ECLI:NL:RBLEE:2005:AU1441

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
18 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
71237 KG ZA 05-188
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en vrijstellingsbesluit in kort geding over grondophoging en ontsluiting in Leeuwarden

In deze zaak, die op 18 augustus 2005 door de Rechtbank Leeuwarden werd behandeld, hebben eisers Mega Projecten B.V. en [B.] de Gemeente Leeuwarden in kort geding gedagvaard. De eisers vorderden dat de voorzieningenrechter de Gemeente zou verbieden om ophogingswerkzaamheden te verrichten binnen het gebied Techum en om ontsluiting van het gebied op de Overijsselseweg te creëren. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat de Gemeente onrechtmatig handelde door uitvoering te geven aan een vrijstellingsbesluit, terwijl het goedkeuringsbesluit van het bestemmingsplan was geschorst. De eisers voerden aan dat de werkzaamheden een onomkeerbare situatie zouden creëren en dat het opstellen van een milieu-effectrapport (MER) daardoor betekenisloos zou worden.

De Gemeente verweerde zich door te stellen dat het vrijstellingsbesluit formele rechtskracht had en dat de MER-procedure niet strekte tot bescherming van de belangen van Mega en [B.]. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Gemeente inderdaad een vrijstelling had verleend op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en dat dit besluit onherroepelijk was geworden. De rechter concludeerde dat Mega en [B.] niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij schade zouden lijden door de voorgenomen werkzaamheden. De vordering van Mega en [B.] werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente en GEM.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van formele rechtskracht van besluiten en de relativering van de belangen van betrokken partijen in het kader van milieuwetgeving. De rechter stelde vast dat de vordering van Mega en [B.] niet kon worden toegewezen, omdat de Gemeente niet onrechtmatig handelde door gebruik te maken van de verleende vrijstelling.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Korte Gedingen
Uitspraak: 18 augustus 2005
Kort-geding-nummer: 71237 / KG ZA 05-188
VONNIS
van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden, in het kort geding van:
1. de besloten vennootschap
MEGA PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Zenderen,
2. [B.],
wonende te [woonplaats],
eisers,
verder gezamenlijk mede te noemen: Mega en [B.],
procureur: mr. V.M.J. Both,
advocaat: mr. M.A.A. Soppe en mr. J. Gundelach te Enschedé,
tegen
de publieke rechtspersoon
1. GEMEENTE LEEUWARDEN,
verder mede te noemen: de Gemeente,
zetelend te Leeuwarden,
procureur: mr. J.V. van Ophem,
2. de commanditaire vennootschap
GEM DE ZUIDLANDEN,
gevestigd te Goutum,
3. de besloten vennootschap
GEM DE ZUIDLANDEN BEHEER B.V.,
gevestigd te Goutum,
2. en 3. verder gezamenlijk mede - in enkelvoud - te noemen: GEM,
2. en 3. procureur: mr. W.H.C. Bulthuis,
2. en 3. advocaat: mr. A. ten Veen, advocaat te Amsterdam,
gedaagden,
PROCESGANG
Mega en [B.] hebben de Gemeente in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 4 augustus 2005.
Mega en [B.] hebben toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis - zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en alle uren - de Gemeente gebiedt geen ophogingswerkzaamheden te (laten) verrichten binnen het gebied Techum (zoals afgebakend op de plankaart) en de Gemeente gebiedt geen ontsluiting van het gebied op de Overijsselseweg te (laten) creëren, welke geboden in ieder geval gelden totdat de Gemeente heeft voldaan aan haar verplichting uit artikel 7.2 Wet Milieubeheer (het opstellen van een MER) met inachtneming van het door de (Voorzitter van de) Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voorgeschrevene in haar uitspraken van 9 februari 2005 en 13 april 2005 en het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan in welk kader dit MER moet worden opgesteld, onherroepelijk is geworden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van 5.000,00 euro (zegge: vijfduizend euro) voor iedere dag dat de Gemeente in strijd met deze veroordeling handelt, met een maximum van 100.000,00 euro (zegge: honderdduizend euro), dan wel in goede justitie een voorlopige voorziening treft, alsmede in de kosten van het geding.
GEM heeft bij conclusie gevorderd dat zij in het onderhavige geding wordt toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van de Gemeente. Mega en [B.] en de Gemeente hebben daartegen geen bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter heeft de voeging toegelaten.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten nader doen toelichten door hun advocaat of procureur, die allen mede aan de hand van pleitnotities het woord hebben gevoerd, waarbij de Gemeente heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Mega en [B.] in de vordering dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van Mega en [B.] in de kosten van het geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, en GEM heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
Mega en [B.] en de Gemeente hebben met goedvinden van partijen producties in het geding gebracht. Na voortgezet debat hebben partijen vonnis gevraagd. De rechter doet heden uitspraak.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten
In dit kort geding gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand.
