ECLI:NL:RBLEE:2005:AS9937

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/047026-03 VON
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens overschrijding van de redelijke termijn in een strafzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 18 januari 2005, stond de verdachte terecht voor afpersing. De rechtbank overwoog dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak op 24 november 2002 was aangevangen, toen er aangifte werd gedaan. Het dossier werd op 23 januari 2003 gesloten, maar er was sindsdien geen verder onderzoek door het openbaar ministerie verricht. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijn zouden verlengen. Gedurende de periode van meer dan twee jaar had de verdachte meerdere keren voor andere feiten terechtgestaan, maar de onderhavige zaak was daarbij niet meegenomen. De officier van justitie had bovendien haar eigen niet-ontvankelijkheid gevorderd. De rechtbank benadrukte het belang van de redelijke termijn, vooral voor de gemoedsrust van de verdachte. Gezien de overschrijding van deze termijn, en in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad, leidde dit tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging. De rechtbank verklaarde de officier van justitie derhalve niet ontvankelijk in haar vervolging, wat een uitzonderlijke situatie vormde.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VONNIS
Uitspraak: 18 januari 2005
Parketnummer: 17/047026-03
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 18 januari 2005.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. K.E. Wielenga, advocaat te Joure, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
ONTVANKELIJKHEID OPENBAAR MINISTERIE
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ten aanzien van het telastegelegde feit, omdat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden.
Ten aanzien van het gevoerde verweer overweegt de rechtbank het volgende.
Op 24 november 2002 is er aangifte gedaan door [aangever] terzake van afpersing. Verdachte heeft op 26 november 2002 een verklaring afgelegd ten aanzien van dit feit. De redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak op dat moment aangevangen. Het dossier is op 23 januari 2003 gesloten. Er is door het openbaar ministerie sindsdien geen nader onderzoek verricht. Het dossier is niet groot van omvang en er is sprake van één telastegelegd feit, waardoor het geen ingewikkelde zaak betreft. Er heeft geen gerechtelijk vooronderzoek plaatsgevonden. Ook in de zaken van de medeverdachten is geen nader onderzoek verricht. Door de verdediging zijn geen verzoeken gedaan die hebben geleid tot vertraging in de afdoening van de zaak. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak derhalve geen bijzondere omstandigheden waardoor deze termijn later zou zijn aangevangen.
In de periode van ruim twee jaar heeft verdachte meermalen terecht gestaan voor andere feiten. Er is door de officier van justitie geen verklaring gegeven voor de omstandigheid dat de onderhavige zaak daarbij niet is meegenomen. Het openbaar ministerie heeft bovendien haar eigen niet-ontvankelijkheid gevorderd.
Bij berechting in eerste aanleg is het uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in beginsel dient te zijn afgerond binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De rechtbank is van oordeel dat deze termijn met name voor wat betreft berechting van de zaak in eerste aanleg van groot belang is, nu een verdachte in die periode in onzekerheid verkeert over de vraag of er al dan niet een strafzaak tegen hem zal aanvangen.
Mede gezien de uitspraken van de Hoge Raad d.d. 3 oktober 2000 (NJ 2000, 721) en 9 november 2004 (LJN AR3050), leidt overschrijding van de redelijke termijn in de regel tot strafvermindering. Voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging is slechts in uitzonderlijke gevallen plaats.
Gezien bovenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak sprake is van een uitzonderlijke situatie. De rechtbank verklaart de officier van justitie derhalve niet ontvankelijk in haar vervolging.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. J.J. Beswerda, rechters, bijgestaan door mr. C.E.M. Lock, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 januari 2005.