Rechtbank Leeuwarden
Sector kanton
Locatie Opsterland
VONNIS ex artikel 254 lid 4 Rechtsvordering
163490 /CV EXPL 05-43
Uitspraak: 28 januari 2005
[a], h.o.d.n. NOVUM VERZEKERINGEN EN HYPOTHEKEN en NOVUM BEDRIJFSADVISERING,
gevestigd te [woonplaats],
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Nieuwenhuis,
[b],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. M.R. Bartels.
1.1. Novum heeft [b] gedagvaard voor de zitting van 20 januari 2005 en op de bij exploot vermelde gronden gevorderd bij wijze van voorlopige voorziening uitvoerbaar bij voorraad, [b] te veroordelen om:
1. zich gedurende drie jaar na beëindiging van het dienstverband te onthouden van advisering op het financiële vlak, dan wel op gebied van verzekeringen ten opzichte van bestaande cliëntèle van Novum, zulks op straffe van een aan Novum te verbeuren dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat [b] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;
2. tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Novum te betalen een bedrag van
€ 30.000,00 terzake van verbeurde boetebedragen door het drie maal overtreden van het concurrentiebeding, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
3. [b] te veroordelen in de kosten van het geding.
1.2. De mondelinge behandeling heeft met instemming van partijen plaatsgevonden op 20 januari 2005 te Heerenveen. Novum heeft een akte vermeerdering van eis genomen. [b] heeft een conclusie van antwoord genomen en in reconventie heeft hij gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. de werking van het concurrentiebeding zoals aangegaan in de arbeidsovereenkomst tussen partijen te schorsen, met uitzondering van de tweede zin van het beding;
2. Novum te veroordelen om de verzekeringsmaatschappijen en/of financiële instellingen waarbij Novum contact heeft opgenomen omtrent [b] binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis schriftelijk te laten weten, dat er wat Novum betreft voor deze verzekeringsmaatschappijen en/of financiële instellingen geen beletselen zijn om een overeenkomst met [b] te sluiten;
en Subsidiair:
om Novum te veroordelen aan [b] te betalen een vergoeding van € 2.296 bruto per maand, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van voldoening,
met veroordeling van Novum in de kosten van het geding.
1.3. Van het verhandelde zijn aantekeningen gemaakt door de griffier. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
Vervolgens is vonnis bepaald.
Voor de beoordeling van het geschil wordt uitgegaan van de volgende feiten die als voldoende vaststaand worden aangemerkt.
2.1. [b] is met ingang van 1 september 2001 bij Novum in dienst getreden in de functie van financieel adviseur buitendienst.
2.2. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen partijen is het volgende concurrentiebeding opgenomen:
U verklaart er mee in te stemmen, dat u na beëindiging van het dienstverband met Novum in een periode van 3 jaar geen advisering in het financiële vlak dan wel op het gebied van verzekeringen zult uitvoeren ten opzichte van de bestaande cliëntèle van Novum. Evenmin zult u deze genoemde advisering uitoefenen in het Westerkwartier binnen het eerste jaar na einde van het dienstverband. U verklaart ermee bekend te zijn dat overtreding van deze bepaling zonder nadere ingebrekestelling leidt tot een boete van € 10.000,00 per overtreding, waarbij Novum zich voorts alle rechten voorbehoudt.
2.3. Novum heeft met toestemming van het CWI de arbeidsovereenkomst met [b] beëindigd met ingang van 1 december 2004.
3. Het standpunt van Novum
3.1. Novum stelt dat [b] heeft gehandeld in strijd met het tussen partijen rechtsgeldig overeengekomen concurrentiebeding, door binnen drie jaar na beëindiging van het dienstverband bestaande cliëntèle van Novum op het financiële vlak te adviseren. Volgens Novum heeft [b] namelijk aan de volgende klanten adviezen gegeven:
a. de familie [c] uit [woonplaats]. [b] is bij de familie [c] in december 2004 op bezoek geweest, bij welke gelegenheid is gesproken over de mogelijkheid om de verzekeringen over te dragen aan het nieuwe kantoor van [b].