1.1 Ten zuiden van Leeuwarden ligt het gebied De Zuidlanden dat de Gemeente voornemens is te ontwikkelen door er onder meer 6500 woningen te realiseren. Daartoe heeft de Gemeente in 2003 een inrichtingsplan, genaamd "Masterplan De Zuidlanden" (hierna: het Masterplan), opgesteld.
1.2 Ter uitvoering van het Masterplan is de Gemeente een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met drie private partijen, waarbij GEM Zuidlanden C.V. en GEM Zuidlanden Beheer B.V. zijn opgericht. De Gemeente participeert zowel in de C.V. als de B.V.
1.3 De Gemeente heeft het Masterplan opgedeeld in diverse plandelen, waaronder Leeuwarden-Zuid fase A en Techum.
1.4 Na vaststelling en goedkeuring van het bestemmingsplan "Leeuwarden-Zuid fase A", heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 9 februari 2005 het goedkeuringsbesluit vernietigd onder meer op de grond dat het verplichte milieu-effectrapport (hierna: MER) niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
1.5 Het bestemmingsplan "De Zuidlanden, plandeel Techum" is op 5 juli 2004 door de gemeente vastgesteld en vervolgens door Gedeputeerde Staten van Friesland goedgekeurd. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft bij uitspraak van 13 april 2005 het goedkeuringsbesluit geschorst, waarbij is aangesloten bij de motivering van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 9 februari 2005.
1.6 Voor het ophogen van de grond binnen Techum en het realiseren van de ontsluiting op de Overijsselseweg heeft de Gemeente op 26 mei 2004 aan de commanditaire vennootschap GEM De Zuidlanden een vrijstelling verleend op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dit vrijstellingsbesluit is onherroepelijk geworden nadat een verzoek van [B.] tot het treffen van een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter van deze rechtbank was afgewezen.
Het geschil en de beoordeling daarvan
2. Centrale vraag in dit kort geding is - kort gezegd - of de ophoging van de grond op de locatie Techum en de ontsluiting van die locatie op de Overijsselseweg verboden moet worden omdat het goedkeuringsbesluit van het bestemmingsplan "De Zuidlanden, plandeel Techum" is geschorst.
2.1 Mega en [B.] stellen zich op het standpunt dat de Gemeente onrechtmatig handelt door op grond van het vrijstellingsbesluit toe te staan dat feitelijk uitvoeringswerkzaamheden in Techum worden verricht. Nu het goedkeuringsbesluit van het bestemmingsplan is geschorst staat niet vast of de ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor deze werkzaamheden worden verricht daadwerkelijk in het bestemmingsplan worden voorzien en feitelijk zullen worden gerealiseerd. Volgens Mega en [B.] heeft het vrijstellingsbesluit jegens hen geen formele rechtskracht. De werkzaamheden hebben volgens hen een onomkeerbare situatie tot gevolg. Daardoor wordt het opstellen van een MER betekenisloos, want het is ondenkbaar dat de Gemeente alsnog zal kiezen voor een in een verbeterde MER beschreven milieuvriendelijker faseringsvariant. De gemeente handelt daarmee in de visie van Mega en [B.] in strijd met artikel 3:14 van het Burgerlijk Wetboek, het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
Het handelen van de Gemeente is in het bijzonder onrechtmatig jegens Mega en [B.] omdat zij eigenaar zijn van gronden in De Zuidlanden en deze zo spoedig mogelijk wensen te ontwikkelen. De MER-procedure strekt mede tot bescherming van hun belangen omdat in het MER voor alle gronden, ook die van Mega en [B.], de nadelige milieu-effecten van het project Zuidlanden worden beschreven en dat ertoe zou kunnen leiden dat het vanuit milieuoogpunt aangewezen is de gronden van Mega en/of [B.] eerder in ontwikkeling te nemen en bouwrijp te maken dan nu is voorzien.
2.2 De Gemeente heeft zich verweerd door te stellen dat het vrijstellingsbesluit formele rechtskracht heeft en dat dit niet is veranderd door de uitspraken van de (Voorzitter van de) Afdeling bestuursrechtspraak. Het besluit is niet gebaseerd op of afhankelijk van de goedkeuring van het nieuwe bestemmingsplan.
Voorts heeft de Gemeente aangevoerd dat de MER-procedure niet strekt tot bescherming van het belang van Mega en [B.], namelijk de spoedige ontwikkeling van hun gronden in De Zuidlanden. De procedure heeft ten doel de relevante milieubelangen te beschermen. Dit zouden eigen belangen van Mega en [B.] kunnen zijn als zij een milieugroepering zouden vertegenwoordigen. Het niet afwachten van een verbeterde MER is jegens Mega en [B.] niet onrechtmatig.
Ook overigens zijn Mega en [B.] volgens de Gemeente niet in hun eigen belangen geschaad door het gebruik van de vrijstelling omdat de werkzaamheden niet op of nabij hun gronden plaatsvinden.
