ECLI:NL:RBLEE:2003:AF6258

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
56965 KG ZA 03-53
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van bedrijfsruimte en schadevergoeding in kort geding

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, de eigenaar van een winkelpand. De eisers vorderden ontruiming van het pand en schadevergoeding, omdat gedaagde hen de toegang tot het pand had ontzegd door de sloten te vervangen. De huurovereenkomst was op 8 januari 2003 ondertekend door eisers, maar niet door gedaagde. Eisers stelden dat zij de sleutels van het pand in goed vertrouwen hadden ontvangen en dat er een definitieve huurovereenkomst tot stand was gekomen. Gedaagde betwistte dit en voerde aan dat de overeenkomst onder een opschortende voorwaarde was gesloten, namelijk dat de huur op de dag van ondertekening zou worden voldaan. De rechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de huurovereenkomst definitief was en dat gedaagde de toegang tot het pand niet had mogen ontzeggen. De rechter wees de vorderingen van eisers toe, inclusief de ontruiming van het pand en de kosten van het geding, en veroordeelde gedaagde om de sleutels binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan eisers te overhandigen. Dit vonnis werd uitgesproken op 19 maart 2003.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Korte Gedingen
Uitspraak: 19 maart 2003
Kort-geding-nummer: 56965 KG ZA 03-53
VONNIS
van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden, in het kort geding van:
1. de vennootschap onder firma
V.O.F. [M.-M.],
gevestigd te Leeuwarden,
2. [H.T.M.],
wonende te [woonplaats],
3. [R.M.],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur: mr. W.H.R. van Boetzelaer
tegen
[B.],
wonende te Kootstertille,
gedaagde,
in persoon verschenen.
PROCESGANG
[eisers] hebben [gedaagde] in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 11 maart 2003. [eisers] hebben toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd -na wijziging/verduidelijking van hun vordering ter zitting- dat de rechter bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad :
I. [gedaagde] zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte, plaatselijk bekend de begane grond van het perceel [adres], met al de zijnen en het zijne te ontruimen, met overgifte van de sleutels en ter vrije beschikking van [eisers] te stellen en (vervolgens) te verlaten en ontruimd te houden, met machtiging van [eisers] om -indien [gedaagde] daarmee in gebreke blijft- zelf de ontruiming te doen bewerkstelligen, zonodig met behulp van een sterke arm en op kosten van [gedaagde];
II [gedaagde] zal veroordelen om bij wege van voorschot op de schadevergoeding te betalen een bedrag van 45,00 euro per kalenderdag vanaf 23 januari 2003 (althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dag) tot de dag dat [eisers] wederom toegang hebben tot het gehuurde, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen schadevergoeding;
III [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van het geding.
Vervolgens hebben [eisers] hun standpunten nader doen toelichten door hun procureur, die aan de hand van pleitnotities het woord heeft gevoerd. [gedaagde] heeft vervolgens zijn standpunten uiteengezet. [gedaagde] heeft zich daarbij eveneens van een pleitnota bediend. [gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eisers], met veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding.
Partijen hebben met wederzijds goedvinden producties in het geding gebracht.
Na voortgezet debat hebben partijen vonnis gevraagd. De rechter doet heden uitspraak op basis van het griffiedossier, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten
In dit kort geding gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand.
1.1. Eisers sub 2 en 3 zijn zakenpartners. Zij hebben op enig moment besloten om gezamenlijk een onderneming te gaan exploiteren in Oosterse/Aziatische woonaccessoires en cadeau-artikelen. Daartoe hebben zij een vennootschap onder firma opgericht (eiseres sub 1).
1.2. [gedaagde] is eigenaar van een winkelpand aan de [adres] (begane grond), hierna te noemen: het winkelpand.
1.3. [eisers] hebben met de makelaar van [gedaagde] -de heer [G.] van makelaarskantoor [H.]- gesproken over het sluiten van een huurovereenkomst met betrekking tot het winkelpand. Zij hebben het winkelpand op enig moment bezichtigd. Tevens hebben zij van [G.] een concept-huurovereenkomst ontvangen.
1.4. Nadat de concept-huurovereenkomst op een drietal punten was aangepast, hebben [eisers] -althans één van hen- op 8 januari 2003 in het kantoor van [G.] de huurovereenkomst ondertekend. Deze schriftelijke huurovereenkomst was niet door [gedaagde] ondertekend en is ook nadien niet door [gedaagde] ondertekend. Na ondertekening van de overeenkomst door [eisers] -althans één van hen- hebben zij met toestemming van [gedaagde] de sleutel van het winkelpand ontvangen van [G.].
