ECLI:NL:RBLEE:2003:AF4798

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
56912 / KG ZA 03-48
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag door Brandhold B.V. tegen ING Bank N.V.

In deze zaak heeft Brandhold B.V. in kort geding ING Bank N.V. opgeroepen om het door ING Bank op 14 februari 2003 gelegde conservatoire beslag op te heffen. Het beslag was gelegd op zowel roerende als onroerende zaken, waaronder appartementen aan de Markt te Burgum. Brandhold stelde dat het beslag de bedrijfsvoering van Bouwbedrijf Noord en Bouwbedrijf Oost ernstig belemmert, wat leidt tot werkgelegenheidsverlies voor ongeveer 60 werknemers. ING Bank had het beslag gelegd uit vrees voor verduistering van goederen door Brandhold, die volgens ING Bank onrechtmatig had gehandeld door voorafgaand aan het faillissement van Westerbaan goederen te kopen en deze terug te huren.

De voorzieningenrechter overwoog dat het beslag niet opgeheven kon worden, omdat de vordering van ING Bank niet als ondeugdelijk kon worden beschouwd. De rechter oordeelde dat de vrees voor verduistering van de roerende goederen niet ongegrond was, en dat Brandhold geen bewijs had geleverd van haar stelling dat zij de appartementen had verkocht en op korte termijn moest opleveren. De rechter verklaarde Bouwbedrijf Noord en Bouwbedrijf Oost niet-ontvankelijk in hun vorderingen en wees de vorderingen van Brandhold af. Brandhold werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Het vonnis is uitgesproken op 20 februari 2003 door voorzieningenrechter W.K.F. Hangelbroek, waarbij de kosten aan de zijde van ING Bank zijn begroot op € 205,- aan verschotten en € 705,- aan salaris voor de procureur.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Korte Gedingen
Uitspraak: 20 februari 2003
Kort-geding-nummer: 56912 / KG ZA 03-48
VONNIS
van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden, in het kort geding van:
1. de besloten vennootschap
BRANDHOLD B.V.,
gevestigd te Burgum,
2. de besloten vennootschap
BOUWBEDRIJF NOORD B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
3. de besloten vennootschap
BOUWBEDRIJF OOST B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
eiseressen,
-hierna gezamenlijk te noemen Brandhold-
procureur: mr. P. Tuinman,
advocaat: mr. D.J. Kap te Groningen,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
-hierna te noemen ING Bank-
procureur: mr. R.S. van der Spek.
PROCESGANG
Brandhold heeft ING Bank in kort geding opgeroepen tegen de openbare zitting van 18 februari 2003.
Brandhold heeft toen haar - ten opzichte van de aankondiging in de oproeping gewijzigde - eis aldus geformuleerd dat de rechter bij vonnis - zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - het door ING Bank op 14 februari 2003 gelegde conservatoire beslag opheft, althans de sequestratie van de in beslag genomen roerende zaken opheft, en het beslag opheft dat gelegd is op de onroerende zaken aan de Markt te Burgum, nader omschreven als de appartementen B 2-2 met berging 22 en B 3-1 met berging 16, alsmede ING Bank veroordeelt in de kosten van het geding.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten nader doen toelichten door hun advocaat respectievelijk procureur, waarbij ING Bank heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van Brandhold, met veroordeling van Brandhold in de kosten van het geding.
Brandhold heeft met goedvinden van ING Bank producties in het geding gebracht.
Na voortgezet debat hebben partijen vonnis gevraagd. De rechter doet heden uitspraak op basis van het griffiedossier, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. De vaststaande feiten
1.1. In dit kort geding gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand.
1.2. Op 28 november 2002 is Aannemingsmaatschappij Westerbaan B.V., hierna te noemen Westerbaan, in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. R. Verdonk te Heerenveen als curator. ING Bank heeft een vordering op Westerbaan welke per datum faillissement ruim drie miljoen euro bedraagt, exclusief rente, provisie en kosten. Tot zekerheid van voldoening van haar vordering heeft ING Bank van Westerbaan het recht van hypotheek op enige bedrijfspanden verkregen, alsmede het stil pandrecht op de bedrijfsuitrusting en voorraden van Westerbaan. Onder meer Aquaverium Beheer B.V., een aan Westerbaan gelieerde onderneming, heeft zich jegens ING Bank mede aansprakelijk gesteld voor de schulden van Westerbaan. Aquaverium B.V. is inmiddels ook in staat van faillissement verklaard.
