ECLI:NL:RBLEE:2003:AF4034

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
119274 /CV EXPL 02-210
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.Tj. Terpstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen

In deze zaak heeft verzoeker, een 52-jarige installatiemedewerker, verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met verweerder, zijn werkgever, op basis van gewichtige redenen zoals bedoeld in artikel 7:685 BW. Dit verzoek volgde na een incident waarbij antieke tegels verdwenen tijdens werkzaamheden bij een opdrachtgever van verweerder. Verweerder had aanvankelijk de beschuldiging van diefstal op verzoeker gelegd, maar deze later ingetrokken. Verzoeker heeft zich na het voorval onder medische behandeling gesteld en heeft sindsdien niet meer voor verweerder gewerkt.

De behandeling van de zaak vond plaats op 8 januari 2003, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Verzoeker stelde dat de beschuldiging van diefstal door verweerder zijn vertrouwen in de samenwerking heeft geschaad, wat volgens hem een zodanige verandering in de omstandigheden oplevert dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. Hij verzocht om een vergoeding van € 135.000,00 bruto.

Verweerder heeft zich verzet tegen het ontbindingsverzoek en verklaarde dat hij de tegels per ongeluk niet had teruggebracht. Hij betwistte de beschuldiging van diefstal en stelde dat hij bereid was om de samenwerking voort te zetten. De kantonrechter oordeelde dat de verdenking van diefstal door verweerder op verzoeker was gelegd, wat het vertrouwen tussen partijen had geschaad. De kantonrechter besloot de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 23 januari 2003 en kende verzoeker een vergoeding toe van € 126.000,00 bruto, waarbij verweerder in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector Kanton
Locatie Sneek
BESCHIKKING EX ARTIKEL 7: 685 BW
(Uitspraak: 22 januari 2003)
119274 /VZ VERZ 02-210
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Oosterend,
- verder te noemen [verzoeker] -
verzoeker,
gemachtigde: mr. W.M. Veldjesgraaf, advocaat te Leeuwarden,
tegen
[verweerder],
wonende te Oosterend,
- verder te noemen [verweerder] -
verweerder,
gemachtigde: mr. P.H. Redeker, advocaat te Leeuwarden.
OVERWEGINGEN
ten aanzien van het procesverloop
[verzoeker] heeft bij verzoekschrift (met productie), ingekomen ter griffie op 4 december 2002, verzocht de tussen hem en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van gewichtige redenen in de zin van artikel 7: 685 BW.
[verweerder] heeft geen verweerschrift ingediend.
Door beide partijen zijn - voorafgaand aan de terechtzitting - aanvullende producties in het geding gebracht.
De behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2003. Beide partijen zijn, vergezeld van hun gemachtigden, ter terechtzitting verschenen en hebben aldaar hun standpunten nader toegelicht. Van de zijde van [verweerder] zijn pleitnotities overgelegd. Van het verhandelde ter terechtzitting zijn aantekeningen gemaakt door de griffier, welke bij de stukken werden gevoegd. Vervolgens is de beschikking bepaald op heden.
ten aanzien van de motivering
1. De vaststaande feiten
Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
1.1. [verzoeker] - ten tijde van het indienen van het verzoek 52 jaar oud - is sedert 31 juli 1972 in dienst bij [verweerder], laatstelijk in de functie van installatiemedewerker, tegen een bruto salaris van € euro 2.253,33 per maand, exclusief vakantietoeslag.
1.2. Op 19 september 2002 zijn tijdens werkzaamheden bij een opdrachtgever van [verweerder], [x], antieke tegels verdwenen. [verweerder] heeft de tegels dezelfde dag terugbezorgd. In eerste instantie heeft [x] [verzoeker] van de diefstal beschuldigd, maar die beschuldiging uiteindelijk ingetrokken.
1.3. In een door [x] opgestelde en ondertekende verklaring, verklaart deze onder meer:
"[verweerder] zegt: [y] (bedoeld wordt [verzoeker], ktr) weet ervan, dit kan natuurlijk niet, maar ik neem de verantwoording op me voor het personeel. K. [x]: [y] is volwassen en moet zijn eigen verantwoordelijkheid nemen. [verweerder]: dit moet zo gauw mogelijk in de doofpot, anders gaat het hele gezin eraan. [verweerder] zal zorgen dat de tegels zo gauw mogelijk weer terugkomen (…)
Dan bekent [verweerder] dat zijn zoon [z] en hij het (het meenemen van de antieke tegels, ktr) hebben gedaan en dat [y] er nooit aan het werk is geweest die dag!"
1.4. [verzoeker] heeft zich sedert dit voorval onder medische behandeling gesteld en heeft sedertdien geen werkzaamheden meer voor [verweerder] verricht.
2. Het standpunt van [verzoeker]
[verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de hiervoor vermelde vaststaande feiten en daaraan bovendien het navolgende ten grondslag gelegd.
2.1. Volgens [verzoeker] heeft [verweerder] hem valselijk beschuldigd van diefstal van de antieke tegels. [verweerder] wilde [verzoeker] laten opdraaien voor de door [verweerder] zelf gepleegde diefstal.
2.2. [verweerder] heeft de geruchten over diefstal door [verzoeker] nooit ontzenuwd.
2.3. [verzoeker] heeft op grond van het vorenstaande geen vertrouwen meer om nog langer met [verweerder] samen te werken. Dit levert volgens hem een zodanige verandering in de omstandigheden op dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. Omdat de noodzaak tot ontbinding in ernstige mate aan [verweerder] te verwijten is, verzoekt [verzoeker] om toekenning van een vergoeding van € euro 135.000,00 bruto (gebaseerd op een correctiefactor van 1,5). Bovendien heeft [verzoeker] verzocht [verweerder] in de kosten van deze procedure te veroordelen.
