RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[A], wonende te [B], eiser,
de raad van de gemeente Franekeradeel, verweerder,
gemachtigde: P.D. van der Ploeg, medewerker bij verweerders gemeente.
Bij brief van 11 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van verweerders gemeente eiser mededeling gedaan van verweerders besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Tegen dit besluit heeft eiser op 3 maart 2004 beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 18 januari 2005. Eiser is niet verschenen. Verweerder is bij bovengenoemde gemachtigde verschenen.
Eiser woont aan het [adres] te [B] en heeft na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan “Witzens”, waarin wordt voorzien in stadsuitbreiding ten noorden van zijn woning, op 8 februari 2002 verzocht om planschadevergoeding. Verweerder heeft dit verzoek samen met 37 andere verzoeken van buurtbewoners ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ). De SAOZ heeft in juni 2003 concluderend geadviseerd de planschadevergoeding toe te wijzen, waarbij de waardevermindering van eisers perceel is begroot op € 4000,=.
Bij besluit van 4 september 2003 heeft verweerder overeenkomstig het advies van de SAOZ besloten aan eiser een bedrag van € 4000,= toe te kennen. Tegen dit besluit heeft eiser op 1 november 2003 bezwaar gemaakt. Na behandeling door de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften op 17 december 2003, heeft verweerder bij het thans bestreden besluit het bezwaarschrift conform het advies van deze commissie ongegrond verklaard.
Eiser kan zich niet verenigen met het advies van de SAOZ en stelt dat bij een maximale invulling van het oude bestemmingsplan sprake was van een vrij en weids uitzicht, terwijl nu tegen een complete nieuwbouw wordt aangekeken. Voorts is eiser van mening dat de schade door wijziging van ligging grenzend aan het landelijk gebied naar ligging in een stedelijk gebied groter is. De schade bedraagt naar de mening van eiser minimaal € 25.000,-- .
Verweerder stelt dat onder het oude bestemmingsplan rekening diende te worden gehouden met het ten noordoosten van eisers perceel gelegen agrarisch bouwvlak. Voorts is verweerder van mening dat voldoende rekening is gehouden met de gevolgen van de verandering van ligging van eisers perceel. Verweerder acht de planschadevergoeding van € 4000,- redelijk.
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Art. 49 aanhef en onder a WRO bepaalt dat voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekent.
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in art. 49 WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologisch regime waardoor eiser in een nadeliger positie is komen te verkeren. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende regime. Daarbij is voor wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Voor de gronden ten noorden van eisers woning gold voorheen het bestemmingsplan “Buitengebied 1978”, vastgesteld door verweerder op 26 januari 1978 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 5 oktober 1979. De gronden hadden grotendeels de bestemming “Agrarisch gebied C”. Op deze bestemming mochten geen gebouwen worden opgericht. Met binnenplanse vrijstelling was het mogelijk hulpgebouwtjes van lichte constructie, zoals veldschuurtjes, schuilstallen en melkstallen op te richten, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 2,80 meter mocht bedragen. De gronden ten noord-westen van eisers perceel, ter hoogte van [adres 2], met een oppervlakte van ongeveer 110 m² hadden de bestemming “Agrarisch gebied D”. Deze gronden waren bestemd voor agrarisch gebruik met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken. Ter plaatse waren agrarische bedrijfsgebouwen met een hoogte van 14 meter toegestaan. Voorts was per agrarisch bedrijf één bedrijfswoning toegestaan, met een maximale goothoogte van 5,5 meter en een maximale inhoud van 600m³ en was het onder meer mogelijk silo’s van 13 meter en met binnenplanse vrijstelling van 16 meter te plaatsen.
Bovengenoemde gronden zijn thans opgenomen in het bestemmingsplan “Witzens” zoals vastgesteld door verweerder op 13 juli 2000, gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 15 februari 2001 en onherroepelijk geworden op of omstreeks 30 maart 2001. De gronden ten noorden van eisers woning hebben thans de bestemming “Woondoeleinden” (aanduiding 3 “bestaande woningen”). Het bebouwingsvlak ligt ter hoogte van de [adres 3] en de [adres 4]. Buiten dit vlak mogen geen woningen en bijgebouwen worden gebouwd. De gronden met bovengenoemde bestemming worden voorts ten oosten, noorden en westen omsloten door gronden met de bestemming “Uit te werken woondoeleinden”.
Niet in geschil is dat eiser door de planologische wijziging in een nadeliger positie is komen te verkeren, welke niet ten nadele van eiser behoort te blijven. In de bijlage bij het door de SAOZ uitgebrachte advies is de waarde van eisers perceel voorafgaand aan de planmutatie getaxeerd op € 170.000,= en na de planmutatie op € 166.000,=. De waardevermindering per peildatum is derhalve getaxeerd op € 4.000,=. De SAOZ heeft bij deze taxatie onder meer rekening gehouden met de maximale invulling van het aanwezige agrarische bouwvlak in het oude bestemmingsplan. Het is de rechtbank niet gebleken dat dit advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daarbij gebruik is gemaakt van onjuiste gegevens. Eiser heeft voorts geen contra-expertise overlegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voor de bepaling van de planschadevergoeding het SAOZ-rapport heeft kunnen gebruiken. Eisers stelling dat bij een maximale invulling van het oude plan nog steeds sprake was van een vrij en weids uitzicht is naar het oordeel van de rechtbank gebaseerd op een onjuiste interpretatie van de mogelijkheden genoemd in het oude plan. Naar het de rechtbank voorkomt heeft eiser met deze stelling dan ook niet de maximale invulling van het oude plan bedoeld, maar de feitelijk gerealiseerde situatie onder dit plan. Die situatie is voor de planvergelijking en de vaststelling van de waardevermindering echter niet van belang. Het beroep is mitsdien ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2005, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier.
w.g. M.A. Jansen
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 16 februari 2005