Novum heeft een schriftelijke verklaring van 4 januari 2005 van de heer en mevrouw [c] overgelegd, met de volgende tekst:
Hierbij verklaren wij dat wij op 22/12 '04 tegenover [a] gezegd hebben dat [b] op 21 dec. '04 bij ons op bezoek is geweest. In dit gesprek op 21 dec. 2004 hebben we het gehad over zijn vertrek bij Novum. Tevens hebben wij besproken hoe het zit met onze verzekeringen, mochten we óf bij Novum blijven óf er voor kiezen om met [b] zijn kantoor in zee te gaan.
b. de heer [d] uit [woonplaats]. [b] heeft aan het einde van zijn dienstverband veel werkzaamheden voor de heer [d] verricht teneinde de hypotheek van de familie [d] over te sluiten. Per 1 december 2004 waren deze werkzaamheden bijna afgerond. [d] heeft op 28 december 2004 telefonisch aan Novum meegedeeld dat [b] hem heeft aangeboden om de werkzaamheden voor het oversluiten van de hypotheek af te ronden via zijn eigen nieuwe onderneming. Hiermee heeft de familie [d] ingestemd. Ook heeft [d] aangegeven de verzekeringen bij [b] te willen onderbrengen. Novum heeft inmiddels al melding gekregen van de opzegging door [d] van twee verzekeringen. Afschriften hiervan zijn door Novum overgelegd. Met het oversluiten van de hypotheek was een bedrag van € 6.997 aan provisie-inkomsten gemoeid, welke provisie Novum is misgelopen.
c. de heer [e] uit [woonplaats] heeft op 29 december 2004 telefonisch aan Novum aangegeven dat hij in december 2004 door [b] is bezocht, bij welke gelegenheid is afgesproken dat [e] zijn verzekeringen voortaan bij [b] zou onderbrengen;
d. mevrouw [f] uit [woonplaats]. [b] heeft mevrouw [f] geadviseerd terzake van de opzegging van haar via Novum lopende verzekeringen. Novum heeft een door [f] ondertekend opzeggingsformulier van Novum d.d. 14 december 2004 overgelegd, welk formulier door [b] is ingevuld, alsmede een schriftelijke bevestiging d.d. 11 januari 2005 met betrekking tot deze opzegging van Aegon Levensverzekering N.V.
3.2. Novum heeft ter onderbouwing van haar stellingen voorts overgelegd een (kopie van een) uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Friesland d.d. 6 januari 2005, waaruit blijkt dat [b] vanaf 1 november 2004 een onderneming drijft op het gebied van financiële dienstverlening te Gorredijk onder de handelsnaam [handelsnaam], alsmede een e-mailbericht waarmee [b] op 15 oktober 2004 het bestand met adresgegevens van zijn klantenbestand bij Novum naar zijn privé mailadres heeft gezonden.
3.3. Novum heeft ter staving van haar belang bij handhaving van het overeengekomen concurrentiebeding er op gewezen dat de in het kader van door haar verleende financiële dienstverlening verrichte werkzaamheden doorgaans tot uitbetaling komen door middel van provisie op (prolongatie)nota's gedurende meerdere jaren. Verlies van klanten heeft derhalve ook tot gevolg dat zij de ten behoeve van die klanten verrichte werkzaamheden niet of niet volledig vergoed krijgt. In deze omstandigheid ligt volgens Novum ook een rechtvaardiging voor de overeengekomen duur van drie jaar dat het concurrentiebeding ten opzichte van bestaande klanten geldt.
