ECLI:NL:RBLEE:2003:AF6859

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
117432 /CV EXPL 02-1247
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.Tj. Terpstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door mishandeling met letsel als gevolg

In deze zaak, die voor de Rechtbank Leeuwarden werd behandeld, heeft eiseres, wonende te Ter Aar, een vordering ingesteld tegen haar broer, gedaagde, wonende te Exmorra, wegens mishandeling. De feiten zijn als volgt: op 4 maart 1999 heeft eiseres, vergezeld door haar schoonzuster, de boerderij van gedaagde bezocht. Gedaagde heeft hen verzocht het terrein te verlaten, maar toen zij dit niet onmiddellijk deden, heeft hij eiseres met kracht uit de stal geduwd. Eiseres heeft aangifte gedaan van mishandeling, waarbij zij letsel aan haar linkerarm en schouder heeft opgelopen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde zijn zuster te hardhandig heeft behandeld, wat heeft geleid tot letsel. De rechter oordeelde dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door eiseres met kracht uit de stal te duwen zonder rechtvaardiging. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, inclusief immateriële schade. De rechter heeft ook overwogen dat gedaagde als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld. De uitspraak werd gedaan op 26 maart 2003.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector Kanton
Locatie Sneek
VONNIS
Uitspraak: 26 maart 2003
Zaak-/rolnummer: 117432 /CV EXPL 02-1247
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Ter Aar,
eiseres,
procesgemachtigde: mr. E.M. Tuynman, werkzaam bij ARAG-Nederland te Leusden,
rolgemachtigden: NGC Gerechtsdeurwaarders te Assen,
tegen
[gedaagde],
wonende te Exmorra,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J. Verhoeven, advocaat te Alphen a/d Rijn.
OVERWEGINGEN
Procesverloop
1. Op de bij dagvaarding (met producties) vermelde gronden heeft eisende partij, hierna te noemen [eiseres], gevorderd om gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde], te veroordelen tot betaling van EUR€ 3.548,50 met rente en kosten.
[gedaagde] heeft de vordering bij antwoord (met productie) betwist. Na re- en dupliek is vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
Rechtsoverwegingen
2. Vaststaande feiten
Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
Op 4 maart 1999 heeft [eiseres], vergezeld van haar schoonzuster, haar broer bezocht op diens boerderij te Zoeterwoude. [gedaagde] heeft [eiseres] en haar schoonzuster gezegd dat zij diens erf dienden te verlaten. Toen [eiseres] en de schoonzuster de stal niet direct verlieten, heeft [gedaagde] hen de stal uitgezet. De schoonzuster heeft vervolgens de politie gebeld.
[eiseres] heeft op 5 maart 1999 bij de politie aangifte gedaan van mishandeling. Van die aangifte is een proces-verbaal opgemaakt, hetwelk voor zover van belang vermeldt:
"Toen ik samen met mijn schoonzus op de [adres] aankwamen werden wij niet goed ontvangen door [gedaagde]. Wij komen daar binnen en gelijk was het verkeerd. [gedaagde]. zag ons staan in de stal en begon gelijk tegen ons te schelden. Hij zei tegen ons: "op donderen, eruit" (…) [gedaagde] sprong over het hek en pakte mij onder beide oksels beet. Hij gooide mij een eind verder weg (…) Hij heeft mij drie keer toe op de grond gegooid. [gedaagde]. deed dit met kracht. Ik voelde op dat moment pijn aan mijn rug en aan mijn linkerarm. [gedaagde]. heeft toen ik op de grond lag met een stok op mijn rug geslagen en eveneens op mijn rug geschopt (…) Uit het onderzoek in het ziekenhuis is gebleken dat ik een gescheurde spier had opgelopen en eveneens een verrekte spier aan mijn linkerarm. Ik heb veel pijn.
Eveneens op 5 maart 1999 is de schoonzuster van [eiseres] als getuige gehoord. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal vermeldt onder meer:
"Wij wisten dat [gedaagde] op dat moment bezig was met het melken van de koeien. Wij zijn gelijk naar de koeienstal gelopen (…) [gedaagde] begon gelijk te schelden en te tieren. Hij riep: "Rot op, je hebt hier niets te zoeken !" (…) Ik zag dat hij een stok in zijn handen had. Ik zag dat [gedaagde] op ons toe kwam en mijn schoonzus een duw gaf (…) Ik zag toen dat hij mijn schoonzus weer een duw in haar rug gaf (…) Door de tweede duw viel mijn schoonzus op de grond. Ik zag toen dat [gedaagde] haar optilde en gelijk weer naar buiten duwde (…) In het ziekenhuis bleek dat zij ([eiseres], ktr) een spier had gescheurd in haar oksel."
