ECLI:NL:RBLEE:2005:AT4973

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/781005-05 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord met voorbedachte rade en psychische overmacht in eerwraakcontext

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 3 mei 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn broer heeft vermoord. De rechtbank concludeert uit de bewijsmiddelen dat de verdachte, in tegenstelling tot de verdediging, zijn broer met voorbedachte rade heeft gedood. De verdachte had voorafgaand aan de daad aantekeningen gemaakt en zijn kinderen geïnstrueerd om hem te helpen bij het vastbinden van zijn broer. Hij heeft materialen zoals veters en tie-rips aangeschaft om zijn broer te kunnen wurgen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte niet handelde uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar in koelen bloede, gezien de voorbereiding en de uitvoering van de daad. De verdachte heeft zijn broer met een strop gewurgd en daarbij zijn kinderen betrokken, wat de rechtbank als bijzonder ernstig beschouwt.

De verdachte heeft aangevoerd dat hij handelde uit psychische overmacht, veroorzaakt door de langdurige spanning door de relatie van zijn vrouw met zijn broer. De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat niet is gebleken dat de verdachte niet in staat was om weerstand te bieden aan zijn drang om te handelen. De rechtbank acht de verdachte strafbaar en houdt rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank legt een gevangenisstraf van tien jaar op, wat lager is dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank enkele strafverminderende omstandigheden heeft geconstateerd. De rechtbank gelast ook de teruggave van inbeslaggenomen goederen aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT VONNIS
Uitspraak: 3 mei 2005
Parketnummer: 17/781005-05
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Noord, gevangenis De Marwei, te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 19 april 2005.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.A. van der Vliet, advocaat te Heerenveen.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Op schriftelijke vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is de telastelegging gewijzigd, zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
TOELICHTING OP DE BEWIJSMIDDELEN
Uit de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte, anders dan door de verdediging is bepleit, zijn broer heeft gedood met voorbedachte rade.
Verdachte is planmatig te werk gegaan. In dat verband heeft hij aantekeningen gemaakt in zijn agenda en op losse papiertjes met de strekking dat hij zijn broer wilde doden. Hij heeft zijn kinderen tevoren geïnstrueerd, onder meer over de wijze waarop bewerkstelligd kon worden dat ze toegang tot de woning van zijn broer zouden krijgen en hoe ze hem zouden vastbinden. Voordat verdachte naar zijn broer ging heeft hij materiaal verworven waarmee deze kon worden vastgebonden en gewurgd, te weten veters, tie-rips en een waslijn. Van die waslijn had hij een strop gemaakt. Dat, zoals verdachte heeft aangevoerd, hij dat heeft gedaan om zich zonodig te kunnen verdedigen is volstrekt onaannemelijk omdat een strop daartoe niet een geëigend middel is. Binnengekomen heeft verdachte zijn kinderen geïnstrueerd om hem te helpen zijn broer op een stoel vast te binden en hun daartoe hulpmiddelen verschaft. Nadat zijn broer was vastgebonden heeft verdachte zijn kinderen weggestuurd, met de kennelijke bedoeling hen niet te confronteren met hetgeen zou volgen. Daarna heeft verdachte de tevoren geprepareerde strop om de hals van zijn broer gelegd en die aangetrokken. Daarbij is zijn broer met stoel en al naar voren gevallen. Anders dan verdachte heeft aangevoerd acht de rechtbank het niet aannemelijk dat hij zijn broer tevoren (gedeeltelijk) had bevrijd. Uit foto's van de toestand waarin het slachtoffer is aangetroffen (in het dossier genummerd 20, 21, 31 en 32) leidt de rechtbank af dat verdachte zijn broer in geboeide toestand naar voren heeft getrokken. Ook het feit dat de stoel met het slachtoffer mee is gevallen duidt daarop. Vervolgens heeft verdachte, naar eigen zeggen, gedurende vijf a acht minuten de strop om de hals van zijn broer aangetrokken en is hij daarmee pas gestopt toen diens lichaam verslapte. Deze lange duur duidt niet op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar op handelen in koelen bloede. Daarvan getuigt ook het vervolg. Immers nadat verdachte de dood had geconstateerd heeft hij volgens de gebruiken van zijn geloof een gebed uitgesproken, een kleedje onder het hoofd gelegd en het slachtoffer afgedekt.
Dat het, zoals zijdens de verdediging is bepleit, de bedoeling van verdachte was om zijn broer via Groningen, Duitsland naar Litouwen te nemen wordt door het bovenstaande weerlegd. Dat verhaal is ook al ongeloofwaardig omdat verdachte, die ten aanzien van de overige aspecten een gedetailleerde voorbereiding had getroffen, niets bleek te hebben voorbereid om zijn broer, die naar eigen zeggen groter en sterker was dan hij, tegen diens wil via Groningen en Duitsland naar Litouwen te brengen.