Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 7 juli 2005
Parketnummer: 17/080205-04
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in P.I. Noord, De Grittenborgh te Hoogeveen.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 23 juni 2005.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De telastelegging is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, aangepast zoals in de schriftelijke vordering van de officier van justitie staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
OVERWEGING TEN AANZIEN VAN HET BEWIJS
De officier van justitie heeft ter zitting veroordeling voor moord geëist.
Voor een veroordeling voor het delict moord dient echter vastgesteld te worden dat er sprake was van enige - eventueel betrekkelijk korte - tijd tussen het door verdachte genomen besluit en de uitvoering daarvan, waarin hij zich rekenschap kon geven van de gevolgen van zijn daad.
Op grond van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte onmiddellijk vanuit zijn agressie is begonnen met het insteken op het slachtoffer zonder enige bezinning of reflectie en dat het tijdsverloop tussen het besluit en de uitvoering ook niet die ruimte bood. Met het toebrengen van de eerste steek is verdachte begonnen met de handeling die in zijn geheel door de rechtbank als doodslag zal worden gekwalificeerd.
De rechtbank acht het telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 september 2004 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet, meermalen, met een mes in het hart en de borst en de longen en de linkernier en de buik en de rug en elders in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op het misdrijf:
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het telastegelegde misdrijf van moord tot 18 jaren gevangenisstraf;
- het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. Het slachtoffer was de 32-jarige [slachtoffer]. Het betreft hier een zeer ernstig delict dat de samenleving in hoge mate heeft geschokt.
Waar de rechtbank de vraag moet beantwoorden of er juridisch sprake is van moord dan wel doodslag staat, ongeacht de beantwoording van die vraag, voor de familie en maatschappij één gegeven voorop en wel de gruweldaad waarbij het slachtoffer met veertien messteken om het leven is gebracht, terwijl het slachtoffer daarbij bovendien nog geschopt en geslagen is. Geen normaal mens blijft onberoerd bij kennisneming van de details van het delict.
Aan de steeds luider wordende roep van de samenleving om meer veiligheid op straat en de maatschappelijke discussie hierover, hadden verdachte en zijn medeverdachte blijkbaar in het geheel geen boodschap. Eerst hebben verdachte en zijn mededader een onvoorstelbare hoeveelheid alcoholhoudende drank in combinatie met cocaïne geconsumeerd, waardoor zij verwerden tot een onberekenbaar en met een mes gewapend levensgevaarlijk koppel dat, op zoek naar nog meer drank, zich in de Leeuwarder straten begaf. Toen een enkele en geheel terechte opmerking werd gemaakt over het door de medeverdachte kapotgooien van een bierflesje op straat, heeft het slachtoffer dat - hoe onvoorstelbaar ook - met de dood moeten bekopen. De vraag komt dan ook onmiddellijk op hoeveel een mensenleven in de visie van verdachte eigenlijk waard is.
Verdachte is niet lang na zijn opvang in Nederland zeer veelvuldig met justitie in aanraking gekomen waarbij geweldsdelicten een grote rol spelen. Het geweld in zijn geboorteland, dat verdachte zegt te zijn ontvlucht, heeft hij, meteen nadat hij was opgevangen in Nederland, vervangen door zijn eigen geweld dat steeds ernstiger vormen aannam en uiteindelijk tot de dood van het slachtoffer heeft geleid.
Uit onderzoek is ook gebleken dat verdachte het nodige te verbergen heeft. Zo maakte verdachte gebruik van vier verschillende namen, hetgeen er al genoegzaam op duidt dat hij er alle belang bij heeft zijn reilen en zeilen voor de Nederlandse overheid verborgen te houden.
Naast het onherstelbare leed dat verdachte heeft veroorzaakt, dient de rechtbank ook stil te staan bij eventuele omstandigheden die verdachte hebben gemaakt tot wat hij nu is. Maar ook hier verbergt verdachte het nodige. Aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum heeft verdachte niet willen meewerken en ook niet aan een onderzoek van de reclassering en van een psychiater van de Forensisch Psychiatrische Dienst. Ter oriëntatie van de rechtbank rest dan slechts het zittingsdossier en het onderzoek ter terechtzitting. Hieruit is de rechtbank echter niet gebleken van omstandigheden die bij de bepaling van de strafmaat in het voordeel van verdachte zouden moeten spreken. Integendeel, van enig medeleven althans begrip bij verdachte voor de nabestaanden is de rechtbank niet gebleken; verdachte straalt in zijn houding eerder een grote onverschilligheid uit ten opzichte van het delict.
Verder komt verdachte naar voren als iemand bij wie alles alleen maar om de bevrediging van zijn eigen behoeften draait of het nu om alcohol - en drugsgebruik of om agressiegevoelens gaat. Hij is daarin mateloos en niets en niemand ontziend. Vanaf het begin van zijn verblijf in Nederland heeft hij op geen enkele manier enige poging ondernomen om een zinvolle of op zijn minst niet-criminele bijdrage te leveren aan de Nederlandse samenleving die hem eerder een veilige opvang bood.
Nu de rechtbank niet moord maar doodslag heeft bewezen verklaard, zal de rechtbank de eis van de officier van justitie niet volgen. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat de op te leggen gevangenisstraf het wettelijk toegelaten maximum bij het delict doodslag dient te naderen. Dit vanwege het onherstelbare leed dat verdachte heeft toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, de gruwelijke wijze waarop verdachte zijn delict heeft gepleegd, de maatschappelijke schade doordat gevoelens van onveiligheid op straat door ernstige misdrijven als deze alsmaar groter worden, voorts het criminele - deels gewelddadige - verleden van verdachte, zijn onverschillige houding ten aanzien van het gepleegde delict en het ontbreken van verzachtende omstandigheden.
[benadeelde partij] heeft zich namens de erfgenamen van het slachtoffer, [slachtoffer], voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door de erfgenamen geleden schade ten gevolge van het aan verdachte primair telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De vordering strekt tot vergoeding van de kosten van lijkbezorging tot een bedrag van in totaal ? 7.984,87.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart het telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], optredende namens de erfgenamen van [slachtoffer], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ? 7.984,87 (zegge: zevenduizend negenhonderd vierentachtig euro en zevenentachtig cent), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van [benadeelde partij], optredende namens de erfgenamen van [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van ? 7.984,87 (zegge: zevenduizend negenhonderd vierentachtig euro en zevenentachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 159 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 7.984,87 ten behoeve van [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. P.G. Wijtsma en mr. J.J. Beswerda, rechters, bijgestaan door mr. E.E.M. van Abbe, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juli 2005.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.