ECLI:NL:RBLEE:2003:AF9702

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
51842 HA ZA 02-268
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de gemeente Leeuwarden voor vermeende aanwezigheid van een niet-ontplofte vliegtuigbom op perceel van eisers

In deze zaak vorderden eisers, [I.] c.s., een verklaring voor recht dat de gemeente Leeuwarden tekortgeschoten is in de nakoming van een koopovereenkomst, omdat er mogelijk een niet-ontplofte vliegtuigbom op het door hen aangekochte perceel aanwezig zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op haar kosten een onderzoek heeft laten uitvoeren door REASeuro, waaruit bleek dat er geen bom was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de aanwijzingen voor de aanwezigheid van een bom niet voldoende waren om de vorderingen van eisers te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet onrechtmatig had gehandeld, omdat er geen bewijs was dat de gemeente op de hoogte was van de aanwezigheid van een bom ten tijde van de verkoop van het perceel. De rechtbank verklaarde [I.] niet-ontvankelijk in zijn primaire vordering en wees de overige vorderingen af, waarbij [I.] c.s. in de kosten van de procedure werd verwezen. De uitspraak vond plaats op 4 juni 2003.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Uitspraak: 4 juni 2003
Zaak-/rolnummer: 51842 / HA ZA 02-268
VONNIS
van de enkelvoudige handelskamer in de zaak van
[eiser sub 1],
wonende te [woonplaats] en
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats]
beiden eertijds onder verband van een maatschap tezamen h.o.d.n. Kliniek voor Gezelschapdieren, gevestigd te Leeuwarden,
eisers,
procureur: mr. P. van Schravendijk
tegen
de publieke rechtspersoon De GEMEENTE LEEUWARDEN,
zetelende te Leeuwarden,
gedaagde,
hierna te noemen de gemeente,
procureur: mr. J.V. van Ophem.
PROCESGANG
1. Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft eisende partij, hierna aan te duiden als [I.] c.s. tenzij anders vermeld, primair gevorderd om te verklaren voor recht dat de gemeente tekortgeschoten is in de nakoming van de tussen hem respectievelijk zijn rechtsvoorgangers en de gemeente gesloten koopovereenkomst, door welke tekortkoming hij schade heeft geleden en zal lijden voor welke schade de gemeente aansprakelijk is en om de gemeente veroordelen tot betaling van de door hem geleden schade en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Subsidiair vordert [I.] c.s. te verklaren voor recht dat de gemeente jegens hem respectievelijk zijn rechtsvoorgangers onrechtmatig heeft gehandeld door welk handelen hij schade heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden en voor welke schade de gemeente aansprakelijk is en om de gemeente veroordelen tot betaling van de door hem geleden schade en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Daarnaast vordert hij de gemeente in het primaire en subsidiaire geval te veroordelen in de kosten van deze procedure met verklaring dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn. Bij dagvaarding heeft [I.] c.s. vijf producties in het geding gebracht.
De gemeente heeft geantwoord met conclusie tot afwijzing.
Na repliek (met 5 producties) en dupliek (met 1 productie) heeft [I.] c.s. zich bij akte uitgelaten over laatstgenoemde productie en daarbij zelf nog drie producties in het geding gebracht. Nadat de gemeente ten slotte nog een akte had verzocht, houdende uitlating producties, hebben partijen vonnis gevraagd.
De rechtbank wijst vonnis op het griffiedossier, waarvan de inhoud als hier herhaald moet gelden.
RECHTSOVERWEGINGEN
Feiten
1.0. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, mede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de producties, staat tussen partijen in deze procedure het volgende vast.
1.1. Medio 1992 heeft eiser [W.] in maatschapsverband met drs. H.A. [N.] van de gemeente een bouwterrein gekocht van ca. 1800 m2 gelegen aan de Jelsumerstraat 47, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie E nummer 5763, teneinde een dierenkliniek te stichten. Ter zake de koop werd een prijs van ƒ 360.000,-- overeengekomen. De dierenkliniek werd vervolgens gebouwd tegen een prijs van ƒ 850.000,--. Bij notariële akte van 8 april 1993 is de betreffende onroerende zaak aan [W.] en [N.] geleverd.
1.2. De maatschap tussen [N.] en [W.] is enige tijd geleden beëindigd. De maatschapspraktijk is voortgezet door [I.] c.s., eveneens in maatschapverband, welke maatschap met ingang van 1 januari 2002 is ontbonden.
