[gedaagden] nemen een vooraanstaande positie in op het gebied van de handel in oude kunst en antiek, in het bijzonder op het gebied van de handel in Nederlands zilver van vóór 1813. [B] is statutair directeur van [B.] B.V..
Eiser sub 2, [eiser sub 2], heeft gedurende langere tijd, meer dan vijftig jaar, een zakelijke relatie met [gedaagden] onderhouden als verzamelaar van antiek.
[B.] fungeerde niet slechts als handelaar in relatie tot [eisers sub 2], maar trad tevens op als taxateur en adviseur. Tussen 1989 en 1993 fungeerde [B.], samen met zijn zoon, als adviseur van de door de [T.D.B.]Groep - waarvan [eiser sub 2] financier en beleidsbepaler is - opgerichte vennootschap [K] Kunst B.V., eiseres sub 1, welke onderneming zich bezighoudt met de expositie, in- en verkoop van kunstvoorwerpen en naar buiten optreedt onder de naam "[V.R.] & Co."
[K] Kunst is opgericht omdat de collectie van [eiser sub 2] een grote omvang aannam. [eiser sub 2] heeft enige tijd de gedachte gehad om zelf handel in kunst en antiek te gaan bedrijven en heeft daarover overleg gevoerd met [B.], waarbij de mogelijkheid van samenwerking is besproken. Tot een samenwerkingsverband onder gemeenschappelijke naam heeft dat niet geleid, maar wel is de afspraak gemaakt dat [B.] samen met zijn zoon zijn kennis ten dienste van de nieuwe activiteiten van [eisers sub 2] zou stellen, waartegenover voor [B.] het voordeel stond dat hij zijn afzetmogelijkheden verruimde.
Voorts heeft [B.] deel uitgemaakt van de Raad van Advies van Maecenas The Portfolio N.V., hierna te noemen Maecenas, een te Amsterdam gevestigde vennootschap, die evenals [K] Kunst, deel uitmaakt van de [T.D.B.] Groep, die zich toelegt op de commerciële exploitatie van kunst- en antiekcollecties. De Raad van Advies adviseert bij het verwerven door Maecenas van kunstcollecties met het oog op de commerciële exploitatie daarvan.
[B.] heeft aan [K] Kunst een groot aantal antieke objecten verkocht, waaronder de zilveren voorwerpen waarop dit geding zich toespitst.
Op 19 maart respectievelijk 15 september 1993 hebben de [T.D.B.]groep en [K] Kunst een aantal van de van [B.] gekochte zilveren voorwerpen door deskundigen laten onderzoeken en taxeren, omdat twijfel was gerezen of de door gedaagden] verkochte en geleverde objecten de eigenschappen en/of waarde hadden die zij op grond van de overeenkomst met [B.] B.V. mochten verwachten.
Uit de taxatierapporten blijkt dat naar het oordeel van de taxateurs de geschatte (vervangings)waarden van de getaxeerde voorwerpen beduidend lager liggen dan de door [K] Kunst aan [B.] B.V. betaalde koopprijzen. (Voor een overzicht van deze taxaties kan thans worden volstaan met een verwijzing naar de door [K] Kunst bij conclusie van eis overgelegde taxatierapporten.) Mede naar aanleiding van deze taxaties heeft overleg tussen partijen plaatsgevonden, in welk overleg [B.] B.V. zich niet bereid toonde om geleverde objecten met een aanzienlijk lagere (taxatie-)waarde dan de door [K] Kunst betaalde koopprijs terug te nemen. Wel was [B.] B.V. bereid om objecten die niet voldeden aan de daaraan door [B.] B.V. toegekende eigenschappen en gegeven omschrijving terug te nemen. Om die reden zijn partijen overeengekomen een aantal zilveren voorwerpen te laten keuren door een aantal Nederlandse deskundigen op het terrein van antiek zilver, het zogenaamde "zilverpanel". Uit het rapport van deze deskundigen blijkt dat een aantal van de gekeurde voorwerpen niet als "authentiek" mag worden aangemerkt.[Gedaagden] hebben de zienswijze van het zilverpanel bestreden en hebben geweigerd de gewraakte voorwerpen terug te nemen.
Van de 35 door het zilverpanel beoordeelde voorwerpen werden er 27 als authentiek bestempeld. De overige 8 voorwerpen kregen deze kwalificatie niet, met name omdat sommige daarvan latere bewerkingen hebben ondergaan.
