4.1. De kantonrechter overweegt allereerst dat in het midden kan worden gelaten onder welke omstandigheden de (bijlage bij) onderhavige arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, nu dit punt voor de beoordeling van het geschil niet van belang is.
4.2. De arbeidsovereenkomst tussen partijen kan naar het oordeel van de kantonrechter worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht: een arbeidsovereenkomst waarbij de werkgever zich jegens de werknemer verbonden heeft om de werknemer op te roepen wanneer hij werk heeft waarvoor de werknemer in aanmerking komt, en waarbij de werknemer zich jegens de werkgever verbonden heeft om zo'n oproep te accepteren. Meer specifiek kan de onderhavige arbeidsovereenkomst worden gezien als een nulurencontract, waarbij niet een minimumaantal uren aan de werknemer wordt gegarandeerd. Bij een dergelijke arbeidsovereenkomst heeft een werknemer (in beginsel) alleen aanspraak op loon voor daadwerkelijk gewerkte uren.
4.3. De aard van een arbeidsovereenkomst als de onderhavige brengt met zich mee dat Cine Sneek als goed werkgever gehouden is om aan haar oproepkrachten werk te verschaffen, tenzij er een redelijke grond is om dat niet te doen. Een dergelijke redelijke grond doet zich naar het oordeel van de kantonrechter voor indien er onvoldoende werkaanbod is om de oproepkrachten te werk te stellen. In dat geval mag Cine Sneek zich beroepen op de in de arbeidsovereenkomst besloten liggende nulurenoptie.
4.4. Cine Sneek heeft [eiser] vanaf 11 januari 2004 niet of nauwelijks meer te werk gesteld. Gesteld noch gebleken is echter dat dit veroorzaakt werd door onvoldoende werkaanbod bij Cine Sneek. Zoals Cine Sneek zelf ook al heeft aangegeven, had het niet langer te werk stellen van [eiser] juist te maken met het tussen partijen gerezen arbeidsconflict. Dit arbeidsconflict leverde echter geen redelijke grond op om [eiser] niet meer op te roepen voor het verrichten van werkzaamheden.
Van Cine Sneek als professioneel handelend werkgever had naar het oordeel van de kantonrechter verwacht mogen worden dat zij van de ontstane conflictsituatie kon abstraheren; zij had [eiser] -ondanks het arbeidsconflict- dan ook moeten oproepen voor het verrichten van zijn werkzaamheden. Aangezien Cine Sneek dit geruime tijd niet heeft gedaan, heeft zij zich jegens [eiser] niet als een goed werkgever opgesteld.
4.5. Gezien het vorenstaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat de oorzaak dat [eiser] vanaf 11 januari 2004 niet of nauwelijks werkzaamheden voor Cine Sneek heeft verricht in redelijkheid voor rekening van Cine Sneek dient te komen. Dit betekent dat [eiser] op grond van van artikel 7:628 lid 1 BW vanaf 11 januari 2004 recht heeft behouden op doorbetaling van zijn loon.
4.6. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is wat de hoogte van het loon is, waarop [eiser] vanaf 11 januari 2004 aanspraak kan maken jegens Cine Sneek. Daarvoor is bepalend wat de omvang van de bedongen arbeid is.
4.7. Op grond van de van de arbeidsovereenkomst deel uitmakende bijlage is er naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een eenduidige omvang van de bedongen arbeid. Het aantal door [eiser] te werken uren is namelijk afhankelijk van een oproep van de zijde van Cine Sneek, en kan per week en/of maand verschillen. Dit is het essentiële verschil met een niet-oproep contract, waarbij de werknemer een gegarandeerd aantal uren heeft, en de omvang van de bedongen arbeid derhalve eenduidig is vast te stellen.
4.8. Nu de omvang van de bedongen arbeid niet eenduidig is overeengekomen, dient voor het bepalen van de omvang van de bedongen arbeid het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW te worden gehanteerd. Ingevolge dit artikel wordt de bedongen arbeid vermoed een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden. Er is dan sprake van een zogenaamde referteperiode van drie maanden.
4.9. De kantonrechter merkt op dat, omdat de vordering van [eiser] begint met de maand januari 2004, het aantal gewerkte uren in de maand januari, zoals [eiser] heeft gedaan bij zijn berekening van het gemiddelde aantal uren, niet kan meetellen bij de berekening van het gemiddelde aantal uren in de referteperiode.
Cine Sneek heeft gemotiveerd betoogd dat de door [eiser] gekozen referteperiode, zijnde de maanden november en december 2003, alsmede de maand januari 2004, geen representatieve referteperiode opleveren, zulks in verband met het feit dat deze periode als een piekperiode in het bioscoopbezoek moet worden gezien, terwijl het bijvoorbeeld in de zomermaanden veel rustiger is in de bioscoop. [eiser] heeft hiertegen geen, althans onvoldoende, gemotiveerd verweer gevoerd.
De kantonrechter gaat dan ook uit van de juistheid van het betoog van Cine Sneek op dit punt. De kantonrechter acht het daarom gerechtvaardigd om de referteperiode te verlengen tot zes maanden, en wel de maanden juli tot en met december 2003. Deze periode omvat zowel de drukke eindejaarsmaanden als de rustige zomerperiode.
4.10. Bij de bepaling van het aantal gewerkte uren per maand in de referteperiode zal de kantonrechter zich baseren op het door Cine Sneek overgelegde overzicht van gewerkte uren per maand:
- juli 2003: 0 uren
- augustus 2003: 21,25 uren
- september 2003: 37,25 uren
- oktober 2003: 45,50 uren
- november 2003: 66,75 uren
- december 2003: 104,50 uren
Wanneer nu het totale aantal uren in deze maanden bij elkaar wordt opgeteld, en vervolgens wordt gedeeld door zes, komt de kantonrechter uit op een gemiddelde maandelijkse omvang van de arbeid van 45,88 uren (275,25 uur gedeeld door zes).
Een en ander brengt met zich mee dat Cine Sneek [eiser] vanaf januari 2004 voor 45,88 uur per maand dient door te betalen. De primaire vordering, strekkende tot loondoorbetaling over de maanden januari tot en met april 2004, zal dienovereenkomstig worden toegewezen.
4.11. Subsidiair heeft [eiser] een verklaring voor recht gevorderd dat hij vanaf mei 2004 recht heeft op loondoorbetaling voor 82 uur per maand, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen aantal uren. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omvat het recht van [eiser] op loondoorbetaling 45,88 uren per maand. Dit aantal uren dient Cine Sneek vanaf mei 2004 aan [eiser] maandelijks door te betalen. In zoverre zou de gevorderde verklaring voor recht dan ook toewijsbaar zijn. Cine Sneek heeft bij conclusie van dupliek echter nog het verweer opgeworpen dat [eiser] vanaf 1 juli 2004 elders werkzaam is, namelijk bij een benzinestation en dat de gevorderde verklaring voor recht daarom vanaf deze datum in ieder geval niet toewijsbaar is. [eiser] heeft gelet op de stand van het geding nog niet op dit verweer van Cine Sneek kunnen reageren. Hij zal daartoe bij akte in de gelegenheid worden gesteld.
4.12. De kantonrechter acht, gelet op de omstandigheden van het geval, termen aanwezig om de gevorderde wettelijke verhoging tot 10% te matigen. De gevorderde wettelijke rente zal als onbetwist worden toegewezen.
4.13. De definitieve toe- en afwijzing van hetgeen door [eiser] is gevorderd, zal plaatsvinden bij het eindvonnis in dit geding.