4.1. [b] heeft aangevoerd dat hij er van uit is gegaan dat het concurrentiebeding inhield dat hij niet werkzaam mocht zijn in het Westerkwartier en dat hij wel relaties van Novum zou mogen assisteren. Pas later is [b] duidelijk geworden dat Novum niet wenste dat hij klanten van haar zou adviseren en voor hen verzekeringen zou afsluiten. Met betrekking tot de hem verweten schendingen van het concurrentiebeding heeft [b] het volgende aangevoerd:
a. de heer [c], voor wie [b] in dienst van Novum twee autoverzekeringen heeft geregeld, heeft hem in december 2004 gevraagd langs te komen om zijn huis te bekijken. Bij die gelegenheid heeft [c] hem gevraagd hoe het met de polissen zou gaan als Novum failliet zou gaan. Tussen [c] en [b] is besproken of [c] bij Novum zou blijven, dan wel met [b] mee zou gaan, maar een verzekeringsadvies heeft [b] niet gegeven;
b. de opzeggingen van de familie [d] dateren volgens [b] van vóor 1 december 2004. Wel heeft [d] na 1 december 2004 nog contact met [b] gezocht in verband met het regelen van zijn hypotheek. [b] verkeerde in de veronderstelling dat hij deze klant zou mogen bijstaan en heeft er in toegestemd de hypotheek voor [d] af te sluiten. Toen [b] duidelijk was geworden dat hij niet voor [d] mocht werken, heeft hij zich teruggetrokken. [d] is daarop naar een ander gegaan. Het klopt dat Novum de provisie voor die hypotheek is misgelopen, omdat [d] de hypotheek in elk geval niet via Novum wilde afsluiten. Bovendien heeft [b] aan Novum aangeboden dat twee derde van de provisie voor Novum zou zijn en een derde voor hem zelf, welk aanbod Novum heeft afgeslagen;
c. [e] heeft [b] voorgesteld de verzekeringen bij [b] onder te brengen. Nadat [b] er achter was gekomen dat hij ook buiten het Westerkwartier aan een concurrentiebeding gebonden was, heeft hij [e] laten weten niets voor hem te kunnen doen;
d. Mevrouw [f], die een ex-werkneemster van Novum is, heeft volgens [b] de relatie met Novum zelf verbroken uit onvrede met de wijze waarop Novum haar heeft behandeld. [b] heeft een schriftelijke verklaring van [f] met die strekking overgelegd.
4.2. Volgens [b] vallen onder het concurrentiebeding alleen die klanten die ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst in het klantenbestand van Novum voor kwamen, waarbij een complicerende factor kan zijn dat er meerdere arbeidsovereenkomsten met Novum hebben bestaan. Voorts heeft Novum verzuimd aan te geven welke relaties onder het concurrentiebeding vallen, hetgeen bij toewijzing van de vordering tot executieproblemen kan leiden.
4.3. [b] is van mening dat het concurrentiebeding niet door hem is overtreden omdat hij niet is gevestigd in het Westerkwartier en omdat hij geen klanten (van Novum) adviseert die ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst al klant van Novum waren. Nadat hij er achter was gekomen dat hij geen bestaande relaties van Novum mocht adviseren, heeft hij dat niet meer gedaan. Als er al sprake is van overtreding van het concurrentiebeding, dan is die overtreding zo gering dat zij geen boete rechtvaardigt. Tenslotte heeft [b] de spoedeisendheid van de vordering van Novum betwist.
4.4. In reconventie heeft [b] aangevoerd dat het concurrentiebeding hem op onbillijke wijze benadeeld in verhouding tot het belang van Novum en dat het beding vernietigd dan wel gematigd dient te worden. Omdat [b] er geen bezwaar tegen heeft zich gedurende een jaar niet in het Westerkwartier te vestigen, verzet hij zich niet tegen het desbetreffende onderdeel van het geding.
Voorzover het beding betrekking heeft op het verlenen van diensten aan bestaande klanten van Novum gedurende drie jaar heeft [b] aangevoerd dat die periode onredelijk lang is en dat Novum geen belang bij handhaving van het beding heeft omdat bestaande relaties, ook als ze niet bij [b] terecht mogen, toch naar een andere tussenpersoon zullen gaan. Voorts heeft [b] gewezen op de anticiperende werking van nieuwe wetgeving op het bestaande concurrentiebeding.
4.5. [b] stelt dat Novum bezig is hem zwart te maken bij verzekeringsmaatschappijen en/of financiële instellingen, ten gevolge waarvan twee maatschappijen op dit moment geen contracten met [b] willen afsluiten. Het tweede onderdeel van de vordering van [b] heeft hier betrekking op.
4.6. Subsidiair vordert [b] betaling van een vergoeding als bedoeld in artikel 7:653 lid 4 BW. Voor de berekening van de hoogte van die vergoeding is [b] uit gegaan van het verschil tussen het salaris dat hij bij Novum verdiende, vermeerderd met vakantietoeslag en bonus, en de door hem ontvangen WW-uitkering.
De beoordeling van het geschil
5. De onderhavige zaak behoort tot de bevoegdheid van de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Opsterland. In de dagvaarding is echter in plaats van de locatie Opsterland vermeld de locatie Heerenveen. De kantonrechter zal de dagvaarding aldus verbeterd lezen dat is gedagvaard voor de zitting van de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Opsterland, zitting houdend te Heerenveen. [b] is hierdoor niet in zijn processuele belangen geschaad, omdat hij in Heerenveen op de zitting is verschenen.