1.3. [W.] heeft samen met de oud-maat [N.] het onverdeelde eigendomsrecht in het perceel Jelsumerstraat 47. [I.] bezit de economische eigendomsrechten van [N.]s aandeel in eerderbedoeld onverdeeld eigendomsrecht.
1.4. Op 17 juli 2001 heeft de heer Tj.A. [H.], ambtenaar in dienst van de gemeente aan [I.] c.s. meegedeeld dat zich onder dan wel in de buurt van de dierenkliniek een niet ontplofte bom uit de tweede wereldoorlog bevindt. Enkele dagen later werd dit door de gemeente in de media bekend gemaakt.
1.5. De gemeente heeft op haar kosten door het gespecialiseerde onderzoeksbureau Riel Explosive Advice & Services Europe b.v. (REASeuro) een onderzoek doen uitvoeren naar de veronderstelde aanwezigheid van een onontplofte bom. Er is daarbij geen bom aangetroffen. De dierenkliniek van [I.] c.s. is tijdens dit onderzoek gewoon open geweest. Door de gemeente is (wordt) eventuele schade aan verwijderde bestrating en beplanting van [I.] c.s. hersteld of vergoed. Er behoeft naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek geen afbraak plaats te vinden van de kliniek.
Standpunten van partijen
Het standpunt van [I.] c.s.:
2.1. [I.] c.s. baseert zijn vordering op voormelde feiten. Hij voert daarbij aan dat uit het onderzoeksrapport van REASeuro blijkt dat op 22 maart 1944 twee Engelse bommen, bestemd voor het vliegveld te Leeuwarden, door een Engelse Mosquito jachtbommenwerper zijn afgeworpen op het terrein waar zich nu de dierenkliniek bevindt. Uit een luchtfoto van de Engelse luchtmacht R.A.F., gemaakt op 18 april 1944, is gebleken dat één van de bommen is ontploft en een duidelijke bomkrater heeft veroorzaakt. De tweede bom is als een blindganger in de grond geslagen. Het vermoedelijke inslagpunt van deze tweede bom is op de foto te zien. Hieruit is volgens [I.] c.s. komen vast te staan dat deze blindganger niet is ontploft. Volgens [I.] moet de bom zich thans nog bevinden binnen een cirkel van 21.7 meter rond deze inslagopening, zoals is terug te vinden in de analyse en bevindingen van REASeuro.
2.2. [I.] c.s. stelt zich op het standpunt dat het door de gemeente aan de toenmalige maatschap [W.] en [N.] geleverde niet beantwoordt aan hetgeen hij op grond van de in 1992 gesloten koopovereenkomst mocht verwachten. Volgens hem is het destijds aangekochte bouwterrein, naar nu is gebleken, ongeschikt, omdat zich daarin, dichtbij of onder het gestichte bouwwerk, een 500 pondsbom bevindt, die mogelijk - alsnog - tot ontploffing komt. Op de gemeente rustte de verplichting om dat voorafgaande aan de koop aan kopers mede te delen. Volgens [I.] c.s. moet de gemeente weet hebben gehad van de aanwezigheid van de blindganger. Hij verwijst daartoe naar een proces-verbaal van de politie d.d. 24 maart 1944 welke meeondertekend is door de burgemeester van Leeuwarden en stelt voorts dat uit onderzoek in het gemeentearchief is gebleken dat er in de periode 1944 proces-verbaal is opgemaakt, waarbij melding werd gemaakt van niet-ontplofte projectielen. Ook al is de bom tijdens een in opdracht van de gemeente uitgevoerd onderzoek (nog) niet aangetroffen, dan wel dat niet zeggen dat de bom er niet is. [I.] c.s. betwist dat uit de rapportage van REASeuro moet worden afgeleid dat er geen bom ligt en wenst de aanwezigheid van een bom zo nodig te bewijzen door het doen horen van de getuigen die zich nog kunnen herinneren dat er slechts één bom is ontploft van de twee die er destijds in die omgeving zijn gevallen.
2.3. [I.] c.s. wenst een volledige allesomvattende schadevergoeding op grond van de gestelde toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de destijds gesloten koopovereenkomst.
2.4. Subsidiair stelt [I.] c.s. dat hij gezien de feiten misleid is door de gemeente. Een dergelijke misleiding is onrechtmatig nu de gemeente op de hoogte was van de aanwezigheid van de niet ontplofte bom, dan wel op de hoogte had kunnen en behoren te zijn door raadpleging van het gemeentearchief.