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht het primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 5 januari 2005 te Âldeboarn, in de gemeente Boarnsterhim, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg genoemde [slachtoffer] aan of bij het lichaam vastgepakt en vastgehouden en die [slachtoffer] tegen het lichaam en in een stoel geduwd/gedrukt en vervolgens die [slachtoffer] met schoenveters en tierips aan de armen en/of benen gekneveld en/of laten knevelen en vervolgens de armen van die [slachtoffer] aan die eerdergenoemde stoel laten vastbinden en die [slachtoffer] meermalen met kracht in/tegen het gezicht/hoofd geslagen en die [slachtoffer] een zogeheten kopstoot gegeven en die [slachtoffer] in de borst gebeten en vervolgens een van een stuk waslijn geknoopte en/of/aldus geprepareerde zogeheten schuifstrop/lus om de hals/nek van voornoemde [slachtoffer] gelegd en vervolgens met kracht voornoemde schuifstrop/lus aangetrokken en is hij, verdachte, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag op het lichaam van die [slachtoffer] gaan zitten en heeft hij, verdachte, met kracht voornoemde schuifstrop/lus aangetrokken en is hij, verdachte, opgestaan en heeft hij, verdachte, terwijl die [slachtoffer] nog steeds op de grond lag vervolgens zijn, verdachtes, voet op/in de nek van die [slachtoffer] gezet en terwijl hij, verdachte, die schuifstrop/lus naar zich toe bleef aantrekken het hoofd van die [slachtoffer] van hem, verdachte, afgeduwd en vervolgens die schuifstrop/lus aan een tafelpoot heeft vastgemaakt,
tengevolge van welk omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op het misdrijf:
Primair: Moord.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Door verdachte is aangevoerd dat er sprake was van psychische overmacht. Als gevolg van het feit dat hij al vele jaren in spanning verkeerde door de relatie van zijn vrouw met zijn broer en de uitzichtloosheid van zijn situatie in Nederland zouden tijdens de confrontatie tussen hem en zijn broer bij verdachte de stoppen zijn doorgeslagen, onder welke omstandigheid hij redelijkerwijs niet anders zou hebben kunnen handelen dan hij deed.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit hetgeen is overwogen als toelichting op de bewijsmiddelen volgt dat het feit door verdachte niet is begaan als gevolg van een drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden.
De rechtbank acht derhalve verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 3 februari 2005;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het primair telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar;
- het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte is een Koerdische man, die in 1997 naar Nederland is gevlucht voor het regime in zijn geboorteland Irak. Nadat hij bewijs had verzameld voor het feit dat zijn broer gedurende een lange periode, ongeveer 20 jaar, een intieme relatie onderhield met zijn echtgenote heeft hij zijn broer met een strop gewurgd. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte zich aldus heeft willen wreken. Verdachte hangt sterk aan traditionele Koerdische normen en waarden. Uit het deskundigenbericht van [deskundige] blijkt dat verdachtes handelen past bij die cultuur, waarin eerwraak onder bepaalde omstandigheden geoorloofd is.
Dat geldt niet voor de Nederlandse rechtsorde. Onze rechtsorde vraagt voor moord onder deze omstandigheden om een langdurige gevangenisstraf, zoals ook door de Officier van Justitie gevorderd.
Bij de bepaling van de duur van die straf weegt de rechtbank ten nadele van verdachte mee dat hij zijn beide minderjarige kinderen bij zijn handelen heeft betrokken. Daarbij heeft hij zijn kinderen zwaar onder druk gezet, zelfs verbaal bedreigd met de dood, om hem te helpen. Voor de kinderen moet dat buitengewoon traumatisch zijn geweest.
Verdachte heeft niet willen meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek. In zoverre heeft van strafverminderende omstandigheden voortvloeiend uit de psyche van verdachte dan ook niet kunnen blijken. Het ligt evenwel in de rede dat het feit dat (ook bij zijn kinderen) ondubbelzinnig duidelijk werd dat zijn vrouw al vele jaren een overspelige relatie met zijn broer onderhield verdachte heeft gekwetst en dat die kwetsing verdachte bij zijn handelen heeft beïnvloed. Uit het reclasseringsrapport blijkt verder dat de sociale omstandigheden van verdachte ten tijde van het plegen van het feit ongunstig waren. Hij had te horen gekregen dat hij niet langer in Nederland mocht blijven en ging gebukt onder het feit dat zijn vrouw en kinderen steeds verder verwesterden en hij aldus de grip op het gezin begon te verliezen. Verder weegt mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de Officier van Justitie in haar eis onvoldoende rekening heeft gehouden met de door de rechtbank als strafverminderend aangemerkte omstandigheden. De rechtbank komt dan ook tot een iets lichtere straf dan gevorderd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar.
INBESLAGGENOMEN GOEDEREN
De rechtbank acht de inbeslaggenomen waslijnen en het pak tie-rips vatbaar voor verbeurdverklaring nu met behulp van deze goederen het feit is begaan en deze toebehoren aan verdachte.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart het primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen waslijnen en het pak tie-rips.
Gelast de teruggave aan verdachte van de volgende inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen:
- cassetterecorder;
- telefoontoestel (Siemens);
- twee treinkaartjes;
- uurnetkaart;
- kassabon/rekening;
- twee papieren met Arabische teksten;
- postbankmap;
- schrift;
- boek;
- brief van advocaten;
- brief van Telfort;
- ABN-Amro brief;
- USB-pen;
- twee papieren;
- drie lijsten.
Gelast de bewaring van de inbeslaggenomen hoeveelheid Nederlands geld, de hoeveelheid buitenlands geld en een lijst (voorwerpnummer 22) ten behoeve van de rechthebbende.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter, mr. M.C. Fuhler en
mr. P.G. Wijtsma, rechters, bijgestaan door mr. P.T.M. van der Lelie, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 mei 2005.
Mr. Duinkerken en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.