3. Het standpunt van [verweerder]
[verweerder] heeft zich gemotiveerd tegen het ontbindingsverzoek verweerd en daartoe het navolgende aangevoerd.
3.1. [verweerder] heeft de antieke tegels in zijn bestelauto geplaatst, omdat hij bij de uitvoering van de werkzaamheden bij [x] hinder hiervan ondervond. Toen de werkzaamheden waren geëindigd is [verweerder] vergeten de tegels terug te brengen.
3.2. [x] heeft dezelfde dag contact met [verweerder] opgenomen en concludeerde dat een werknemer van [verweerder] de tegels moest hebben weggenomen. Toen [x] vroeg wie er bij [verweerder] werkzaam waren, heeft [verweerder] onder meer de naam van [verzoeker] genoemd. [verweerder] heeft echter uitdrukkelijk gezegd uitsluitend zelf verantwoordelijk te zijn.
3.3. Vervolgens bleek [verweerder] dat [x] [verzoeker] inmiddels had beschuldigd van de diefstal. [verweerder] heeft daarop contact met [x] opgenomen. Ook heeft [verweerder] [verzoeker] uitgelegd dat hij [verzoeker] niet van de diefstal had beschuldigd.
3.4. Door [verweerder] is getracht om - na het voorval - contact met [verzoeker] te onderhouden om de situatie uit te praten. [verzoeker] heeft echter zelf elk contact met [verweerder] geweigerd en heeft [verweerder] derhalve niet in de gelegenheid gesteld het vertrouwen te herstellen. [verweerder] meent thans dat de situatie nog kan worden uitgepraat en hij is bereid de samenwerking met [verzoeker] voort te zetten.
3.5. [verweerder] verzoekt op grond van het vorenstaande het verzoek af te wijzen, althans bij toewijzing geen vergoeding ten laste van [verweerder] toe te kennen, aangezien [verweerder] deze vergoeding financieel niet kan dragen.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [verweerder] in ieder geval de verdenking van de diefstal op [verzoeker] heeft gelegd. Dit blijkt uit de hiervoor onder 1.3. geciteerde gedeelten van de verklaring van [x]. De kantonrechter ziet onvoldoende aanleiding om aan de juistheid van de verklaring van [x] te twijfelen, nu ter zitting is gebleken dat deze verklaring op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Zo hebben [x] (en diens echtgenote) de juistheid daarvan besproken met [verzoeker] (en diens echtgenote) en heeft [x] de verklaring pas na drie dagen (voor het aanbrengen van wijzigingen) voor akkoord ondertekend. Bovendien is van belang dat [x] heeft geweigerd de door [verweerder] opgestelde verklaring te ondertekenen, omdat hij het met de inhoud van die verklaring niet eens was.
4.2. Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat aannemelijk is dat [verzoeker] geen vertrouwen meer kan hebben in voortzetting van diens met [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst. Bovendien heeft [verzoeker] ter terechtzitting uitdrukkelijk meegedeeld zijn werkzaamheden bij [verweerder] niet te willen hervatten. Dit levert een zodanige verandering in de omstandigheden op, dat het verzoek zal worden toegewezen.
4.3. De kantonrechter acht het anderzijds aannemelijk dat [verzoeker] het contact met [verweerder] heeft geweigerd. Ter terechtzitting heeft [verzoeker] immers verklaard dat zijn echtgenote [verweerder] - gelet op de gezondheid van [verzoeker] - mogelijkerwijs heeft meegedeeld geen contact meer met hem op te nemen. Het had naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van [verzoeker] gelegen om - zodra hij van mening was het contact met [verweerder] wel weer aan te kunnen - met [verweerder] contact op te nemen. Dit is echter niet gebeurd, hetgeen een (mogelijke) oplossing van de ontstane situatie onmogelijk heeft gemaakt.
4.4. De kantonrechter ziet in hetgeen hiervoor werd overwogen aanleiding om [verzoeker] ter zake het eindigen van diens arbeidsovereenkomst een vergoeding toe te kennen. Bij het vaststellen van die vergoeding heeft de kantonrechter in aanmerking genomen het langdurige dienstverband van [verzoeker], het verwijt dat [verweerder] als werkgever kan worden gemaakt alsmede hetgeen in overweging 4.3. is overwogen. De kantonrechter zal de vergoeding naar billijkheid dan ook vaststellen op een bedrag van bruto euro € 126.000,00. Dat [verweerder] financieel niet in staat is een vergoeding te betalen, acht de kantonrechter onvoldoende aannemelijk geworden. Weliswaar verwacht [verweerder] over 2002 een negatief resultaat van euro € 5.000,00, maar geenszins is gebleken dat de onderneming van [verweerder] in een structureel verliesgevende situatie is terechtgekomen.
4.5. Nu slechts [verweerder] ter zake het eindigen van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] een verwijt kan worden gemaakt, zal hij in de kosten van deze procedure worden verwezen.
BESLISSING
De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 23 januari 2003;
kent aan [verzoeker] ten laste van [verweerder] ter gelegenheid van voornoemde ontbinding een vergoeding toe ten bedrage van bruto € 126.000,00 (zegge: honderdzesentwintigduizend euro);
veroordeelt [verweerder] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 650,00 wegens salaris.
Aldus gegeven te Sneek en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2003 door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.P.C. de Jong, griffier.
c 145.