Op 12 mei 1999 is [gedaagde] als verdachte gehoord. Het van dat verhoor opgemaakte proces-verbaal vermeldt onder meer:
"Zij zijn zonder mijn toestemming het terrein betreden (…) Ik heb ze gelijk gezegd dat zij het terrein moesten verlaten. (…) Ik heb ze stuk voor stuk op de schouders geduwd tot bij de ingang van de stal. Op een gegeven moment ging mijn zus op de grond zitten. Ik heb haar niet op de grond geduwd (…) Ik had een stokje in mijn handen. Ik heb ze niet geslagen. Ik heb ze geen pijn gedaan. Ik heb niemand op de grond geduwd, geslagen of geschopt."
In een brief van 19 augustus 1999 schrijft de chirurg van het Rijnlandziekenhuis aan de medisch adviseur van de verzekeraar van [eiseres]:
"Op 4 maart 1999 werd patiënte gezien op de spoedeisende hulp nadat zij na een mishandeling was gevallen op de linker bovenarm. Zij gaf aan pijn te hebben bij actief en passief bewegen (…) Poliklinisch werd zij verder vervolgd, waarbij zij langdurig pijn en functio laesa aangaf van de linker schouder, waarvoor fysiotherapie werd voorgeschreven. Ondanks de langdurige fysiotherapeuthische behandeling bleef zij pijn houden aan de linker schouder en er was een abductiebeperking tot 90 graden. Verder bestond er drukpijn ter plaatse van de voorste kapsel en een zeer hypertone musclus trapezius aan de linker kant (…)"
In het rapport van de orthopaedische expertise van 23 juli 2001 wordt het navolgende vermeld:
"ANAMNESE:
Op 04.03.1999 is betrokkene (…) mishandeld. Zij is daarbij op de linker schouder gevallen, waar zij ook weer aan de arm werd opgetrokken. Sindsdien heeft zij pijn in de linker schouderregio die zij voor dit ongeval nooit had (…)
DIAGNOSE:
Traumatisering van tevoren aanwezige, maar asymptomatische, discrete degeneratieve afwijkingen van de linker schouder, met name subacromiaal. Thans geen objectieve afwijkingen bij orthopaedisch onderzoek."
Aan [gedaagde] is in verband met de aangifte door [eiseres] een transactievoorstel gedaan door het Openbaar Ministerie. [gedaagde] heeft dit aanbod aanvaard en de transactie betaald.
3. De grondslag van de vordering
[eiseres] heeft haar vordering gebaseerd op de hiervoor vermelde vaststaande feiten en bovendien op de navolgende stellingen.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] haar zodanig mishandeld dat zij daardoor materiële- en immateriële schade heeft geleden. Deze mishandeling zou hebben bestaan uit het tot driemaal toe met kracht op de grond gooien van [eiseres], slaan (met een stok) en schoppen.
Uit onderzoek in het ziekenhuis is gebleken dat [eiseres] letsel had opgelopen aan de linkerarm en -schouder.
Volgens [eiseres] levert deze mishandeling een onrechtmatige daad van [gedaagde] op die aan hem kan worden toegerekend. Het handelen met lichamelijk geweld is immers niet geoorloofd. De geleden schade is het gevolg van de mishandeling, [eiseres] had voordien nimmer klachten.
Ten slotte heeft [eiseres] gesteld dat - nu hij het hem aangeboden transactievoorstel heeft aanvaard - [gedaagde] schuld heeft bekend.
4. Het verweer
[gedaagde] heeft tot zijn verweer het navolgende aangevoerd.
[gedaagde] heeft primair de door [eiseres] gestelde toedracht betwist. Zo heeft hij [eiseres] niet op de grond geduwd, maar ging zij zelf op de grond zitten. Ook heeft [gedaagde] [eiseres] niet op de grond gegooid, heeft hij haar niet geslagen en evenmin geschopt. Wel heeft [gedaagde] [eiseres] op de schouders geduwd tot de ingang van de stal. Van een onrechtmatige daad, gepleegd door [gedaagde], is dan ook geen sprake. Door het binnentreden van de stal, hetgeen volstrekt onnodig en onwenselijk was, heeft juist [eiseres] een inbreuk gepleegd op het recht van [gedaagde].
Zo er wel sprake zou zijn van een onrechtmatige daad, dan is niet voldaan aan het vereiste van toerekenbaarheid. Het is immers begrijpelijk dat [gedaagde] boos werd toen hij [eiseres] (en haar schoonzuster) in de stal zag. Dat [gedaagde] hen uit de stal heeft gezet vloeit voort uit onenigheid binnen de familie en is derhalve niet te wijten aan de schuld van [gedaagde], noch komt dit krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening.
