Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 15 maart 2005
Parketnummer: 17/081129-04
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 2 december 2004 en 1 maart 2005.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht het onder 1. primair, 2. primair en 3. primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 18 augustus 2004 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten en met dat vuurwapen kogels in een onderarm en bovenbeen en onderbeen van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
hij op 18 augustus 2004 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes die [slachtoffer 2] in de rug heeft gestoken (ter hoogte van zijn longen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. primair
hij op 18 augustus 2004 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes die [slachtoffer 3] in de zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. primair medeplegen van poging tot doodslag;
2. primair medeplegen van poging tot doodslag;
3. primair medeplegen van poging tot doodslag.
De raadsman van verdachte heeft namens verdachte ten aanzien van het onder 1. telastegelegde ter terechtzitting een beroep op noodweerexces gedaan en ten aanzien van het onder 2. en 3. telastegelegde een beroep op noodweer, daartoe aanvoerende -kort weergegeven- dat verdachte door de slachtoffers en een grote groep omstanders werd bedreigd met messen, knuppels en kettingen en dus genoodzaakt was zichzelf en anderen te verdedigen.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De feiten en omstandigheden, welke door de raadsman van verdachte aan zijn verweren ten grondslag zijn gelegd, vinden in het geheel geen steun in de feiten en omstandigheden zoals deze tijdens het onderzoek ter terechtzitting aan de rechtbank zijn gebleken. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat er geen sprake was van enige feitelijke ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door de slachtoffers of de omstanders waardoor zelfverdediging noodzakelijk zou zijn geweest, noch dat verdachte in de veronderstelling mocht en kon verkeren dat hij zelf werd aangevallen. Nu er op geen enkel moment sprake is geweest van een noodweersituatie kan het beroep op noodweerexces eveneens niet slagen.
De rechtbank verwerpt dan ook de verweren omdat zij feitelijke grondslag missen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1. primair, 2. primair en 3. primair telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren alsmede toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel;
het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte en zijn mededaders zich schuldig hebben gemaakt aan poging tot doodslag op drie broers. Verdachte en zijn mededaders zijn, gewapend met een vuurwapen en een mes, naar de plaats van het delict, te weten nabij het asielzoekerscentrum [naam] te Leeuwarden, gereden. Zij hebben de confrontatie gezocht met de latere slachtoffers en er is meermalen geschoten met een vuurwapen en tweemaal gestoken met een mes. De slachtoffers hebben daarbij (ernstig) letsel opgelopen. Na het plegen van het delict zijn verdachte en zijn mededaders weggereden en hebben zij vervolgens het wapen verstopt en het mes weggegooid. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van ernstige feiten.
De verdachte en zijn mededaders hebben naar het oordeel van de rechtbank geen openheid gegeven in het aandeel van iedere verdachte afzonderlijk. Ook over het eventuele motief voor het plegen van deze ernstige feiten bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen duidelijkheid. Kennelijk is een zakelijk geschil de reden geweest om, gewapend met een vuurwapen en een mes, de latere slachtoffers op te zoeken. Nu verdachte en zijn mededaders geen openheid van zaken wensen te geven is de rechtbank van oordeel dat aan iedere verdachte dezelfde straf dient te worden opgelegd.
Als strafverzwarende omstandigheid neemt de rechtbank bovendien mee dat de feiten zijn gepleegd op de openbare weg en dat verdachte gedurende de afgelopen vijf jaar is veroordeeld terzake strafbare feiten.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur een passende sanctie is.
[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering, die wordt betwist, niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard.
[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering, die wordt betwist, niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard.
[slachtoffer 3] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering, die wordt betwist, niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart het onder 1. primair, 2. primair en 3. primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. P.G. Wijtsma en mr. J.J. Beswerda, rechters, bijgestaan door mr. C.E.M. Lock, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2005.