Rechtbank Leeuwarden
Sector Handelsrecht
Uitspraak: 4 december 2002
Zaak-/Rolnummer: 48006/ HA ZA 01-0666
van de enkelvoudige handelskamer, in de zaak van:
de besloten vennootschap,
DE BEIER B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
appellante,
procureur: mr. R.A. Eskes,
[naam geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. H.D.M. Brandsma.
Appellante (verder te noemen: De Beier) heeft als oorspronkelijk eiseres bij inleidende dagvaarding van 12 januari 2001 gevorderd dat de kantonrechter te Leeuwarden bij vonnis toen gedaagde, thans geïntimeerde (in het vervolg: [geïntimeerde]) zal veroordelen tot betaling van ( ƒ 10.000,00 met rente en kosten. Bij antwoord heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing. Partijen hebben vervolgens gere- en gedupliceerd, waarna de kantonrechter te Leeuwarden bij vonnis van 18 mei 2001 de vordering heeft afgewezen met veroordeling van De Beier in de proceskosten.
Bij exploot van 18 juli 2001 is De Beier van dit vonnis in hoger beroep gekomen. De Beier heeft bij memorie van grieven geconcludeerd het vonnis waarvan appel te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij vonnis - uitvoerbaar bij voorraad - [geïntimeerde] alsnog te veroordelen om aan De Beier te betalen het bedrag van ( ƒ 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van beide instanties. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd tot bekrachtiging van dat vonnis met veroordeling van De Beier in de kosten van beide instanties. De Beier heeft een akte uitlating productie genomen, waarna [geïntimeerde] een antwoordakte heeft genomen. Tenslotte is door partijen vonnis gevraagd. De rechtbank zal vonnis wijzen op basis van de stukken als vervat in het griffiedossier, waarvan de in houd als hier overgenomen geldt.
1. Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
2. De Beier heeft de navolgende grieven naar voren gebracht:
Grief I
Ten onrechte heeft de Kantonrechter in r.o. 6 overwogen, dat De Beier het recht had verspeeld om bewijs te leveren van haar stelling, dat zij geen onjuiste informatie omtrent de auto heeft verstrekt en haar stelling daarom als ongegrond gepasseerd.
Grief II
Ten onrechte heeft de Kantonrechter in r.o. 7 overwogen, dat de brief van [geïntimeerde] van 30 november 2000 heeft geleid tot een buitengerechtelijke vernietiging van de koopovereenkomst, zodat deze koopovereenkomst niet tot stand is gekomen.
Grief III
Ten onrechte heeft de Kantonrechter de vordering van De Beier afgewezen.
3. Als in eerste aanleg en in hoger beroep niet of onvoldoende bestreden staat vast hetgeen de kantonrechter in rechtsoverweging 2 van zijn vonnis als vaststaande heeft aangemerkt.
4. Voorts is in hoger beroep nog het volgende komen vast te staan: De BMW-auto met kenteken [kenteken] is door De Beier aan NWM op of omstreeks juni/juli 1997 verkocht voor een prijs van ƒ 115.000,00, inclusief BTW, waarbij daarnaast enkele accessoires zijn aangebracht, waaronder witte knipperlichten, trekhaak en aluminium velgen.
Beoordeling van de grieven
5. De rechtbank zal allereerst de tweede grief behandelen, aangezien deze de verste strekking heeft.
6. Gezien de inhoud van haar memorie van antwoord erkent [geïntimeerde] thans blijkbaar, dat de verkoper geen onjuiste mededeling heeft gedaan toen hij bij de verkoop van de BMW aan [geïntimeerde] heeft meegedeeld, dat NWM ongeveer ƒ 125.000,00, voor de auto had betaald. De rechtbank zal derhalve bij de verdere beoordeling van het geschil van dit vaststaande feit uitgaan.
