ECLI:NL:RBLEE:2003:AM1453

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/090037-03von
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een bedrijf wegens gebrek aan bewijs van nalatigheid in bescherming werknemers tegen seksuele intimidatie en geweld

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Leeuwarden op 16 oktober 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bedrijf dat werd beschuldigd van het nalaten van een beleid ter bescherming van werknemers tegen seksuele intimidatie, agressie en geweld. De aanklacht was gebaseerd op de Arbeidsomstandighedenwet 1998, specifiek artikel 4, dat werkgevers verplicht om een dergelijk beleid te voeren. De rechter heeft vastgesteld dat een werknemer gedurende een langere periode door collega's is belaagd, wat heeft geleid tot ernstige schade aan zijn gezondheid. Het bedrijf was op de hoogte van deze situatie, maar heeft niet adequaat gereageerd.

Desondanks kon de rechter niet vaststellen dat de gezondheidsschade van de werknemer een rechtstreeks gevolg was van het ontbreken van het beleid. De rechter benadrukte dat voor de strafbaarheid van het feit, zoals tenlastegelegd, ook moest worden aangetoond dat er binnen 48 maanden voorafgaand aan de handeling of het nalaten twee keer een bestuurlijke boete was opgelegd voor eenzelfde feit. Dit was niet het geval, waardoor de rechter tot de conclusie kwam dat het tenlastegelegde feit niet bewezen kon worden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een causaal verband tussen het nalaten van het beleid en de gezondheidsschade van de werknemer. De economische politierechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bedrijf niet strafbaar was en heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in het kader van de handhaving van de Arbeidsomstandighedenwet en de rol van strafrecht bij overtredingen van deze wet.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT VONNIS
Uitspraak: 16 oktober 2003
Parketnummer: 17/090037-03
VONNIS van de economische politierechter, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdacht bedrijf].,
gevestigd te [adres].
De economische politierechter heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 2 oktober 2003.
De verdachte is verschenen in de persoon van haar vertegenwoordiger [vertegenwoordiger], bijgestaan door mr. W.A. Veenstra, advocaat te Joure.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.
OVERWEGING TEN AANZIEN VAN HET BEWIJS EN DE STRAFBAARHEID VAN HET TELASTEGELEGDE FEIT
Kern van het tenlastegelegde feit is dat verdachte heeft nagelaten een beleid te voeren met betrekking tot het beschermen van werknemers tegen seksuele intimidatie en/of tegen agressie en/of geweld, terwijl artikel 4 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (nader te noemen ARBO-wet 1998) de werkgever tot een zodanig beleid verplicht, dit terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat door dat nalaten levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers is ontstaan en/of te verwachten was, één en ander strafbaar gesteld in artikel 32 ARBO-wet 1998 in verband met artikel 1 onder 3° Wet Economische Delicten.
Naar aanleiding van hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen kan worden vastgesteld dat verdachte in de tenlastegelegde periode heeft nagelaten een beleid te voeren als bedoeld in artikel 4 ARBO-wet 1998.
Voorts kan als vaststaand worden aangenomen dat een werknemer door een aantal collega's, gedurende een langere periode, zodanig is belaagd dat zijn gezondheid ernstige schade is toegebracht. Voorts stelt de economische politierechter vast dat verdachte met deze onheuse bejegening bekend was en daar niet adequaat op heeft gereageerd. De economische politierechter is echter van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de toegebrachte gezondheidsschade bij de betreffende werknemer een zodanig rechtstreeks gevolg is van de afwezigheid van het in artikel 4 ARBO-wet 1998 bedoelde beleid dat het aan dat enkele nalaten kan worden toegerekend. Nu dat causale verband ontbreekt kan het tenlastegelegde feit niet worden bewezen en dient vrijspraak te volgen. De onderliggende feiten zouden slechts dan tot een bewezenverklaring op grond van overtreding van artikel 32 ARBO-wet 1998 in samenhang met artikel 4 ARBO-wet 1998 kunnen leiden indien bijvoorbeeld tenlastegelegd zou zijn dat verdachte heeft nagelaten adequate maatregelen te treffen, nadat hem was gebleken dat de gezondheid van een werknemer ernstig gevaar liep doordat deze het slachtoffer was van seksuele intimidatie en/of geweld en/of agressie.