Het standpunt van de gemeente:
3.1. De gemeente heeft de vorderingen gemotiveerd betwist. Ook zij beroept zich op de vaststaande feiten. Zij betwist allereerst dat er zich onder of zeer nabij de dierenkliniek van [I.] c.s. een onontplofte bom uit de tweede wereldoorlog zou bevinden, nu intensief onderzoek van het gespecialiseerde bureau REASeuro inmiddels heeft opgeleverd dat de bom zich daar niet bevindt.
3.2. Nu de aanvankelijk veronderstelde aanwezigheid van een onontplofte bom in het ten behoeve van een dierenkliniek aangekochte perceel van [I.] c.s. onjuist blijkt te zijn, is daarmee volgens de gemeente de basis ontvallen aan de stelling van [I.] c.s. dat dit perceel niet beantwoordt aan hetgeen [W.] en [N.] op grond van de koopovereenkomst van 1992 mochten verwachten. In dit verband beroept de gemeente zich er tevens op dat de gestelde non-conformiteit niet geldt voor eiser [I.], met wie de bedoelde koopovereenkomst niet is gesloten. Materieel gezien bezat het perceel alle eigenschappen die de kopers mochten verwachten, namelijk die eigenschappen die voor het oprichten van een huisdierenkliniek nodig waren. De kliniek is en kon worden opgericht en is in gebruik genomen en gebleven, ook tijdens het ingestelde onderzoek naar de veronderstelde aanwezigheid van een bom. Daarbij wijst de gemeente er nog op dat het perceel destijds is gekocht in de toestand waarin het zich bevond, zodat het risico en het onderhoud vanaf de levering voor risico van de kopers was.
3.3. Verder betwist de gemeente dat zij voor de verkoop van het meergenoemde bouwterrein wist of behoorde te weten dat er zich een onontplofte bom uit de tweede wereldoorlog in het betreffende perceel bevond. Volgens de gemeente kan deze wetenschap in elk geval niet worden afgeleid uit de inhoud van het door [I.] c.s. genoemde proces-verbaal van de politie Leeuwarden van 24 maart 1944, mede ondertekend door de burgemeester en uit de verder door [I.] c.s. overgelegde bescheiden, waarop hij zijn stellingen doet steunen.
Beoordeling van het geschil
4.1. Nu [I.] c.s. zijn primaire vordering baseert op een aan de gemeente toe te rekenen tekortkoming bij de verkoop (en levering) van de grond waarop de dierenkliniek waarin zij in maatschapsverband hun praktijk hebben uitgeoefend, merkt de rechtbank in de eerste plaats op dat eiser [I.] geen partij was bij die overeenkomst. Voor zover aan [I.] al het recht zou toekomen om een verklaring voor recht te vorderen dat de gemeente in de nakoming van die overeenkomst is tekortgeschoten jegens zijn rechtsvoorganger, komt hem in elk geval niet het recht toe om op grond van die gestelde tekortkoming zijn eigen schade te vorderen. Als de gemeente al toerekenbaar tekortgeschoten zou zijn jegens de rechtsvoorganger van [I.], dan is zij dat niet jegens hem. Nu [I.] de economische eigendomsrechten van [N.]s aandeel in de onverdeelde eigendomsrechten op het onderhavige perceel heeft verworven en mitsdien geen verkrijger is krachtens algemene titel, kan [I.] met betrekking tot de veronderstelde aanwezigheid van een bom slechts de verkoper van het door hem verworven economisch eigendomsrecht op de ondergrond van de dierenkliniek aanspreken en niet degene die daaraan voorafgaande de (volledige) eigendomsrechten aan [N.] en [W.] heeft verkocht en geleverd, in casu de gemeente. [I.] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn primaire vordering.
4.2. Het is daarenboven de vraag of [I.] wel ontvankelijk is in zijn subsidiaire vordering. Indien immers mocht komen vast te staan dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens diens rechtsvoorganger, die overigens nog juridisch (mede)eigenaar is van het betreffende perceel, kan men zich afvragen of dat ook met zich brengt dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [I.], dan wel of de schade die [I.] door die onrechtmatigheid stelt te hebben geleden of nog te zullen lijden daaraan direct moet worden toegeschreven. De rechtbank zal thans niet nader op die problematiek in gaan, nu daarvoor immers eerst dient komen vast te staan dát de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld in de zin en op de wijze als door [I.] c.s. is gesteld.
