ECLI:NL:RBLEE:2005:AU2800

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/293
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.H.A. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengewone lastenaftrek voor autokosten in verband met ziekte naast gemeentelijke vergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 27 juni 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [A], en de inspecteur van de Belastingdienst/Noord. Eiser, die in 2002 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving, verzocht om aftrek van autokosten in verband met ziekte, naast een gemeentelijke vergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn gezin gebruik maken van een speciaal aangepaste bus voor hun gehandicapte zoon, maar dat de kosten voor deze bus niet door eiser zelf zijn betaald. Eiser claimde in totaal € 2.648 aan autokosten, waarvan € 404 betrekking had op artsenbezoek. De inspecteur accepteerde alleen de kosten voor artsenbezoek als ziektekosten.

De rechtbank heeft de vraag beantwoord of eiser recht heeft op aftrek van de overige vervoerskosten. Eiser stelde dat een gezin met zijn besteedbare inkomen normaliter geen auto bezit, terwijl de inspecteur betoogde dat autobezit bij een dergelijk inkomen gebruikelijk is. De rechtbank heeft het overzicht van het NIBUD als referentiekader genomen en geconcludeerd dat een vergelijkbaar gezin zonder ziekte en handicap in 2002 normaliter geen autokosten zou maken. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser ten onrechte afschrijvingsbedragen als vervoerskosten in aftrek heeft gebracht.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de belastingaanslag verlaagd naar een belastbaar inkomen van € 13.313. Tevens is bepaald dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 37 dient te vergoeden. De rechtbank heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J. de Jong.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/293
Uitspraakdatum: 27 juni 2005
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[A],
wonende te [B], eiser,
en
de inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord,
verweerder,
gemachtigde: B. Meeuwsen
Betreft
De uitspraak van verweerder van 4 februari 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2002 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit woning en werk van € 14.158.
Onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2005.
Partijen zijn daar verschenen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit woning en werk van € 13.313, en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Gronden
1. Eiser, geboren op [geboortedatum], is gehuwd en tot zijn huishouden behoren zijn
echtgenote en twee kinderen, geboren in 1984 en 1987.
2. Eiser geniet in 2002 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 16.682. Zijn vrouw heeft geen inkomen. Het besteedbare gezinsinkomen bedraagt – na aftrek van de loonheffing en bijtelling van een tweetal ontvangen voorlopige teruggaven – in 2002 € 16.882.
3. Eiser is astmatisch en moet ‘s nachts kunstmatig worden beademd. Zijn zoon lijdt aan een ernstige spierziekte en is sinds 1994 afhankelijk van een rolstoel.
4. Eiser en zijn gezin maken voor vervoer gebruik van een in 1999 aangeschafte bus, die geschikt is gemaakt voor het vervoer van de rolstoel van de gehandicapte zoon. De aanschaf- en aanpassingskosten heeft eiser niet zelf bekostigd, maar zijn door de gemeente Skarsterlân en andere instellingen betaald.
5. De door eiser in 2002 betaalde autokosten (motorrijtuigenbelasting, verzekering, brandstof, garagekosten en diverse kosten) bedragen in totaal € 2.648. Van deze kosten heeft een bedrag van € 404 betrekking op vervoerskosten in verband met het bezoeken van artsen. Eiser heeft in 2002 in het kader van de Wet voorziening gehandicapten een vergoeding vervoerskosten ontvangen van € 1.681.
6. Naast de onder 5. genoemde kosten voor de auto ad € 2.648, heeft eiser in zijn aangifte over 2002 afschrijvingsbedragen van in totaal € 3.227 als vervoerskosten opgevoerd. Verweerder heeft – na bezwaar - slechts de vervoerskosten in verband met artsenbezoek ad € 404 als ziektekosten in het kader van de buitengewone uitgaven geaccepteerd.
7. In geschil zijn de antwoorden op de vragen of eiser, naast de geaccepteerde kosten in verband met het bezoeken van artsen, recht heeft op aftrek van vervoerskosten in verband met ziekte in kader van buitengewone uitgaven en of verweerder het vertrouwensbeginsel door het niet accepteren van de geclaimde kosten heeft geschonden, nu hij de opgevoerde vervoerskosten in voorgaande jaren niet heeft gecorrigeerd. Verweerder beantwoordt deze vragen ontkennend en eiser bevestigend.