Met betrekking tot de strafbaarheid van het feit zoals dat is tenlastegelegd merkt de economische politierechter ten overvloede nog het volgende op.
Met betrekking tot de handhaving van de regelgeving en strafbaarstelling van de bepalingen in de ARBO-wet 1998 wordt in de Memorie van Toelichting (Kamerstuk 25879, nr. 3) onder meer het navolgende opgemerkt;
"In brede kring leeft de opvatting, dat de mogelijkheden tot handhaving van de bestuursrechtelijke wetgeving tekortschieten, onder andere door het sterk toegenomen beroep op het strafrechtelijk sanctiesysteem bij de handhaving van deze wetgeving. Een kernpunt van beleid is dan ook de versterking van de handhaving door het bestuur zèlf Het strafrecht dient gereserveerd te worden voor ernstige inbreuken op de rechtsorde. Uitvoering van dit beleid betekent dat er meer ruimte moet komen voor bestuursrechtelijke handhaving. Eén van de mogelijkheden daarvoor is de handhaving door bestuurlijke boeten."
Voorts wordt in de Memorie van Toelichting opgemerkt:
"Bij de handhaving van de Arbeidsomstandighedenwet blijft het strafrecht op een aantal punten aangewezen. Overtreding van de wettelijke regels, mogelijk leidend tot ongevallen met dodelijke afloop of ernstig letsel, dan wel leidend tot blijvende gezondheidsschade, is een dermate ernstige inbreuk op het rechtsgevoel, dat afdoening met een bestuurlijke boete niet past. Strafrechtelijke afdoening is daarom voorzien bij:
1. zeer ernstige risico's (delicten waarbij sprake is van ernstig gevaar voor de veiligheid en gezondheid);
2. delicten die letsel aan personen tot gevolg hebben gehad;
3. bepaalde gevallen van recidive van regels waaraan in eerste aanleg een bestuursrechtelijke sanctie is verbonden."
In het artikelsgewijze commentaar op de bepalingen van de ARBO-wet 1998 wordt in de Memorie van Toelichting ten aanzien van artikel 32 (het huidige artikel. 33) het volgende opgemerkt:
"In dit artikel is opgenomen dat voor nader genoemde artikelen van de wet en bij algemene maatregel van bestuur te benoemen beboetbare feiten uitsluitend (cursivering door de economische politierechter) afdoening mogelijk is met bestuurlijke boeten. Daarbij moet de kanttekening worden gemaakt dat deze hoofdlijn van de regeling van beboetbare feiten inhoudt dat ernstige inbreuken op de rechtsorde onderwerp dienen te blijven van strafrecht."
Artikel 33 ARBO-wet 1998 luidt (voor zover van belang):
1. Als beboetbaar feit wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de artikelen (...), 4, (...). Terzake van de feiten bedoeld in de vorige volzin, kan een boete worden opgelegd van de eerste categorie.
2. (...)
3. Een handeling of nalaten als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt aangemerkt als strafbaar feit, indien twee maal binnen 48 maanden voorafgaand aan de handeling of het nalaten terzake van eenzelfde handeling of nalaten een bestuurlijke boete is opgelegd.
4,( ...)
5,( ...)
Aldus is in artikel 33 ARBO-wet 1998 uitvoering gegeven aan hetgeen hiervoren uit de Memorie van Toelichting is weergegeven onder punt drie, waarin is aangegeven dat strafrechtelijke afdoening is voorzien in die gevallen van recidive van regels waaraan in eerste aanleg een bestuursrechtelijke sanctie is verbonden.
Hieruit kan worden afgeleid dat het enkele niet nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 4 ARBO-wet 1998 pas dan een strafbaar feit oplevert, indien aan de voorwaarde opgenomen in artikel 33, derde lid ARBO-wet 1998 is voldaan.
Vast staat dat in de onderhavige zaak aan die voorwaarde niet is voldaan, hetgeen mee zou hebben gebracht dat, zo het al tot een bewezenverklaring was gekomen, dit geen strafbaar feit had opgeleverd en ontslag van rechtsvervolging had dienen te volgen.
DE UITSPRAAK VAN DE ECONOMISCHE POLITIERECHTER LUIDT RECIITDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Anjewierden, economische politierechter, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 16 oktober 2003.