Daarnaast heeft de Gemeente gesteld dat er geen sprake is van een onomkeerbare situatie, omdat de voorgenomen grondophogingen later eventueel ongedaan kunnen worden gemaakt, zodat de nog uit te voeren MER-procedure door het verrichten van de werkzaamheden niet gefrustreerd wordt.
De gemeente wijst erop dat GEM gebruik maakt van de vrijstelling, niet de Gemeente zelf. De Gemeente erkent weliswaar eigenaar te zijn van gronden in Techum maar voert aan dat zij, gelet op de afspraken die neergelegd zijn in de samenwerkingsovereenkomst, daarom nog niet het recht heeft GEM te blokkeren in het gebruik van de vrijstelling.
2.3 GEM heeft zich aangesloten bij de stellingen van de Gemeente. Daarnaast is aangevoerd dat toewijzing van de vordering niet rechtstreeks zal kunnen bewerkstelligen dat GEM, als houder van de vrijstelling, haar werkzaamheden zal staken. Staking van de werkzaamheden zou bovendien tot groot tijdverlies en hoge kosten leiden, terwijl de doelstelling van Mega en [B.], het zo spoedig mogelijk ontwikkelen van hun gronden, niet gebaat is bij toewijzing van de vordering
2.4 In dit kort geding staat vast dat de Gemeente voor de te verrichten uitvoeringswerkzaamheden een vrijstelling ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft verleend. Daarbij is vooruitgelopen op het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "De Zuidlanden, plandeel Techum". Vast staat ook dat het besluit tot het verlenen van de vrijstelling onherroepelijk is geworden nadat het daartegen gerichte schorsingsverzoek van [B.] was afgewezen. Het besluit heeft daarmee formele rechtskracht.
Het standpunt van Mega en [B.] dat het besluit ten opzichte van hen geen formele rechtskracht heeft omdat zij niet zijn aan te merken als belanghebbende in een bestuursrechtelijke procedure, is niet juist. In bijzondere gevallen zijn uitzonderingen mogelijk, maar Mega en [B.] hebben nagelaten aan te geven welke uitzondering van toepassing zou zijn.
2.5 De vrijstelling is bestuursrechtelijk onaantastbaar. Mega en [B.] hebben gesteld dat niettemin gebruikmaking van de vrijstelling jegens hen onrechtmatig is omdat dit in strijd is met hun belangen. Daarvan is echter niet gebleken. Mega en [B.] hebben verklaard ernaar te streven hun grondposities in De Zuidlanden zo goed mogelijk te benutten en zo spoedig mogelijk te willen bouwen. Niet blijkt dat, en zo ja, hoe en waarom, de voorgenomen uitvoeringswijze nadelig is voor hun plannen. Dit is onduidelijk gebleven, ook nadat op dit punt ter zitting vragen waren gesteld en verweer was gevoerd. Daarom is voorshands onbegrijpelijk waarom zij dit begin van uitvoering willen beletten.
Mega en [B.] hebben nog aangevoerd dat zij hopen dat het nieuwe MER ertoe zal leiden dat de gronden waarvan zij eigenaar zijn, eerder in ontwikkeling worden genomen. Zij hebben deze hoop echter niet geconcretiseerd, zodat hieraan binnen het kader van dit kort geding geen betekenis kan worden gehecht.
Met dit alles hebben zij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij bij uitvoering van de voorgenomen grondophogingen schade zullen lijden.
2.6 Ter onderbouwing van hun vordering hebben Mega en [B.] weliswaar nog aangevoerd dat de Gemeente in strijd handelt met haar verplichting uit artikel 7.2 van de Wet Milieubeheer als zij de werkzaamheden waarvoor vrijstelling is verleend laat verrichten, maar ter zitting hebben zij aangegeven dat geen van beide partijen een milieubelang nastreeft. Daarom kunnen zij niet met succes een beroep op deze wetgeving doen. Immers: de Wet Milieubeheer strekt - kort samengevat - tot bescherming van milieubelangen, en niet tot bescherming tegen schade zoals Mega en [B.] zeggen geleden te hebben of te zullen lijden. Aldus is niet voldaan aan de relativiteitseis, die is neergelegd in artikel 6:163 van het Burgerlijk Wetboek.
2.7 De vordering van Mega en [B.] zal, gelet op al het voorgaande, worden afgewezen.
2.8 Gezien het voorgaande dienen Mega en [B.] in de proceskosten van de Gemeente en GEM te worden verwezen, zoals hieronder nader zal worden aangegeven.
BESLISSING
De rechter, rechtdoende in kort geding:
1. wijst de vordering af;
2. veroordeelt Mega en [B.] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op 244,00 euro aan verschotten en 816,00 euro aan salaris procureur en aan de zijde van GEM begroot op 244,00 euro aan verschotten en 816,00 euro aan salaris procureur;
3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling onder 2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2005.