ECLI:NL:RBLEE:2004:AR8051
Rechtbank Leeuwarden
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Koninklijke Marechaussee bij opsporingshandelingen
Op 20 december 2004 heeft de politierechter van de Rechtbank Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, vertegenwoordigd door mr. T. van der Goot. De zaak betrof de vraag of de Koninklijke Marechaussee (Kmar) bevoegd was om opsporingshandelingen te verrichten in het kader van de Wegenverkeerswet 1994. De politierechter heeft vastgesteld dat de Kmar geen algemene opsporingsbevoegdheid heeft, maar slechts in specifieke gevallen zoals genoemd in artikel 6 van de Politiewet. Dit betekent dat de Kmar niet zonder meer bevoegd is om opsporingshandelingen uit te voeren, en dat deze bevoegdheid expliciet moet blijken uit de omstandigheden van het geval.
Tijdens de zitting op 6 december 2004 is gebleken dat de opsporingshandelingen in deze zaak zijn verricht door leden van de Kmar, terwijl de verdachte geen militair is. De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de Kmar in deze situatie niet bevoegd was om de betreffende opsporingshandelingen uit te voeren, en dat de in artikel 6 van de Politiewet genoemde taken niet van toepassing zijn op de acties die de Kmar in deze zaak heeft ondernomen.
De politierechter heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de Kmar bevoegd was om de opsporingshandelingen uit te voeren, en dat er derhalve geen onderzoek heeft plaatsgevonden zoals bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit leidde tot de vrijspraak van de verdachte voor het hem tenlastegelegde feit. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is vastgelegd in het vonnis van de politierechter.