4.3. Nu [I.] in de primaire vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de rechtbank zich met betrekking tot de bespreking van die vordering uitsluitend richten op [W.] als eisende partij. Mede in verband met de subsidiaire vordering, welke is gebaseerd op hetzelfde feitencomplex, zal eisende partij niettemin ook verder worden aangeduid als [I.] c.s. Nu [I.] c.s. zich zowel voor zijn primaire als voor zijn subsidiaire vordering beroept op de aanwezigheid in of nabij meergenoemd perceel van een niet-ontplofte vliegtuigbom uit 1944, terwijl de gemeente de aanwezigheid van een bom aan de hand van een inmiddels in haar opdracht en voor haar rekening uitgevoerd en uitgebreid onderzoek gemotiveerd heeft betwist, dragen [I.] c.s. in beginsel de bewijslast van hun stelling dat die bom daadwerkelijk (nog) aanwezig is in of dichtbij dat perceel. Hoewel ook de gemeente er tot voor kort vanuit ging dat er zich mogelijk een onontplofte bom in of nabij het perceel van [I.] c.s. zou bevinden, heeft de gemeente aan de op haar rustende verplichting - niet alleen vanuit haar positie van verkopende partij - voldaan om een nauwgezet onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van zo'n bom. Nu het perceel van [I.] c.s. in opdracht en voor rekening van de gemeente door een gespecialiseerd bureau uitgebreid is onderzocht op de aanwezigheid van een bom, onder meer door schuin onder de opstal te boren, en daarbij niets is aangetroffen, bestaat er redelijkerwijs geen aanleiding het bewijs voor de aanwezigheid van een niet ontplofte bom in het perceel van [I.] c.s. (nogmaals) bij de gemeente te leggen. Voordat [I.] c.s. tot het bewijs van zijn stellingname kan worden toegelaten, dient naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk te zijn dat er inderdaad een niet ontplofte bom in of nabij het onderhavige perceel is gesitueerd. De rechtbank zal daarom aan de hand van de door partijen in het geding gebrachte bescheiden onderzoeken of er voldoende aanleiding bestaat om [I.] c.s. tot (nader) bewijs van zijn stellingname toe te laten.
4.4. Om zijn stellingen kracht bij te zetten beroept [I.] c.s. zich op (een of meerdere) getuigenverklaringen en op (de bijlagen van) het rapport van REASeuro. De rechtbank zal deze verklaringen en bescheiden - voor zover van belang - hierna bespreken. Door [I.] c.s. is een schriftelijke verklaring overgelegd van een [R.], gewoond hebbende op de Jelsumerstraat 41 te Leeuwarden. Deze getuige stelt in zijn schriftelijke verklaring "dat het in de buurt algemeen bekend was dat er in de oorlog een bom was gevallen die niet was ontploft. Dit heb (ik) van verschillende oud-bewoners gehoord, die daar toen woonden. Gevallen in het Jodenlaan." Verder heeft [I.] c.s. een schriftelijke verklaring overgelegd van [M.]. Deze verklaring luidt: "Ik kan mij nog goed herinneren dat er in 1944 twee bommen gevallen zijn in het Jodenland. Een is er ontploft. De ander niet. Voor zover ik weet is deze blindganger nooit verwijderd." Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze verklaringen dermate vaag, dat er geen bewijs noch een gerede aanwijzing voor de aanwezigheid van een bom in het perceel van [I.] c.s. aan ontleend kan worden. Getuige [R.] heeft zijn wetenschap van anderen en getuige [M.] vermeldt slechts dat er twee bommen zijn gevallen in het Jodenland, waarvan er één niet is ontploft. Laatstgenoemde getuige vermeldt daarbij niet of hij het vallen van de bommen zelf heeft waargenomen of dat ook hij dat van anderen heeft gehoord. Geen van beide (schriftelijke) verklaringen bevat een nadere aanwijzing dat de niet ontplofte bom zich in het perceel van [I.] c.s. bevindt, anders dan dat deze is gevallen in "het Jodenland", zodat ook de plaatsbepaling dermate vaag is dat daaraan geen bewijs of aanwijzing aan kan worden ontleend dat de bom in het perceel van [I.] c.s. is terecht gekomen.
