ECLI:NL:RBLEE:2004:AR2195

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/890 WW
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake werkloosheidsuitkering na ontslag om bedrijfseconomische redenen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 27 augustus 2004 een mondelinge uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker, aangeduid als [A.], die een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) had aangevraagd na ontslag door zijn voormalige werkgever. De werkgever had het ontslag gerechtvaardigd op bedrijfseconomische gronden, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) weigerde de uitkering, omdat het UWV van mening was dat het ontslag niet noodzakelijk was en dat de verzoeker verwijtbaar werkloos was. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er voldoende aannemelijk was dat het ontslag om bedrijfseconomische redenen onontkoombaar was. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter het besluit van het UWV geschorst en het UWV opgedragen om een voorschot op de werkloosheidsuitkering aan de verzoeker te verstrekken. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de schorsing en de voorlopige voorziening vervallen twee weken na de verzending van de beslissing op het bezwaarschrift van de verzoeker. Daarnaast is het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de verzoeker. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van de verzoeker gegrond zal worden verklaard. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen andere gronden voor de weigering van de uitkering aan de verzoeker zijn aangetoond, en dat de functies die door de werkgever zijn genoemd niet als passend konden worden beschouwd. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Proces-verbaal mondelinge uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 04/890 WW
Inzake het geding tussen
[A.], wonende te [B.], verzoeker,
gemachtigde: mr. H.J.A. Jansen, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Roermond,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: M. Wiersma, werkzaam bij UWV Gak te Leeuwarden.
1. Aanduiding van het besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Het besluit van verweerder van 18 juni 2004, betreffende de weigering om aan verzoeker een uitkering te verlenen ingevolge de Werkloosheidswet.
2. Datum van de zitting
Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 augustus 2004, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn bovengenoemde gemachtigde.
3. De voorzieningenrechter sluit de behandeling en doet onmiddellijk mondeling uitspraak
a. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van verweerder van 18 juni 2004;
- bepaalt dat verweerder binnen een week na de dag van verzending van dit proces-verbaal bij wege van voorschot aan verzoeker een werkloosheidsuitkering verstrekt;
- bepaalt dat de schorsing en de voorlopige voorziening vervallen twee weken na verzending aan verzoeker van de beslissing op zijn bezwaarschrift van 28 juni 2004, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 37,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
- wijst af het anders of meer gevorderde.
b. De gronden van de beslissing
Voor het treffen van een voorlopige voorziening, zoals gevraagd door verzoeker, is in beginsel aanleiding indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat het tegen het besluit van 18 juni 2004 ingediende bezwaarschrift gegrond zal worden verklaard.
Op grond van de gedingstukken komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de beëindiging van verzoekers dienstverband voor hem onontkoombaar was en dat (verder) verzet geen redelijke kans van slagen zou hebben gehad. Met name is voldoende gebleken dat sprake was van een min of meer zelfstandig opererende vestiging waarvan verzoeker vestigingsmanager was, dat de resultaten van de vestiging zodanig waren dat de werkgever in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot sluiting daarvan en dat de werkgever in voldoende mate heeft getracht elders binnen het concern een passende functie voor verzoeker te vinden. Dat zijn voormalige werkgever in de opvatting van verweerder onvoldoende gegevens heeft verstrekt maakt dit niet anders en is geen omstandigheid die in het onderhavige geval ten nadele van verzoeker mag worden uitgelegd, zoals verweerder heeft gedaan. Mede gelet op het advies van het Centrum voor Werk en Inkomen, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat de kantonrechter, ook bij (verder) verweer van verzoeker, naar alle waarschijnlijkheid geen beletsel voor de beëindiging van verzoekers dienstverband aanwezig zou hebben geacht. De voorzieningenrechter is op voorhand evenmin een andere grond voor weigering van een werkloosheidsuitkering aan verzoeker gebleken. In dit verband merkt de voorzieningenrechter met name op dat de ter zitting van de zijde van verweerder genoemde functies in het onderhavige geval niet als passend kunnen worden beschouwd.
Gelet op het bovenstaande komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat het besluit van 18 juni 2004 in heroverweging geen stand zal kunnen houden en dat voldoende aanleiding bestaat voor toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter deelt mede dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open staat.
De zitting wordt gesloten.
Waarvan proces-verbaal.
w.g. mr. T. Hoekstra, griffier
w.g. mr. E. de Witt, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op: 27 augustus 2004