7. [geïntimeerde] heeft zich voor zijn beroep op het gepleegd bedrog zijdens De Beier ook nog beroepen op een andere - volgens hem - onjuiste mededeling van de verkoper van De Beier, namelijk dat de eerste eigenaar de auto, net (recentelijk) had ingeruild, terwijl [geïntimeerde] bij navraag bij de eerste eigenaar was gebleken dat de auto al in februari 2000 was ingeruild. [geïntimeerde] heeft in appel volgehouden dat ook deze onjuiste mededeling op zich als bedrog dient te worden gekwalificeerd en dat hij (mede) daardoor bewogen is de overeenkomst aan te gaan voor de overeengekomen prijs. Zou [geïntimeerde] - zo is zijn betoog - op 25 november 2000 hebben geweten, dat de auto niet recentelijk was ingeruild maar in februari 2000, dan had hij de overeenkomst niet, althans niet voor die prijs gesloten. De Beier heeft gesteld, dat het onjuist is dat de auto in februari 2000 zou zijn ingeruild, maar verzuimt een bewijsstuk over te leggen waaruit kan blijken op welke datum de auto dan wel is ingeruild. Evenmin heeft De Beier in hoger beroep expliciet bewijs aangeboden, dat de auto in november 2000 recentelijk was ingeruild. De rechtbank acht een enkele, ongemotiveerde ontkenning onvoldoende. Nu door De Beier geen bewijsstuk is overgelegd van de in haar ogen juiste inruildatum (waartoe zij gemakkelijk in staat was geweest) en door De Beier evenmin expliciet bewijs is aangeboden, dient in deze procedure als vaststaand te worden aangenomen dat de auto in februari 2000 door de vorige eigenaar bij De Beier is ingeruild.
8. De Beier betoogt, dat de betreffende mededeling van de verkoper (namelijk dat de auto recentelijk was ingeruild) moet worden gezien als een aanprijzing in algemene bewoordingen, die - ook al zou zij onwaar zijn - geen bedrog oplevert. De rechtbank gaat in deze stelling niet mee. Aanprijzingen in algemene bewoordingen zijn opmerkingen als: de auto is mooi, de auto is snel, de auto is goedkoop. De onderhavige mededeling van de verkoper is echter niet zo algemeen, maar heeft betrekking op specifieke omstandigheden met betrekking tot deze auto, namelijk dat hij recentelijk is ingeruild. Ook het betoog van De Beier, dat deze mededeling van weinig relevantie is en dat de inruildatum geen essentieel onderdeel van de overeenkomst uitmaakt, wijst de rechtbank van de hand. Het is van algemene bekendheid, dat een auto, die gedurende een langere periode staat opgeslagen en niet rijdt, in kwaliteit achteruit gaat. Deze omstandigheid is een prijsdrukkende factor. Ook in andere zin is deze omstandigheid prijsdrukkend, nu de koper zich kan afvragen of er dan wellicht wat met de auto aan de hand is, of dat de prijs wellicht te hoog is. Aangenomen mag worden, dat [geïntimeerde] als koper de auto - met deze wetenschap - niet, althans niet voor dezelfde prijs had willen aanschaffen.
9. De onjuiste mededeling van de verkoper is derhalve op te vatten als bedrog in de zin van artikel 3:44 lid 3 BW en gaf [geïntimeerde] het recht de koopovereenkomst te vernietigen. De grief faalt derhalve.
10. Nu de rechtbank er vanuit gaat dat de mededeling van de verkoper met betrekking tot de aanschafprijs van de eerste eigenaar juist was, mist de grief wat dit betreft relevantie.
11. Met betrekking tot de vraag of De Beier haar recht tot bewijslevering had verspeeld, had de grief wellicht kunnen slagen wanneer De Beier in appel een bewijsstuk had overgelegd ten aanzien van de datum van de inruil van de auto, althans dienaangaande specifiek bewijs had aangeboden. De Beier heeft dit echter niet gedaan. Met verwijzing naar hetgeen de rechtbank hierboven naar aanleiding van grief II heeft overwogen, komt zij tot de conclusie dat deze grief niet kan slagen.
12. Deze grief heeft geen zelfstandige betekenis en treft derhalve geen doel.
13. Nu alle grieven falen dient het vonnis, waarvan beroep, te worden bekrachtigd, zij het met verbetering van gronden.
14. De Beier zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen.
BESLISSING IN HOGER BEROEP
bekrachtigt - onder verbetering van gronden - het vonnis, door de kantonrechter te Leeuwarden op 18 mei 2001 onder rolnummer 86126/ CV EXPL 01-636 tussen partijen gewezen;
veroordeelt De Beier in de kosten van dit hoger beroep aan zijde van [geïntimeerde] gevallen, tot heden begroot op €181,51 aan verschotten en 495,00 euro aan procureurssalaris.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mrs M.G. Dijkstra-de Vries, voorzitter, A.T. Vos en H. Mol en door de rolrechter in het openbaar uitgesproken ter rolzitting van woensdag 4 december 2002.