4.5. Waar [I.] c.s. zich met betrekking tot de aanwezigheid van een niet ontplofte bom uit de tweede wereldoorlog voorts beroept op een aantal bewijsstukken, waaronder het door hem overgelegde proces-verbaal van de politie Leeuwarden van maart 1944, kan daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat er zich in of onder het perceel van eisers een onontplofte bom moet liggen. Het proces-verbaal van 24 maart 1944 van [A.], opperluitenant van Politie te Leeuwarden vermeldt slechts dat er in het noordelijk gedeelte der gemeente Leeuwarden in de weilanden twee bommen terecht zijn gekomen. Het proces-verbaal van de Luchtbeschermingsdienst Leeuwarden-Huizum van 25 maart 1944 vermeldt dat er "nog een bom was gevallen en gesprongen in Jodenland achter het Bonifatiushospitaal aan den Troelstraweg, waar groote vernieling was aangericht in een boerderij 'De drie dukatons' en glasschade in dat deel van de stad was veroorzaakt." De rechtbank stelt vast dat in deze processen-verbaal geen melding wordt gemaakt van een niet gedetoneerde vliegtuigbom. De in het proces-verbaal van de Luchtbeschermingsdienst vermelde bom is juist wel ontploft, nu deze grote schade heeft aangericht in de boerderij 'De drie dukatons'.
4.6. Het onderzoeksbureau REASeuro stelt na een in opdracht van de gemeente uitgevoerde Quickscan en eerste onderzoek in een brief van 7 mei 2001 aan de gemeente dat "wij op de informatie, die na analyse is verkregen, het gerede vermoeden baseren voor de aanwezigheid van een Niet Gesprongen Explosief (NGE) op de locatie Dammelaan". Het onderzoeksbureau baseert blijkens de bij die rapportage overgelegde bijlagen dit gerede vermoeden op uitgevoerd historisch onderzoek, waaruit is gebleken dat er (twee) bommen waren afgeworpen in de weilanden ten noorden van Leeuwarden. Dit historisch onderzoek grijpt terug op genoemde processen-verbaal en op een analyse van beschikbare luchtopnames kort nadat de bommen waren afgeworpen. Op het beschikbare (lucht)fotomateriaal kon geen tweede inslag(krater) worden waargenomen. Het bureau baseert zich voorts op de aanwezigheid op een luchtfoto van 18 april 1944 van een vermoedelijke inslagopening van een bom. Het combinatierapport Quickscan/Onderzoek (tweede fase) zelf heeft [I.] c.s. niet overgelegd, zodat de rechtbank daaruit geen (verdere) aanwijzingen kan halen die de mogelijke juistheid van de stellingen van [I.] c.s. kunnen onderstrepen.
4.7. De rechtbank stelt aan de hand van de overgelegde bescheiden vast dat het (verdere) onderzoek naar de aanwezigheid van een onontplofte vliegtuigbom is uitgevoerd op basis van een vermoeden en niet op basis van een vaststaand feit. De gemeente heeft de rapportage van REASeuro van 5 februari 2003 omtrent de Gedeeltelijke Oplevering van de zogenaamde vijfde projectfase in het NGE-bodemonderzoek krachtens de van de gemeente bekomen onderzoeksopdracht overgelegd. Uit dit rapport blijkt dat het verdachte gebied door middel van computerondersteunende oppervlaktedetectie is ingemeten als voorbereiding op computerondersteunde dieptedetectie, die vervolgens heeft plaatsgevonden op de in dat rapport beschreven wijze. Aan de hand van zijn bevindingen is REASeuro tot de conclusie gekomen dat in het afgezochte gebied geen afwerpmunitie is aangetroffen en heeft zij een zogenaamde VVE-verklaring (Vrij van Explosieven) afgegeven voor het perceel van [I.] c.s..
4.8. Nu de aanwijzingen die de gemeente respectievelijk REASeuro had voor de mogelijke aanwezigheid van een bom in het perceel van [I.] c.s. tot niets hebben geleid en REASeuro zelfs een verklaring heeft afgegeven dat het perceel van [I.] c.s. vrij van explosieven is, leidt dat tot de slotsom dat de door [I.] c.s. gestelde aanwezigheid van een vliegtuigbom in hun perceel niet (langer) aannemelijk is, zodat er geen aanleiding is hem verder met het bewijs van zijn stellingname te belasten.