1.3. In de aanloop naar het faillissement heeft Westerbaan vele nog lopende aannemingsovereenkomsten beëindigd. De daarmee samenhangende opdrachten zijn vervolgens nog voor het faillissement door de desbetreffende opdrachtgevers opnieuw verstrekt aan onder meer Bouwbedrijf Noord en Bouwbedrijf Oost. Deze bedrijven zijn grotendeels in handen van de heer [naam bestuurder], tevens bestuurder en grootaandeelhouder van Westerbaan, en enig aandeelhouder/bestuurder van Brandhold B.V. Ook heeft Westerbaan voor het failissement aan onder meer deze bedrijven, maar ook aan Brandhold, diverse zaken verkocht en geleverd. Zo heeft Westerbaan middels een sale-and-lease-back constructie in maart 2002 rollend materieel met een boekwaarde van € 172.261,44 aan Brandhold verkocht en geleverd, waarna Westerbaan het rijdend materieel vervolgens weer terughuurde van Brandhold. Voorts heeft Aquaverium Beheer B.V. een verreiker verkocht en geleverd aan Brandhold, die de verreiker hierna weer heeft terugverhuurd aan Aquaverium Beheer B.V. De koopsom van de verreiker bedraagt € 52.000,-, terwijl de som van de leasetermijnen komt op € 168.000,-.
1.4. ING Bank heeft bij rekest van 13 februari 2003 de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden verzocht om verlof te verlenen tot het leggen van conservatoire beslagen op de onroerende zaken, als vermeld in punt 13 van het rekest, en op de roerende zaken, als vermeld in punt 14 van het rekest, met begroting van de vordering van ING Bank op Brandhold op een bedrag van € 250.000,-. Voorts heeft ING Bank verzocht om terstond de gerechtelijke bewaring te bevelen van de in punt 14 van het rekest genoemde roerende zaken. Het rekest van ING Bank is op 13 februari 2003 door voormelde voorzieningenrechter toegewezen zoals verzocht, met aanwijzing van Dovebid Valuation Services te Naarden als bewaarder.
1.5. Ingevolge het door de voorzieningenrechter verleende verlof heeft ING Bank op 14 februari 2003 op het terrein aan de Jupiterweg 17 te Leeuwarden conservatoir beslag (tot afgifte) gelegd op een aantal roerende en onroerende zaken.
Het terrein aan de Jupiterweg 17 is de voormalige vestigingsplaats van Westerbaan, van waaruit Bouwbedrijf Noord en Bouwbedrijf Oost hun bedrijfsactiviteiten ondernemen. Het terrein is sinds het gelegde beslag afgesloten.
1.6. De thans in beslag genomen onroerende en roerende zaken waren, voor zover zij aan Westerbaan toebehoren, met toestemming van de curator tegen betaling van een vergoeding in gebruik bij Bouwbedrijf Noord en Bouwbedrijf Oost.
1.7. ING Bank heeft tevens conservatoir beslag gelegd op een aantal door Brandhold nog op te leveren appartementen aan de Markt te Burgum.
1.8. ING Bank zal op korte termijn overgaan tot de openbare verkoop van de aan Westerbaan toebehorende (on)roerende goederen.