Naar aanleiding van de bevindingen van het zilverpanel hebben [eisers] een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt bij het Scheidsgerecht van de Vereniging van Handelaren in Oude Kunst in Nederland (VHOK). In zijn vonnis van 12 oktober 1999 heeft het scheidsgerecht VHOK de klacht van [eisers] afgewezen op de volgende grond:
"2.2 Naar het oordeel van het Scheidsgerecht kan deze vordering - anders dan bijvoorbeeld een vordering tot ontbinding van een koopovereenkomst betreffende een voorwerp waarvan de authenticiteit in twijfel wordt getrokken - niet althans niet uitsluitend worden gedragen door het bewijs van de niet-authenticiteit van de door [B.] verkochte voorwerpen, maar alleen door het bewijs van de stelling dat [B.] in zijn transacties met Kolthoorn Kunst "op flagrante en toerekenbare wijze" de normen van het Statuut van Gedragsregels heeft geschonden.
2.3. Het Scheidsgerecht was derhalve niet zozeer gehouden te beslissen over de authenticiteit of niet-authenticiteit van bepaalde - door [B.] aan [K] Kunst geleverde zilveren voorwerpen, maar over de vraag of [B.] al dan niet verweten kan worden dat hij in strijd met de voor hem als lid van de VHOK geldende gedragsregels heeft gehandeld, en zo ja, of zijn handelswijze naar het oordeel van het Scheidsgerecht de toepassing rechtvaardigt van een van de maatregelen genoemd in artikel 28a lid 16 sub 2 onder b t/m f van de Statuten van de VHOK."
Standpunten van partijen
2. [eisers] stellen hun vorderingen in op grond van de volgens hen bij het Scheidsgerecht VHOK niet aan de orde gekomen grondslag, dat [B.] B.V. objecten aan hen heeft verkocht en geleverd, die niet aan de overeenkomst beantwoordden, omdat zij niet de eigenschappen bezaten die zij op grond van informatie van [B.] B.V. mochten verwachten en/of een zeer aanzienlijk lagere waarde hebben dan de door hen betaalde koopprijs en zij de koopovereenkomsten niet zouden zijn aangegaan indien een juiste voorstelling van zaken zou zijn gegeven door [gedaagden]. Zij beroepen zich daarbij op voormelde vaststaande feiten. Volgens [eisers] volgt de verplichting tot terugname van deze objecten van [gedaagden] ook uit het vaste gebruik in de branche, dat een handelaar dient in te staan voor de door hem aan een object toegeschreven eigenschappen en geen prijzen in rekening dient te brengen die niet passend zijn. Dit gebruik heeft inmiddels zijn weerslag gevonden in het Statuut van Gedragregels VHOK en de Algemene Voorwaarden voor verkopen en diensten VHOK. Verder wijzen [eisers] er op dat [B.] B.V. in overeenstemming met het gebruik in de branche meermalen in circulaires heeft aangegeven dat bij twijfel altijd overleg mogelijk is en zij zonodig het verkochte terugneemt.
Waar [B.] statutair directeur van [B.] B.V. is, die alle contacten met [eisers] namens [B.] B.V. onderhield en mede gelet op zijn hoedanigheid van adviseur van [eisers], achten [eisers] [B.] naast [B.] B.V. aansprakelijk voor de schade die zij hebben geleden en nog zullen lijden.
3. [gedaagden] hebben de vorderingen gemotiveerd betwist. Zij voeren in de eerste plaats aan dat [eisers] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, nu het Scheidsgerecht VHOK al bij (een) in kracht van gewijsde gega(a)n(e) vonnis(sen) heeft beslist over de rechtsverhouding van partijen. Daarnaast stellen zij dat de vorderingen zijn verjaard. Verder betwisten zij (subsidiair) dat er sprake is van non-conformiteit en/of dat er sprake is van dwaling aan de zijde van [K] Kunst c.s.. Verder stellen [gedaagden] meer subsidiair dat [eisers] niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun vordering tegen [B.], nu deze in contacten met [eisers] steeds is opgetreden als vertegenwoordiger van [B.] B.V. en niet als in enige privé-hoedanigheid. Ten slotte stellen [gedaagden] dat er sprake is van een ondeugdelijk petitum met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding wegens gederfde winst, nu daarvoor geen rechtsgrond valt aan te wijzen.
Beoordeling van het geschil