6. De vordering van Novum is voldoende spoedeisend om in kort geding te kunnen worden behandeld. Novum heeft er immers belang bij dat aan het eventuele overtreden door [b] van het concurrentiebeding op korte termijn een halt wordt toegeroepen.
7. Het concurrentiebeding zoals dat tussen partijen is overeengekomen bevat enerzijds (de eerste volzin) een relatiebeding met een duur van drie jaar en anderzijds (tweede volzin) een zuiver concurrentiebeding beperkt tot het Westerkwartier met een duur van één jaar. Het geschil tussen partijen, zowel in conventie als in reconventie betreft uitsluitend de eerste volzin van het beding, verder ter onderscheiding van de tweede volzin te noemen: het relatiebeding.
8. Novum heeft allereerst gevorderd om [b] te veroordelen tot nakoming van het relatiebeding op straffe van verbeurte van een dwangsom. Toewijzing van deze vordering heeft tot gevolg dat in geval van toekomstige overtreding van het relatiebeding [b] niet alleen de overeengekomen boete verschuldigd is, maar ook de vast te stellen dwangsom verbeurt. De kantonrechter vindt dit vooralsnog teveel van het goede omdat van het boetebeding, ook gelet op de hoogte van de overeengekomen boete, een voldoende waarschuwing uitgaat voor [b] om voorzichtig te handelen. Bovendien geldt met betrekking tot dwangsommen dat indien zij eenmaal verbeurd zijn, dat zo blijft, ook indien het relatiebeding in een bodemprocedure geen stand zal blijken te houden, hetgeen aan oplegging van een dwangsom bij wijze van voorlopige voorziening in de weg staat.
Gelet hier op zal de vordering tot nakoming en tot vaststelling van een dwangsom worden afgewezen.
9. De kantonrechter is van oordeel dat een redelijke uitleg van het relatiebeding inhoudt dat het beding ziet op de ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij Novum bestaande klanten. Novum heeft er immers belang bij haar klanten te behouden, terwijl zij mag vrezen dat een deel er van op eenvoudige wijze door [b] overgehaald kan worden om hem te volgen. De door [b] bepleitte uitleg ligt niet in de rede omdat niet valt in te zien welk redelijk belang Novum kan hebben om ten tijde van het aangaan van het dienstverband bestaande klanten, waarmee tijdens de duur van het dienstverband de relatie is verbroken, onder de werking van het relatiebeding te brengen.
10.Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft Novum voldoende aannemelijk gemaakt dat het relatiebeding door [b] is overtreden in tenminste drie van de vier door Novum genoemde situaties.
[b] heeft erkend dat hij het initiatief heeft genomen tot een gesprek met [c] en dat er tijdens dat gesprek over de verzekeringspolissen van [c] is gesproken.
Voorts heeft [b] erkend dat hij ermee heeft ingestemd voor [d] een hypotheek af te sluiten. Tenslotte heeft [b] ter zitting erkend dat het overgelegde opzeggingsformulier van mevrouw [f] door hem is ingevuld. De door [b] overgelegde schriftelijke verklaring van [f], inhoudende dat [f] haar eigen polissen en die van haar vriend zelf bij Novum heeft beëindigd -wat daar verder van zij- doet hier verder niet aan af. Inzake [e] kan enige twijfel bestaan. Vast staat wel dat [e] in december 2004 heeft voorgesteld om zijn verzekeringen bij [b] onder te brengen, maar niet is gebleken dat [b] daar (aanvankelijk) op in is gegaan, terwijl iedere schriftelijke onderbouwing van de zijde van Novum van haar stelling ontbreekt. Voor de door Novum aangeboden bewijslevering door middel van het horen van de heer [e] als getuige leent deze procedure zich niet.
Ook de inschrijving van een eigen onderneming in het handelsregister door [b] draagt bij aan het vermoeden dat de kontakten tussen [b] en genoemde personen een zakelijk karakter hebben gehad, gericht op financiële dienstverlening en/of advisering op het gebied van verzekeringen.