Zo lang de aanwezigheid van een bom niet is of kan worden aangetoond, moet er naar het oordeel van de rechtbank in het kader van de beoordeling van de vorderingen van [I.] c.s. van uit worden gegaan dat die bom niet aanwezig is.
Dat brengt met zich mee dat noch de primaire vordering van [W.], noch de subsidiaire vordering van [I.] c.s. voor toewijzing vatbaar is. Beide vorderingen zijn immers afhankelijk gesteld van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van een bom in het betreffende perceel. Niet is gesteld of gebleken dat de gemeente bij de uitvoering van het onderzoek naar de aanwezigheid van een bom onzorgvuldig heeft gehandeld jegens [I.] c.s., zodat eventuele (niet vergoede) schade die [I.] c.s. heeft geleden, in het kader van deze procedure niet kan worden toegewezen.
4.9. [I.] c.s. heeft nog gewezen op het feit dat het college van B&W van de gemeente blijkens berichtgeving in de pers er nog van overtuigd is dat er langs de Jelsumerstraat een bom moet liggen. Waar niet is gesteld of gebleken waar deze overtuiging, indien die al bestaat, op is gestoeld anders dan op de hiervoor al besproken aanwijzingen, kan de rechtbank aan dit gegeven voorbijgaan. Aan een en ander doet niet af dat de gemeente, aan de hand van (kennelijk na de bouw van de dierenkliniek) haar ter ore gekomen geruchten en/of getuigenverklaringen, zich genoodzaakt heeft gevoeld een diepgaand onderzoek in te (doen) stellen naar de mogelijke aanwezigheid van een niet ontplofte bom in of dichtbij het terrein van [I.] c.s.. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeente in het kader van de van haar te verwachten bestuurlijke zorgvuldigheid juist terecht tot dat onderzoek kunnen en moeten besluiten, vooral ook om mogelijke onrust bij de bevolking weg te (kunnen) nemen. Voor zover de gemeente ook thans nog niet overtuigd zou zijn van de afwezigheid van een niet ontplofte bom, vooral in dat deel van het verdachte gebied dat nog niet verder is onderzocht, is dat een omstandigheid die [I.] c.s. niet regardeert.
5.0. Voor zover [I.] c.s. nog heeft bedoeld te betogen dat - geheel los van de feitelijke aanwezigheid van een vliegtuigbom in zijn perceel - de gemeente jegens hem dan wel zijn rechtsvoorgangers onrechtmatig heeft gehandeld door haar wetenschap omtrent het vermoeden van de aanwezigheid van een onontplofte vliegtuigbom in het onderhavige perceel ten tijde van de verkoop van dat perceel aan [I.] c.s. dan wel aan diens rechtsvoorgangers te verzwijgen, overweegt de rechtbank nog het volgende. Zoals reeds besproken kan uit de kennelijk in het gemeentearchief aanwezige processen-verbaal van politie en van de luchtbescherming, zoals hiervoor besproken onder overweging 4.5. niet worden afgeleid dat er zich ter plaatse van het perceel van [I.] c.s. een niet ontplofte vliegtuigbom ligt of moet liggen. Op basis van die processen-verbaal kan de gestelde wetenschap van de gemeente mitsdien niet worden vastgesteld.
Waar eisers zich voorts beroepen op luchtfoto's van de RAF is niet gesteld of gebleken dat deze foto's tevens in het gemeentearchief aanwezig waren. De reconstructiefoto's/-tekeningen als bijlage van het rapport van REASeuro dateren kennelijk van een latere datum en kunnen voor of tijdens de verkoop van het bouwterrein niet bij de gemeente bekend zijn geweest. De gemeente kon derhalve ten tijde van de verkoop en levering redelijkerwijs geen wetenschap hebben van de eventuele aanwezigheid van een niet ontplofte bom in het perceel van [I.] c.s. en had die wetenschap naar het oordeel van de rechtbank op basis van de hiervoor verder besproken aanwijzingen ook niet hoeven of kunnen hebben.
5.1. Resumerend zal [I.] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn primaire vordering en zullen de vorderingen voor het overige als onvoldoende gegrond worden afgewezen.
5.2. [I.] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden verwezen.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart [I.] niet-ontvankelijk in zijn primaire vordering;
wijst de vorderingen voor het overige af;
veroordeelt [I.] c.s. in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op€ 975,-- euro wegens salaris en op 193,-- euro wegens verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van der Meer, lid der kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2003 in aanwezigheid van de griffier.
c(99)