Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 18 november 2004
Parketnummer: 17/081111-04.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden,
Holstmeerweg 7.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 4 november 2004.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S.A. Wilman, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht het primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
primair
hij op 29 juli 2004 te Hallum, in de gemeente Ferwerderadiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met kracht met een mes in de buikstreek van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op het misdrijf:
primair Poging tot doodslag.
Voor zover verdachte een beroep op noodweer-exces heeft willen doen door te stellen dat hij in paniek heeft gehandeld, omdat hij bang was dat het slachtoffer de heer en mevrouw [betrokkenen] iets zou aandoen, overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer en het echtpaar [betrokkenen] ruzie met elkaar maakten en tegen elkaar stonden te schreeuwen. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is om aan te nemen dat er een onmiddellijk dreigend gevaar bestond voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de heer en mevrouw [betrokkenen]. Er kan derhalve evenmin sprake zijn van een door een dergelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsaandoening, welke heeft geleid tot een overschrijding van de noodzakelijke verdediging.
De rechtbank verwerpt op grond van het voorgaande het beroep op noodweer-exces.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu evenmin van enige andere strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en de voorlichtingsrapporten van het Leger des Heils en Reclassering Nederland;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het primair telastegelegde in de vorm van poging tot moord tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft de vriend van zijn buurvrouw met een mes in de buik gestoken, tengevolge waarvan het slachtoffer ernstig gewond is geraakt. Dit feit op zich rechtvaardigt een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de strafsoort en de strafmaat neemt de rechtbank de volgende bijzondere aspecten mee.
Verdachte stond reeds langere tijd op gespannen voet met zijn buurvrouw en het slachtoffer. Vlak voor de poging tot doodslag vond een woordenwisseling tussen de verdachte en het slachtoffer plaats. Het slachtoffer (een man van 34 jaar) heeft verdachte (een man van 72 jaar) daarbij op de grond geduwd. Mede gezien het grote leeftijdverschil heeft verdachte zich door het slachtoffer bedreigd gevoeld en dientengevolge een mes gepakt.
Verdachte heeft een (bijna) blanco strafblad en is op leeftijd. Hij heeft inmiddels al zijn schepen in Friesland achter zich verbrand en is voornemens terug te keren naar zijn geboortestreek in Brabant. De kans op recidive wordt dan ook gering geacht.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het delict, de handelwijze van verdachte en de persoonlijke omstandigheden van verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden rechtvaardigt. Tevens zal de rechtbank verdachte een werkstraf van 240 uur opleggen.
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade deels voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering, betreffende een bedrag van ? 1.250,00, dat niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en zal dit bedrag als voorschot toewijzen. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het overige deel van de vordering, dat wordt betwist, niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart het primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ? 1.250,00 (zegge: twaalfhonderd en vijftig euro).
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van ? 1.250,00 (zegge: twaalfhonderd en vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 1.250,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Kuizenga, voorzitter, mr. J.J. Beswerda en mr. G.C. Koelman, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 november 2004. Mr. Kuizenga is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.