1.5. [eisers] hebben vervolgens werkzaamheden in het winkelpand verricht, zoals schilderwerkzaamheden.
1.6. Op 23 januari 2003 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen partijen in het kantoor van [G.].
1.7. Op of omstreeks 23 januari 2003 heeft [gedaagde] de sloten van de winkelruimte vernieuwd, waardoor [eisers] vanaf dat moment geen toegang meer hadden tot het winkelpand.
1.8. Bij brief van 27 januari 2003 heeft [gedaagde] onder meer het volgende medegedeeld aan Mei c.s:
(...)
Op 8 januari j.l. zijn door de makelaar in overleg met mij u de sleutels van de winkellocatie [adres] in goed vertrouwen overhandigd met dien verstande dat u per omgaande de huur zou overmaken en zo snel mogelijk de bankgarantie zou afgeven.
Nu wij drie weken later zijn moet ik constateren, dat noch de huur is overgemaakt, noch de beloofde bankgarantie is afgegeven.
Ik stel u dan ook bij deze officieel in gebreke.
U dient per direct de sleutels bij de makelaar in te leveren. U kunt in overleg met de makelaar de nog aanwezige spullen die van u zijn komen ophalen.
(...)
1.9. Op 31 januari 2003 hebben [eisers] de in de door hen ondertekende huurovereenkomst genoemde huurprijs van het winkelpand over de periode januari en februari 2003 betaald. Nadien hebben zij tevens de huur over de maand maart 2003 betaald. De door [eisers] betaalde huur over de hiervoor genoemde maanden, is door [gedaagde] niet geaccepteerd en door hem teruggestort.
Het geschil en de beoordeling daarvan
2. [eisers] hebben aangevoerd dat zij de winkelruimte van [gedaagde] hebben gehuurd. [gedaagde] heeft door het plegen van eigenrichting -het vervangen van sloten- bewerkstelligd, dat [eisers] thans geen toegang meer hebben tot de door [eisers] gehuurde winkelruimte. [eisers] hebben recht en belang om wederom toegang te verkrijgen tot de winkelruimte, aldus [eisers]
3.1. [gedaagde] heeft allereerst aangevoerd, dat de huurovereenkomst op 8 januari 2003 is gesloten onder (onder meer) de voorwaarde dat de huur over de maand januari diezelfde dag door [eisers] zou worden overgemaakt. Omdat [eisers] de huur niet diezelfde dag hebben overgemaakt maar pas op 31 januari 2003, is niet voldaan aan deze (opschortende) voorwaarde, zodat er geen huurovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, aldus [gedaagde].
3.2. [eisers] hebben gemotiveerd betwist dat de huurovereenkomst op 8 januari 2003 is gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de huur over de maand januari diezelfde dag door hen zou worden voldaan. Volgens [eisers] is er op 8 januari 2003 niet afgesproken dat [eisers] de huur diezelfde dag zou voldoen. [eisers] hebben gewacht met betaling van de huur over de maand januari 2003 in afwachting van een nadere factuur c.q. opgaaf van [gedaagde] omdat [eisers] niet -zoals de huurovereenkomst vermeldt- op 5 januari 2003 het genot van de winkelruimte hebben verkregen maar pas vanaf 8 januari 2003. Volgens [eisers] is afgesproken dat [gedaagde] een nieuwe factuur c.q. opgaaf aan [eisers] zou doen toekomen.
3.3. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eisers] acht de rechter voorshands niet aannemelijk dat de huurovereenkomst op 8 januari 2003 is gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de huur over de maand januari diezelfde dag door [eisers] zou worden voldaan. Dit geldt des te meer nu de sleutel van de winkelruimte reeds op 8 januari 2003 met toestemming van [gedaagde] aan [eisers] is afgegeven, waarmee [eisers] het genot van de winkelruimte hebben verkregen. Naar het oordeel van de rechter is dit een omstandigheid die er op wijst dat er op dat moment tussen partijen een (definitieve) huurovereenkomst tot stand is gekomen. Indien de stelling van [gedaagde] juist zou zijn, zou het veeleer voor de hand hebben gelegen dat de sleutel pas zou zijn afgegeven op het moment dat de huur over de maand januari daadwerkelijk door [eisers] zou zijn voldaan.
Het verweer van [gedaagde] zal dan ook in zoverre worden verworpen.