8. Ingevolge artikel 6.17, lid 1, aanhef en onder a. van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 komen, naast de vervoerskosten in verband met artsenbezoek, autokosten als ziektekosten voor aftrek in aanmerking indien in een kalenderjaar door de zieke gemaakte autokosten overtreffen hetgeen behoort tot het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn, doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft, in een gelijke positie verkeren als de betrokkene.
9. Eiser heeft gesteld dat een gezin als dat van hem met het voor hen besteedbare inkomen, maar waar toe geen zieken en gehandicapten behoren, normaliter geen auto bezit en dus geen autokosten maakt. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij een (tot de gedingstukken behorend) overzicht van het Nationaal instituut voor budgetvoorlichting (NIBUD) overgelegd, waaruit blijkt dat bij een huishouden van vier personen en een besteedbaar inkomen tussen € 1250 en 1500 per maand, er in 2002 geen bestedingen voor vervoer worden gedaan.
10. Verweerder is de mening toegedaan dat bij een gezinsinkomen als dat van eiser het bezit van een auto heel normaal is. Hij heeft ter onderbouwing een (eveneens tot de gedingstukken behorend ) overzicht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) overgelegd, waaruit naar voren komt dat bij een jaarinkomen tussen de € 7.500 en 15.000 26,2 % van de huishoudens een auto bezit en bij een jaarinkomen tussen de € 15.000 en 22.000 38%.
11. De rechtbank neemt, bij de beantwoording van de vraag of autobezit voor een gezin als dat van belanghebbende maar dan zonder ziekte en handicap normaal is, het overzicht van het NIBUD als referentiekader, omdat in dit overzicht van de kosten rekening wordt gehouden met de gezinsgrootte in relatie tot het inkomen, terwijl de door het CBS vastgestelde en door de inspecteur opgevoerde percentages slechts zicht geven op het autobezit bij een bepaald inkomen, zonder daarbij te reflecteren aan de gezinsomvang. Op grond van het overzicht van het NIBUD acht de rechtbank aannemelijk dat een met het gezin van belanghebbende te vergelijken gezin, maar dan zonder ziekte en handicap, in 2002 normaliter geen autokosten heeft gemaakt.
12. Nu eiser de aanschaf- en aanpassingskosten niet zelf heeft betaald en aannemelijk is dat een gezin als dat van belanghebbende normaliter geen autokosten maakt, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser ten onrechte bedragen aan afschrijving op de auto als vervoerskosten in aftrek brengt.
13. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat van de totale door belanghebbende in 2002 betaalde autokosten een bedrag van € 563 (de totale kosten ad € 2.648 minus de reeds geaccepteerde autokosten in verband met artsenbezoek ad € 404 minus de ontvangen vergoeding ad € 1.681) als door hem gedragen extra vervoerskosten in bovenvermelde zin in aftrek kunnen worden gebracht.
14. Het belastbare inkomen uit woning en werk dient daarom nader te worden vastgesteld op € 13.313 (belastbare inkomen na bezwaar ad € 14.158 minus de extra vervoerskosten ad € 563 x factor 1,5).
15. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding meer vervoerskosten in aftrek toe te staan. De enkele omstandigheid dat verweerder in voorgaande jaren helemaal geen correctie heeft aangebracht ten aanzien van de door eiser opgevoerde vervoerskosten, leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door in het onderhavige jaar deze kosten niet toe te staan. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij deze kosten in voorgaande jaren niet heeft gecontroleerd en er zijn naar het oordeel van de rechtbank overigens geen feiten gesteld en aannemelijk geworden die tot gevolg hebben dat eiser er redelijkerwijs van uit kon gaan dat er sprake was van een standpuntbepaling van verweerder dat alle opgevoerde vervoerskosten ook in 2002 worden geaccepteerd.
16. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
17. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, omdat de rechtbank niet gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. H.H.A. Fransen, rechter. De beslissing is op 27 juni 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden;
dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.