ECLI:NL:RBLEE:2004:AR5335

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
149165 WM VERZ 04-323
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete op basis van Wet Mulder, twijfel over de verklaringen van de verbalisant

In deze zaak heeft de kantonrechter te Leeuwarden op 4 november 2004 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die was opgelegd op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, ook wel bekend als de Wet Mulder. De appellant, die in deze procedure als betrokkene fungeert, heeft betoogd dat hij de hem verweten gedraging niet heeft begaan en dat de verbalisant, die de boete had opgelegd, niet waarheidsgetrouw heeft verklaard. De appellant heeft zijn standpunt toegelicht in een schriftelijk stuk dat op 12 augustus 2004 is ingediend, en heeft zijn verweer ter zitting op 14 oktober 2004 verder toegelicht. De officier van justitie was vertegenwoordigd door de parketsecretaris H. Luiken.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling overwogen dat de ambtsedige verklaring van de verbalisant in principe voldoende grondslag biedt voor de vaststelling van de schuld van de betrokkene, tenzij er specifieke feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van deze verklaring. In dit geval heeft de appellant aangevoerd dat de verbalisant afgeleid was door zijn kinderen en dat hij niet door rood licht zou zijn gereden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de aanvullende verklaringen van de verbalisant, die in brieven zijn vervat, niet dezelfde waarde hebben als een formeel proces-verbaal.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat er voldoende twijfel is gerezen over de toedracht van de aan appellant verweten gedraging. Deze twijfel moet in het voordeel van de appellant worden uitgelegd, wat heeft geleid tot de beslissing om het beroep gegrond te verklaren. De kantonrechter heeft de bestreden beslissing van de officier van justitie vernietigd en bepaald dat het door appellant betaalde bedrag aan zekerheidstelling aan hem moet worden terugbetaald binnen acht weken na de onherroepelijkheid van de beschikking.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector Kanton
Locatie Leeuwarden
BESCHIKKING BEROEP "WET MULDER"
Beschikkingsnr.: 66198420
Kantonnummer: 149165 WM VERZ 04-323
De Kantonrechter te Leeuwarden:
1. Gezien het beroepschrift als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften ("Wet Mulder"), van
[appellant], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen appellant.
1.1. Op 1 juli 2004 heeft de kantonrechter in diens beschikking bepaald dat de zaak dient te worden aangehouden. Appellant is in de gelegenheid gesteld zijn beroep alsnog van gronden te voorzien.
1.2. Op 12 augustus 2004 is een schriftelijk stuk van appellant ingediend waarin hij de gronden van zijn beroep toelicht. De gronden zijn op 13 september 2004 aan de officier van justitie doorgestuurd met het verzoek het standpunt ter zitting toe te lichten. Op 24 augustus 2004 heeft de officier van justitie schriftelijk een nadere reactie op de aanvullende gronden gegeven, welke schriftelijk stuk door de griffier tevens aan appellant is verzonden.
1.3. Appellant is ter terechtzitting op 14 oktober 2004 verschenen. De officier van justitie was vertegenwoordigd door de parketsecretaris H. Luiken.
1.4. Gezien de stukken in deze zaak, waaronder het zaakoverzicht en de bestreden beschikking van de officier van justitie, alsmede meergenoemde beschikking, van welke de inhoud als hier overgenomen moet worden beschouwd;
GRONDEN:
2. Appellant heeft zowel in de stukken als ter terechtzitting gesteld dat hij de verboden gedraging niet heeft begaan en dat de verbalisant hierover heeft gelogen. De voor hem rijdende weggebruiker - naar later bleek de verbalisant - maakte volgens appellant zelf fout op fout. Ten eerste werd de verbalisant kennelijk in beslag genomen door zijn inzittende kinderen. Verder reed hij niet alleen veel te langzaam maar remde ook nog eens zonder aanleiding voor het onderhavige stoplicht dat volgens appellant op groen stond. Appellant die net als de verbalisant rechtsaf wenste te slaan heeft vervolgens een inhaalmanoeuvre ingezet die hem zou verlossen van degene die hem ophield, i.c. verbalisant. Bij die manoeuvre haalde appellant laatstgenoemde in, door de rijbaan voor rechtsafslaand verkeer te verlaten en over de rijstrook voor rechtdoorgaand verkeer om verbalisant heen te rijden om vervolgens zijn weg weer te vervolgen op de strook voor rechtsafslaand verkeer, waarna appellant uiteindelijk rechtsaf is geslagen. Appellant houdt vol in geen geval door rood te zijn gereden. Ten slotte is appellant verbolgen over de wijze waarop de verbalisant hem heeft bejegend.