4.1. Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd, dat hij tegen zijn makelaar heeft gezegd, dat als het om de verkoop van Oosterse en Aziatische producten gaat, [eisers] de winkelruimte niet zou hoeven te komen bezichtigen, omdat [gedaagde] in dat geval niet bereid zou zijn om een huurovereenkomst met [eisers] te sluiten. Omdat het in eerste instantie onduidelijk was of het om de verkoop van Oosterse en Aziatische producten zou gaan, hebben [eisers] de winkelruimte toch bezichtigd. Volgens [gedaagde] heeft hij tijdens deze bezichtiging uitvoerig en duidelijk aan [eisers] te kennen gegeven, dat als zij voornemens waren om een winkel in Oosterse en Aziatische producten te gaan exploiteren, [eisers] maar naar een andere winkelruimte zouden moeten uitzien. Alleen op voorwaarde, dat het niet om de verkoop van deze producten zou gaan, was [gedaagde] bereid tot verdere onderhandeling, aldus [gedaagde].
4.2. De rechter begrijpt uit het betoog van [gedaagde] dat hij zich op het standpunt stelt dat er geen huurovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, omdat niet aan de voorwaarde is voldaan waaronder [gedaagde] bereid was de winkelruimte aan [eisers] te verhuren, te weten de voorwaarde dat [eisers] geen Oosterse en Aziatische producten in de winkelruimte zou gaan verkopen. [eisers] hebben gemotiveerd betwist dat [gedaagde] voor het sluiten van de huurovereenkomst heeft aangegeven dat daaraan de voorwaarde was gekoppeld dat [eisers] geen Oosterse en Aziatische producten in de winkelruimte zouden mogen verkopen. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door [eisers], alsmede gelet op de omstandigheid dat in de huurovereenkomst uitdrukkelijk staat vermeld dat "het gehuurde uitsluitend mag worden gebruikt als winkel in Oosterse/Aziatische woonaccessoires en cadeau-artikelen" acht de rechter de stelling van [gedaagde] niet aannemelijk. In het kader van dit kort geding zal er dan ook van uit worden gegaan dat deze voorwaarde niet door [gedaagde] is gesteld. Ook dit verweer van [gedaagde] zal dus worden verworpen.
5. Gelet op het voorgaande zal er in het kader van dit kort geding van uit worden gegaan dat er op 8 januari 2003 een (definitieve) huurovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Weliswaar heeft [gedaagde] (subsidiair) verzocht om deze huurovereenkomst op grond van artikel 7.1 van de overeenkomst (de rechter begrijpt: van de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte) onmiddellijk te ontbinden, doch de rechter ziet -nog afgezien van de vraag of een kort geding daartoe de aangewezen weg is- geen aanleiding om tot ontbinding over te gaan. Omdat [gedaagde] zijn verweer/verzoek niet nader heeft onderbouwd, gaat de rechter er van uit dat hij ontbinding van de huurovereenkomst wenst op de hiervoor sub 3.1 en 4.1. genoemde gronden. Hiervoor is echter reeds overwogen dat de stellingen van [gedaagde] in zoverre niet aannemelijk zijn geworden.
6. Omdat in het kader van dit kort geding er van uit zal worden gegaan dat er op 8 januari 2003 een (definitieve) huurovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, dient [gedaagde] [eisers] in de gelegenheid te stellen om van de winkelruimte gebruik te maken. [gedaagde] zal dan ook de nieuwe sleutels van de winkelruimte aan [eisers] dienen af te geven en [eisers] het ongestoord genot van de winkelruimte te verschaffen. Het spoedeisend belang van [eisers] bij hun vordering is in zoverre evident; zij kunnen thans immers geen gebruik maken van de door hen gehuurde winkelruimte. De vordering zal dan ook in zoverre worden toegewezen, zoals hierna in het dictum te melden.
7.1. [eisers] hebben voorts een voorschot gevorderd op door hen geleden en te lijden schade.
7.2. Voor de vraag of toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding geïndiceerd is, moet de rechter volgens de Hoge Raad niet alleen onderzoeken of het bestaan van een vordering van [eisers] op [gedaagde] voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden, welke meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en daarbij in de afweging van belangen van partijen mede betrekken de vraag naar het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling door [eisers] van de toe te wijzen geldvordering.
7.3. Omdat gesteld noch gebleken is dat [eisers] in zoverre een spoedeisend belang hebben bij hun vordering, zal het gevorderde voorschot op schadevergoeding worden afgewezen.
8. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
BESLISSING
De rechter, rechtdoende in kort geding:
1. veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de nieuwe sleutels van de bedrijfsruimte, plaatselijk bekend de begane grond van het perceel [adres] aan [eisers] af te geven en [eisers] het ongestoord genot van deze bedrijfsruimte te verschaffen;
2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van [eisers] begroot op 273,20 euro aan verschotten en op 705,00 euro aan salaris procureur;
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van der Meer, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2003.
fn 82