2. Het standpunt van Brandhold
2.1. Brandhold stelt zich op het standpunt dat het materiaal dat Bouwbedrijf Oost en Bouwbedrijf Noord voor hun werkzaamheden nodig hebben, als ook bouwmaterialen, door het gelegde conservatoire beslag thans niet meer beschikbaar zijn. Hierdoor komen lopende projecten stil te liggen en komt de werkgelegenheid voor ongeveer 60 werknemers in gevaar. De bedrijfsvoering wordt derhalve zwaar belemmerd door het beslag, hetgeen Bouwbedrijf Noord en Bouwbedrijf Oost ernstig benadeelt. Voorts dient Brandhold op korte termijn een aantal appartementen aan de Markt te Burgum op te leveren. De oplevering van deze appartementen wordt echter ernstig gefrustreerd door het gelegde conservatoire beslag, waardoor Brandhold ernstig benadeeld wordt.
2.2. Het financiële belang dat ING Bank bij de gelegde beslagen heeft, is volgens Brandhold ten opzichte van de totale vordering van ING Bank erg gering. Ook vormen de onroerende zaken voldoende verhaal voor de vordering van ING Bank. Voorts betwist Brandhold dat er reden is om te vrezen voor verduistering van de thans door het beslag getroffen goederen. Dit zou immers de betrokken bedrijven tot stilstand brengen. Ook heeft de deurwaarder op 14 februari 2003 nog een beschrijving van de aanwezige roerende zaken opgemaakt, zodat daaromtrent geen misverstanden kunnen ontstaan.
3. Het standpunt van ING Bank
3.1. ING Bank wijst er allereerst op dat voor zover de oproeping voor de zitting als een dagvaarding kan worden beschouwd, deze in ieder geval niet rechtsgeldig aan haar is betekend. ING Bank beroept zich dan ook op de nietigheid van de dagvaarding. Voorts stelt ING Bank zich op het standpunt dat Bouwbedrijf Noord en Bouwbedrijf Oost niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu deze ondernemingen blijkens informatie uit het Handelsregister thans niet of nog niet bestaan.
3.2. De grondslag voor het gelegde conservatoire beslag is volgens ING Bank gelegen in de omstandigheid dat ING Bank vreest dat Brandhold de aan haar in eigendom toebehorende zaken zal verduisteren. Ter onderbouwing daarvan voert ING Bank aan dat Brandhold onrechtmatig heeft gehandeld jegens ING Bank door voorafgaand aan het faillissement van onder meer Westerbaan en Aquaverium Beheer goederen te kopen van deze ondernemingen en deze goederen vervolgens op een voor Brandhold zeer voordelige wijze terug te verhuren aan de verkopende partijen. Ook heeft Westerbaan op grote schaal meegewerkt aan het beëindigen van nog lopende aannemingsovereenkomsten. De daarmee samenhangende opdrachten zijn vervolgens nog voor het faillissement van Westerbaan door de opdrachtgevers opnieuw verstrekt aan Bouwbedrijf Noord en Bouwbedrijf Oost. Door al deze handelingen zijn de mogelijkheden tot verhaal van haar vordering op Westerbaan voor ING Bank sterk verminderd.
3.3. ING Bank voert verder aan dat Brandhold geen belang heeft bij het onbelemmerd gebruik van de goederen die onder het beslag vallen, nu er reeds voorbereidingen worden getroffen om deze goederen op korte termijn te veilen, ter executie van de op die goederen rustende hypotheek- en pandrechten.
3.4. Met betrekking tot de gevorderde opheffing van het conservatoire beslag dat gelegd is op de appartementen te Burgum, stelt ING Bank zich op het standpunt dat Brandhold geen enkel bewijs heeft overgelegd betreffende de verkoop van deze appartementen, zodat de desbetreffende vordering afgewezen dient te worden.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. ING Bank heeft zich op de nietigheid van de dagvaarding beroepen, nu deze voorafgaand aan de zitting niet op rechtsgeldige wijze aan haar is betekend. De rechter zal aan dit verweer van ING Bank voorbijgaan, nu eventuele gebreken bij de betekening van de dagvaarding worden gedekt door het feit dat ING Bank in het geding verschenen is en vervolgens verweer heeft gevoerd, zonder (desgevraagd) te verzoeken om aanhouding van de zaak.
