ECLI:NL:RBLEE:2002:AF1402

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
113813 /CV EXPL 02-1037
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. Schulting
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van gehuurde woning met betrekking tot onbewoonbaarheid en bouwwerkzaamheden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 12 november 2002, gaat het om een geschil tussen de stichting Corporatieholding Friesland en een gedaagde die in persoon procedeert. De stichting heeft ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de gehuurde woning gevorderd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de toestand van de woning onbewoonbaar is, mede door de aanwezigheid van een loods die door de gedaagde is gebouwd in de tuin. De kantonrechter heeft echter besloten om niet direct over te gaan tot ontbinding en ontruiming, omdat er bijzondere omstandigheden zijn die nader onderzoek vereisen. Er zijn vragen gerezen over de rol van de gemeente en de stichting Talma, die mogelijk op de hoogte waren van de situatie maar niet eerder hebben ingegrepen. De kantonrechter heeft een comparitie van partijen bevolen om deze vragen te bespreken en om de stichting Talma in de gelegenheid te stellen om op de opgeworpen vragen te reageren. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting van 26 november 2002 voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden voordat tot ontruiming wordt overgegaan.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector Kanton
Locatie Opsterland
VONNIS
113813 /CV EXPL 02-1037
in de zaak van
de stichting Stichting Corporatieholding Friesland,
gevestigd te Drachten,
eiser,
gemachtigde: mr. R.C.M. Kamsma,
tegen
[gedaagde],
wonende te [y],
gedaagde,
procederende in persoon.
Het verdere procesveroop
1. De in het tussenvonnis van 17 september 2002 bevolen comparitie van partijen is gehouden in de door [gedaagde] gehuurde woning. Een schikking is daarbij niet tot stand gekomen. Vervolgens is wederom vonnis bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil
2. Het gehuurde is een zogeheten rijtjeswoning van de kleinste soort. De toestand van de woning met tuin zoals die ter gelegenheid van de gehouden comparitie van partijen aan de kantonrechter is getoond, laat zich moeilijk beschrijven. Naar hedendaagse begrippen kan de woning als onbewoonbaar worden aangeduid, terwijl in wat eens de achtertuin is geweest thans een voornamelijk uit stalen platen opgebouwde loods staat, gevuld met allerlei gereedschap -waaronder een grote (niet werkende) draaibank- en materialen, waarvan de waarde niet één, twee, drie is vast te stellen. Zoveel is wel duidelijk geworden dat de loods [gedaagde] dient tot werkplaats voor onder meer ijzerwerk.
3. Desgevraagd heeft [gedaagde] verklaard bezig te zijn met het verbouwen van de woning tot een goede, moderne woning, waarbij hij een korte uiteenzetting heeft gegeven van zijn plannen. Ten aanzien van een aantal in de loods en onder de vloer van de woning aanwezige materialen heeft [gedaagde] aangegeven welke plannen hij er mee had.
4. De indruk die de kantonrechter aan dit alles heeft overgehouden is dat [gedaagde] een weinig realistische kijk op de werkelijkheid heeft. Die werkelijkheid is namelijk dat hij de woning onbewoonbaar heeft gemaakt, dat hij de tuin heeft verbouwd tot een werkplaats en dat alleen al die verbouwing -gelet ook op het vele ijzerwerk dat daarmee gemoeid is geweest- aan omwonenden een enorme overlast moeten hebben bezorgd. Dat [gedaagde] al doende bezig is met een verbouwing die uiteindelijk zal leiden tot een goede en moderne woning valt met de beste wil van de wereld niet in te zien.
5. Hoewel de hierboven summier beschreven toestand in beginsel voldoende grondslag biedt voor toewijzing van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, ziet de kantonrechter in de bijzondere omstandigheden van dit geval aanleiding daartoe niet direct over te gaan.
Eerst dient duidelijk te worden hoe de situatie die de kantonrechter in en om het gehuurde heeft aangetroffen heeft kunnen ontstaan. Het lijkt uitgesloten dat [gedaagde] de loods van de ene op de andere dag heeft gebouwd en het kan haast niet anders dan dat omwonenden daarover bij Talma hebben geklaagd, en dat Talma op de hoogte is geweest. Indien dat zo is, is vervolgens de vraag waarom Talma niet eerder heeft ingegrepen. Bij dit alles dringt zich ook de vraag op wat de positie van de gemeente is geweest, nu de loods wel lijkt te zijn gebouwd in strijd met bepalingen van de Woningwet en de Wet op de ruimtelijke ordening.
Uit de processtukken leidt de kantonrechter af dat Talma en de gemeente in het verleden wel naar een oplossing hebben gezocht, maar wat dat precies heeft ingehouden en waarom dat (kennelijk) niets heeft opgeleverd en waarom nu gekozen is voor een ontruimingsprocedure, is niet duidelijk.
6. De kantonrechter zal alvorens te beslissen Talma in de gelegenheid stellen bij akte de hiervoor opgeworpen vragen te beantwoorden. Indien Talma het geven van een mondelinge toelichting, al dan niet met ondersteuning van een vertegenwoordiger van de gemeente, ter gelegenheid van een comparitie van partijen prefereert boven het nemen van een akte, kan zij dat kenbaar maken. In dat geval zal wederom een comparitie van partijen worden bevolen, maar dan niet weer in het gehuurde, dat zich daartoe minder leent.
BESLISSING
De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 26 november 2002 voor het nemen van een akte aan de zijde van Talma, dan wel voor het opgeven van verhinderdagen aan de zijde van beide partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. P. Schulting, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.