ECLI:NL:RBLEE:2005:AS9937
Rechtbank Leeuwarden
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Oordeel over niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens overschrijding van de redelijke termijn in een strafzaak
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 18 januari 2005, stond de verdachte terecht voor afpersing. De rechtbank overwoog dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak op 24 november 2002 was aangevangen, toen er aangifte werd gedaan. Het dossier werd op 23 januari 2003 gesloten, maar er was sindsdien geen verder onderzoek door het openbaar ministerie verricht. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijn zouden verlengen. Gedurende de periode van meer dan twee jaar had de verdachte meerdere keren voor andere feiten terechtgestaan, maar de onderhavige zaak was daarbij niet meegenomen. De officier van justitie had bovendien haar eigen niet-ontvankelijkheid gevorderd. De rechtbank benadrukte het belang van de redelijke termijn, vooral voor de gemoedsrust van de verdachte. Gezien de overschrijding van deze termijn, en in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad, leidde dit tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging. De rechtbank verklaarde de officier van justitie derhalve niet ontvankelijk in haar vervolging, wat een uitzonderlijke situatie vormde.