Ten slotte heeft [gedaagde] betwist dat door [eiseres] schade is geleden. In ieder geval is die schade niet het gevolg van enige door [gedaagde] verrichte handeling. [eiseres] had namelijk reeds voor 4 maart 1999 (de datum van de vermeende mishandeling) afwijkingen die wellicht het gevolg zijn van door haar verrichte zware werkzaamheden in haar tuinderij.
Dat [gedaagde] het transactievoorstel heeft aanvaard, betekent volgens [gedaagde] niet dat hij daarmee erkent een strafbaar feit te hebben begaan.
5. De beoordeling van het geschil
5.1. In deze procedure staat als door [gedaagde] erkend vast dat hij zijn zuster heeft geduwd. Naar het oordeel van de kantonrechter is in deze procedure voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] daarbij te hardhandig is geweest en dat door het duwen en daardoor vallen [eiseres] letsel heeft opgelopen. Dit blijkt uit de door [eiseres] en haar schoonzuster afgelegde verklaringen bij de politie. Bovendien is [eiseres] op de dag van het voorval behandeld in het ziekenhuis wegens pijn aan haar schouder, hetgeen ook een indicatie is dat [gedaagde] haar met kracht moet hebben geduwd. De kantonrechter is van oordeel dat het met kracht uit de stal duwen van [eiseres] een onrechtmatige daad oplevert. Het met kracht uit de stal duwen zonder dat daarvoor een zwaarwegende grond is, is naar het oordeel van de kantonrechter in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Van enige rechtvaardigingsgrond is in deze procedure niets gebleken.
5.2. De stelling van [gedaagde] dat hem - gezien de verhoudingen binnen de familie - geen onrechtmatige daad valt toe te rekenen, zal worden verworpen. Die verhoudingen brengen nog niet mee dat [gedaagde] zijn zuster de stal uit mocht duwen op de wijze als in rechtsoverweging 5.1 omschreven. De kantonrechter acht deze handelwijze van [gedaagde] - gezien de omstandigheden - evenmin proportioneel. Van de aanwezigheid van een schulduitsluitingsgrond is in deze procedure niets gebleken.
5.3. [gedaagde] heeft ten slotte de door [eiseres] geleden schade betwist. De kantonrechter overweegt omtrent die schade het navolgende. De kantonrechter acht voldoende gebleken dat [eiseres] als gevolg van de mishandeling schade heeft geleden. Dit blijkt onder meer uit de brief van het Rijnlandziekenhuis van 19 augustus 1999 (hiervoor deels aangehaald), terwijl ook het rapport van de orthopaedische expertise spreekt van traumatisering van (tevoren reeds) aanwezige afwijkingen.
5.4. Omtrent de materiële schade wordt als volgt overwogen. Uit de door [eiseres] overgelegde stukken ter onderbouwing van deze schade blijkt dat deze schade bestaat uit kosten welke verband houden met de door [eiseres] ondervonden klachten. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Desalniettemin dienen op deze vordering in mindering te strekken de volgende door [gedaagde] betwiste posten, op welke betwisting door [eiseres] niet meer is gereageerd:
· de factuur van de huisartsenpraktijk Nieuwveen d.d. 31 december 1999
ad NLG 86,64;
· de factuur van het Rijnlandziekenhuis d.d. 19 augustus 1999 ad NLG 30,00;
· de factuur van huisartsenpraktijk Nieuwveen d.d. 5 oktober 1999 ad NLG 70,28.
5.5. Ter zake de vordering tot betaling van immateriële schadevergoeding oordeelt de kantonrechter als volgt. Uit de overgelegde medische verklaringen blijkt dat [eiseres] als gevolg van de val pijn en gezondheidsschade heeft geleden. De kantonrechter acht daarom toekenning van een vergoeding wegens geleden immateriële schade redelijk. De kantonrechter begroot deze schade op een bedrag van €EUR 1.000,00, waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de door [eiseres] geleden klachten, alsmede de duur daarvan. Ook wordt rekening gehouden met het feit (zie het rapport van 23 juli 2001) dat reeds voor de gebeurtenissen op 4 maart 1999 afwijkingen bestonden.
5.6. Ten slotte zal [gedaagde] als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag groot € EUR 2.463,68 (zegge: tweeduizendvierhonderdrieënzestig euro en achtenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van EUR€ 1.980,54 vanaf 4 maart 1999 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op EUR€ 450,00 wegens salaris en op EUR€ 229,56 wegens verschotten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 145