De kantonrechter acht het dan ook aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden vastgesteld dat [b] het relatiebeding tenminste drie keer heeft overtreden.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de vordering van Novum, strekkende tot betaling van de overeengekomen boete in beginsel worden toegewezen wegens het drie maal overtreden door [b] van het relatiebeding. De kantonrechter acht het voorshands echter niet onaannemelijk dat in een bodemprocedure het overeengekomen boetebedrag zal worden gematigd teneinde de boete meer in overeenstemming te brengen met de werkelijke schade die Novum kan lijden als gevolg van het verlies van een bestaande klant. Daarom zal de kantonrechter een voorschotbetaling toekennen ten aanzien van de (drie) boetes die naar verwachting verbeurd zullen zijn. Deze voorschotbetaling zal worden vastgesteld op drie keer € 1.500 is € 4.500.
12. [b] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie.
13. In reconventie heeft [b] allereerst gevorderd om het relatiebeding tussen partijen te schorsen. [b] heeft de kantonrechter er vooralsnog niet van overtuigd dat hij door het beding in verhouding tot het te beschermen belang van Novum onbillijk wordt benadeeld. Ter zitting heeft [b] aangegeven dat het hem er vooral om te doen is dat familieleden en vrienden die door hem klant bij Novum zijn geworden, klant bij hem kunnen worden. Hoewel de kantonrechter er begrip voor heeft dat een dergelijke wens bij [b] en waarschijnlijk ook bij bedoelde familie en vrienden leeft, speelt deze kwestie bij bovenbedoelde belangenafweging geen rol van betekenis, omdat het getalsmatig om een kleine groep klanten gaat. Andere concrete belangen heeft [b] niet naar voren gebracht, al gaat de kantonrechter er niet aan voorbij dat bij de afweging van belangen een rol kan spelen dat Novum het initiatief heeft genomen tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, terwijl het dienstverband ruim drie jaar heeft geduurd. Dit alles weegt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter echter niet op tegen het belang van Novum om haar klanten te kunnen behouden.
14. De kantonrechter ziet evenmin aanleiding om het relatiebeding gedeeltelijk, voor wat betreft de overeengekomen duur van drie jaar, te schorsen. Hiertoe overweegt de kantonrechter dat een periode van drie jaar weliswaar lang is, ook voor een relatiebeding, maar in het onderhavige geval niet onredelijk lang, gelet op de bijzondere omstandigheid dat in de branche waarin Novum werkzaam is werkzaamheden die ten behoeve van een klant worden verricht, doorgaans pas in de loop van meerdere jaren worden betaald. Zie hierboven r.o 3.3.
15. De gevorderde schorsing van het relatiebeding wordt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, afgewezen.
16. [b] heeft zijn stelling, inhoudende dat Novum het hem onmogelijk heeft gemaakt om zijn werk als verzekeringsadviseur/tussenpersoon te verrichten door hem zwart te maken bij de (verzekerings)maatschappijen, onvoldoende onderbouwd. Niet is gebleken dat Novum zich in haar contacten met bedoelde maatschappijen over [b] heeft uitgelaten op een wijze die jegens [b] onrechtmatig is. De vordering van [b] die er toe strekt Novum te verplichten bedoelde maatschappijen te informeren, zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
17. Tenslotte heeft [b], subsidiair, een vergoeding gevorderd als bedoeld in artikel 7:653 lid 4 BW. Voor toewijzing van deze vordering is nodig dat het relatiebeding [b] in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van Novum werkzaam te zijn. Die situatie doet zich naar het oordeel van de kantonrechter niet voor. Het relatiebeding belemmert [b] niet om zijn diensten als financieel adviseur aan anderen dan de bestaande klanten van Novum aan te bieden. Voorzover [b] stelt belemmerd te worden door Novum als gevolg van eerder genoemd onrechtmatig handelen richting de (verzekerings)maatschappijen, overweegt de kantonrechter dat, wat daar verder ook van zij, een dergelijke belemmering niet voortvloeit uit het relatiebeding, hetgeen een voorwaarde is voor de betaling van een vergoeding zoals gevorderd.
Ook het subsidiair gevorderde zal derhalve worden afgewezen.
18. [b] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie.
rechtdoende in kort geding
veroordeelt [b] om aan Novum te betalen € 4.500 (zegge: vierduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2005, zijnde de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [b] in de kosten van het geding in conventie, tot op heden aan de zijde van Novum begroot op € 500 wegens salaris en op € 344,93 wegens verschotten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt [b] in de kosten van het geding in reconventie, tot op heden aan de zijde van Novum begroot op € 250 wegens salaris.
Aldus gewezen door mr. P. Schulting, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.