4.2. Indien en voor zover Bouwbedrijf Oost en Bouwbedrijf Noord hebben te gelden als eisende partij (het aan de rechter verstrekte exemplaar van de oproeping vermeldt hen overigens niet als mede-eiseressen), moeten zij in ieder geval in de vordering zoals deze thans luidt reeds hierom niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de vordering strekt tot opheffing van beslagen die ten laste van Brandhold zijn gelegd en niet ten laste van Bouwbedrijf Noord en Bouwbedrijf Oost. Zij hebben dus geen eigen recht en belang bij de gevorderde opheffing der beslagen.
4.3. Volgens artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de kort-geding-procedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De rechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal onderbouwd.
Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen. De Hoge Raad heeft hier in zijn arrest van 14 juni 1996, NJ 1997/481 aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
(Dit brengt naar het oordeel van de rechter mee, dat de enkele betwisting van de aan een conservatoir beslag ten grondslag gelegde vordering slechts tot opheffing van het beslag kan leiden, als het beslag kennelijk vexatoir is of op een misverstand berust.)
4.4. Met betrekking tot de eventuele ondeugdelijkheid van het door ING Bank ingeroepen recht wordt het volgende overwogen. De vordering terzake waarvan ING Bank conservatoir beslag ten laste van Brandhold heeft doen leggen, betreft een vordering tot schadevergoeding uit hoofde van een jegens ING Bank begane onrechtmatige daad. Deze onrechtmatige daad bestaat volgens ING Bank uit een complex van handelingen door Brandhold voorafgaand aan het faillissement verricht, strekkende tot vermindering van de verhaalsmogelijkheden van ING Bank. Gelet op de inhoud van de brief van de curator aan de rechter-commissaris in het faillissement van Westerbaan d.d. 19 december 2002 en gelet op de inhoud van het beslagrekest d.d. 13 februari 2003 acht de rechter de door ING Bank gestelde onrechtmatige daad van Brandhold niet op voorhand onaannemelijk. Dit brengt met zich mee dat de vordering van ING Bank vooralsnog niet als ondeugdelijk moet worden beschouwd, zodat het conservatoire beslag niet om die reden dient te worden opgeheven.
4.5. Een gelegd conservatoir beslag kan ook worden opgeheven indien het beslag als vexatoir dient te worden beschouwd. De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als een vexatoir en daarom onrechtmatig beslag moet worden aangemerkt, dient (volgens de Hoge Raad 24 november 1995, NJ 1996, 161) in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
Indien en voor zover de vordering van Brandhold berust op de stelling dat het beslag vexatoir is, zal de rechter hieraan voorbijgaan, met name op grond van de omstandigheid dat de goederen waarop beslag is gelegd binnen enkele weken na heden in het kader van de uitwinning van zekerheidsrechten van de ING Bank zullen worden geveild. Hierdoor is het belang van Brandhold bij het verder gebruik van de beslagen goederen zeer beperkt.
4.6. De rechter acht vooralsnog geen redenen aanwezig om de sequestratie van de roerende goederen op te heffen, nu de in het beslagrekest geuite vrees voor verduistering van roerende goederen gezien het aan de onderhavige procedure ten grondslag liggende feitencomplex op voorhand niet als ongegrond moet worden beschouwd. De te dezer zake ingestelde vordering van Brandhold dient dan ook te worden afgewezen.
4.7. Ten aanzien van de gevorderde opheffing van de conservatoire beslagen op de appartementen B 2-2 met berging 22 en B 3-1 met berging 16 aan de Markt te Burgum, oordeelt de rechter dat ook deze vordering dient te worden afgewezen, nu Brandhold geen enkel bewijs heeft overgelegd van haar stelling dat zij deze appartementen verkocht heeft en op korte termijn dient op te leveren.
4.8. Brandhold zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
BESLISSING
De rechter, rechtdoende in kort geding:
verklaart Bouwbedrijf Noord en Bouwbedrijf Oost niet-ontvankelijk in hun vorderingen jegens ING Bank;
wijst de vorderingen van Brandhold af;
veroordeelt Brandhold in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ING Bank begroot op € 205,- aan verschotten en € 705,- aan salaris procureur;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2003.
fn 343