BEOORDELING:
3.1. De kantonrechter overweegt dat art. 6 EVRM met zich meebrengt dat de betrokkene aan wie een dergelijke sanctie is opgelegd, op de voet van het tweede lid van dat artikel voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
3.2. Naar aanleiding van de desbetreffende stelling van appellant wordt het volgende overwogen. In Wet-Mulderzaken (zoals deze) biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het Centraal Justitieel Incassobureau een voldoende grondslag voor de vaststelling van de schuld van de betrokkene. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van een of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring, dan wel uit het dossier of de behandeling ter zitting zulke feiten en omstandigheden blijken (vgl. Hof Leeuwarden 2 april 2003, VR 2003, 159). Een enkele ontkenning door een betrokkene is onvoldoende om aan de ambtsedige verklaring(en) geen waarde toe te kennen.
3.3. Naar aanleiding van de gronden die appellant alsnog aan zijn beroep bij de kantonrechter ten grondslag heeft gelegd, heeft de officier van justitie aan de verbalisant gevraagd zijn brief van 5 januari 2004 toe te lichten. Aan de verbalisant is gevraagd de officier nader te berichten waarop hij doelde toen hij in eerder genoemde brief het verweer van appellant "met name op sommige punten als niet geheel waarheidsgetrouw" omschreef. De verbalisant heeft per brief van 18 augustus 2004 hierover aanvullende informatie verschaft.
3.4. De kantonrechter is allereerst van oordeel dat aan de aanvullende verklaringen van verbalisant niet dezelfde waarde kunnen worden toegekend als aan een formeel proces-verbaal, nu deze verklaringen slechts in brieven zijn vervat.
3.5. Appellant heeft in zijn beroep gesteld dat de verbalisant druk in de weer was met zijn kinderen. De kantonrechter overweegt dat de verbalisant in de stukken heeft verklaard dat hij zich in zijn vrije tijd bevond. Onder deze omstandigheid valt het het volgens de kantonrechter niet geheel uit te sluiten dat iemands aandacht verdeeld kan zijn. Mogelijk is immers dat iemand -ook een verbalisant- zijn aandacht moet verdelen omdat hij die behalve aan het verkeer, tevens moet schenken aan bijkomstige personen of zaken waar hij - ware hij in diensttijd - waarschijnlijk geen hinder van zou hebben ondervonden. Mede gelet op het verweer van appellant hierover, had het op de weg van de officier van justitie gelegen de verbalisant te vragen zich uit te laten over zijn bevindingen hieromtrent. Nu appellant bovendien de waarheidsgetrouwheid van de verbalisant aan de orde stelde was het tevens op zijn plaats geweest als de officier de verbalisant had verzocht zijn verklaringen in de vorm van een aanvullend proces-verbaal te verstrekken.
3.6. Daarentegen heeft de officier van justitie volstaan met het stellen van de vraag aan de verbalisant wat hem ertoe bracht de verklaringen van verbalisant als niet geheel waarheidsgetrouw te omschrijven. Hierop heeft de verbalisant per brief verklaringen afgelegd die de bewijskracht moeten ontberen als is overwogen onder punt 3.2. van deze beschikking. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de verbalisant in de gelegenheid stellen om op een nadere zitting opheldering te verschaffen over de omstandigheden die zijn aandacht eventueel negatief zouden kunnen hebben beïnvloed, nu laatstgenoemde in zijn brief van 18 augustus 2004 heeft bepaald dat hij daarover geen enkele mededeling wenst te doen.
4. Het voorgaande brengt met zich mee dat naar het oordeel van de kantonrechter op basis van het dossier alsmede de behandeling ter terechtzitting omstandigheden zijn gebleken waardoor twijfel rijst over de juiste toedracht van de aan appellant verweten verboden gedraging. Deze twijfel nu moet in het voordeel van appellant worden uitgelegd, en wel in die zin, dat hij het beroep gegrond zal verklaren, de bestreden beslissing van de officier van justitie en de initiële beschikking zal vernietigen en zal bepalen dat de door appellant betaalde zekerheidstelling aan hem moet worden terugbetaald. Het vermeende gedrag van de verbalisant behoeft gelet op het overwogene geen nadere bespreking meer.
BESLISSING:
DE KANTONRECHTER:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt de bestreden beslissing van de officier van justitie;
Vernietigt de initiële beschikking;
Bepaalt dat het door appellant betaalde bedrag aan zekerheidstelling aan hem moet worden terugbetaald en wel binnen acht weken nadat deze beschikking onherroepelijk is geworden.
Aldus gegeven en uitgesproken ter openbare zitting van 4 november 2004 door mr. A. van der Meer, kantonrechter, bijgestaan door de griffier.
VERZONDEN OP:
C 135