nemen binnen Het Friese Land. Voor de gebruikmaking van deze bevoegdheid dient Boetes op haar beurt weer verantwoording af te leggen aan de Raad van Toezicht. Indien er eenmaal een definitief besluit genomen is door Boetes hebben de werknemers van Het Friese Land, waaronder [verweerder], zich vervolgens daaraan te committeren, ook al zijn ze het niet (geheel) eens met het genomen besluit. Voor zover er nog geen sprake is van een definitief besluit staat het werknemers vrij om hun bijdrage te leveren aan het proces dat tot definitieve besluitvorming leidt.
5.6. De kantonrechter constateert dat er op 29 augustus 2002, de datum die als negatief omslagpunt in de relatie tussen partijen kan worden gezien, sprake was van een voorgenomen besluit, en nog niet van een definitief besluit. Het stond [verweerder] op dat moment dan ook nog vrij om te trachten een bijdrage te leveren aan het besluitvormingsproces, hetgeen ook begrijpelijk is in het licht van zijn positie en verantwoordelijkheden binnen de organisatie van Het Friese Land. In de vergadering van 29 augustus 2002 heeft [verweerder] samen met [x] en [y] te kennen gegeven een andere volgorde voor te staan in het proces leidende tot het nemen van een definitief besluit omtrent een wijziging in de organisatiestructuur, en wel in die zin dat naar hun mening voorafgaand aan een definitief besluit eerst een onderzoek zou moeten plaatsvinden naar de onderlinge verhoudingen binnen de concernraad. Daaromtrent wensten [x], [verweerder] en [y] nader overleg. De wens tot het voeren van overleg hebben zij herhaald in hun brieven van 31 augustus respectievelijk 2 september 2002. Het zij nog maar eens gezegd, dit stond hen in die fase van de besluitvorming vrij, of dat de bestuurder in het besluitvormingsproces nu goed uitkwam of niet. De toonzetting van voormelde brieven is overduidelijk constructief en kan beslist niet, zoals door Het Friese Land wordt gedaan, zo worden uitgelegd dat [x], [verweerder] en [y] zich weigeren te committeren aan een door de bestuurder voorgenomen besluit. Ook in het gesprek tussen (onder meer) Boetes en [x], [verweerder] en [y] van 3 september 2002 zijn de managers naar het oordeel van de kantonrechter niet buiten hun boekje gegaan.
De kantonrechter is gezien het hiervoor overwogene van oordeel dat aan [verweerder] geen verwijt kan worden gemaakt van zijn optreden in de periode 29 augustus - 3 september 2002.
5.7. Daarentegen is de kantonrechter wel van oordeel dat aan bestuurder Boetes een ernstig verwijt kan worden gemaakt van haar reactie op de door [x], [verweerder] en [y] bij herhaling geuite wens om tot nader overleg te komen inzake de volgorde van het proces leidende tot een definitief besluit omtrent een wijziging in de organisatiestructuur. Boetes heeft, gelet op hetgeen de kantonrechter hiervoor onder 5.6. reeds heeft overwogen, de houding van de drie managers ten onrechte opgevat als het zich niet willen committeren aan een door haar voorgenomen besluit en heeft in het verlengde daarvan te snel besloten om de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [verweerder] na te streven. Boetes heeft [verweerder] begin september 2002 onvoldoende ruimte gegeven om een keuze te maken tussen het zich wel of niet committeren aan het door haar voorgenomen besluit; zij had [verweerder] eerst dienen te waarschuwen dat hij óf het voorgenomen besluit kon accepteren óf het voorgenomen besluit niet kon accepteren en daarvan dan ook de consequenties zou aanvaarden. Het door de bestuurder nemen van maatregelen om het vertrek van [verweerder] te bewerkstelligen, had naar het oordeel van de kantonrechter pas mogen worden ingezet nadat [verweerder] uitdrukkelijk en ondubbelzinnig, na voor de hiervoor beschreven keuze te zijn gesteld, er voor zou hebben gekozen om het voorgenomen besluit van Boetes niet te accepteren.
Daarnaast merkt de kantonrechter nog op dat de maatregelen om het vertrek van [verweerder] te bewerkstelligen reeds zijn ingezet op een moment dat de OR nog geen advies omtrent het voorgenomen besluit had gegeven. Boetes kon sowieso niet eerder een definitief besluit nemen dan nadat zij van de OR het advies had ontvangen, terwijl dit advies, anders dan uiteindelijk is gebeurd, ook negatief van aard had kunnen zijn, in welk geval de bestuurder eveneens tegengas bij de besluitvorming zou hebben gehad. Wederom een bevestiging van de hiervoor reeds getrokken conclusie dat de besluitvorming nog in de voorbereidende fase was op het moment dat de managers bij herhaling hun bedenkingen uitten tegen het voorgenomen besluit en dat Boetes in dat licht bezien te snel het vertrek van [verweerder] heeft nagestreefd.
5.8. In het licht van al het hiervoor overwogene moet tevens geoordeeld worden dat het op non-actief stellen van [verweerder] in de gegeven omstandigheden onterecht was, te meer ook nu er geen enkele dreiging aanwezig was dat de visie van [verweerder] op de besluitvorming zijn functioneren nadelig zou beïnvloeden. Ook heeft Boetes in het licht van het hiervoor overwogene, gezien haar schrijven aan de medewerkers van Het Friese Land d.d. 10 september 2002, te snel binnen de organisatie bekend gemaakt dat het dienstverband met [verweerder] zou worden beëindigd.
5.9. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of aannemelijk is dat [verweerder], in samenwerking met [x] en [y], uit is geweest op het tegenwerken van Boetes teneinde haar vertrek te bewerkstelligen en of aannemelijk is dat [verweerder] en [y] negatieve uitlatingen omtrent Boetes en de concernraad hebben gedaan. De kantonrechter constateert dat partijen ten aanzien van deze verwijten een volstrekt tegengestelde visie op de feitelijke gang van zaken hebben. Datgene wat door Het Friese Land ter onderbouwing van de verwijten is aangevoerd, is door [verweerder] uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist. Geen van de lezingen van partijen is zodanig overtuigend dat daaraan een doorslaggevende betekenis kan worden gehecht. Daarmee is de juistheid van de aan [verweerder] gemaakte verwijten in onvoldoende mate komen vast te staan, zodat de kantonrechter deze verwijten buiten beschouwing zal laten.
5.10. Nu geen van de aan [verweerder] gemaakte verwijten in voldoende mate is komen vast te staan, terwijl aan Het Friese Land in de persoon van haar bestuurder Boetes wel een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de onherstelbare vertrouwensbreuk tussen partijen, zal de kantonrechter aan [verweerder] een vergoeding toekennen in verband met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, waarbij bij toepassing van de kantonrechtersformule de correctiefactor c=1,5 zal worden gehanteerd. De aan [verweerder] toe te kennen vergoeding komt dan, uitgaande van een bruto maandsalaris van € 4995,99 en 23 gewogen dienstjaren, uit op een bedrag van (afgerond) € 172.000,- bruto.
5.11. Nu aan [verweerder] een vergoeding zal worden toegekend, terwijl Het Friese Land geen vergoeding heeft aangeboden, zal aan Het Friese Land een termijn worden gegund om het verzoek in te trekken.
5.12. De kantonrechter acht zowel bij intrekking als bij handhaving van het verzoek termen aanwezig om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 december 2002, tenzij het verzoek uiterlijk op na te noemen datum door Het Friese Land wordt ingetrokken;
bepaalt dat Het Friese Land tot en met uiterlijk 28 november 2002 haar verzoek kan intrekken;
kent aan [verweerder] ten laste van Het Friese Land ter gelegenheid van voornoemde ontbinding een vergoeding toe ten bedrage van bruto € 172.000,- (honderdtweeënzeventigduizend euro);
compenseert de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2002 door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Postma als griffier.