Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 20 oktober 2005
Parketnummer: 17/880037-05
Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 17/080219-03.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 6 oktober 2005.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Dogan, advocaat te Wijk bij Duurstede.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht het onder 1. primair, 2. primair, 3. primair en 4. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 18 januari 2005 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kassalade met daarin ongeveer E 516, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of verdachtes mededader(s)
- bivakmutsen over het hoofd hebben getrokken en
- het aldaar aan het [straat] gevestigde café genaamd Café Petit
Restaurant [naam] zijn binnengegaan en
- zichtbaar voor de aanwezigen een hamer en een hockeystick en een mes
met zich hebben meegedragen en
-hebben geschreeuwd: "overval, overval en/of dit is een overval, geld"
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
-op en over de bar van voornoemd café is gesprongen
-en een stroomstootwapen tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft gedrukt
en vervolgens
-die [slachtoffer] met een mes in de hals heeft gestoken tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de verdachte een wegens diefstal met geweld opgelegde gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan;
2. primair
hij op 18 januari 2005 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een hockeystick, meermalen een klap op/tegen het hoofd en elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 30 januari 2005 te Drachten, gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en een portemonnee (met daarin een pinpas en collegekaart en een ovj kaart en een hoeveelheid geld), toebehorende aan [slachtoffer 3], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en verdachtes mededader die [slachtoffer 3] meermalen met gebalde handen op/tegen het hoofd hebben geslagen en meermalen tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] hebben geschopt, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de verdachte een wegens diefstal met geweld opgelegde gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan;
4.
hij op 10 februari 2005 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en een bril en een rijbewijs en een kentekenbewijs en
een paspoort en gsm, toebehorende aan [slachtoffer 4], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en verdachtes mededader die [slachtoffer 4] (die zich in een personenauto bevond) een trap tegen het hoofd en een been hebben gegeven en een mes in de directe nabijheid van die [slachtoffer 4] hebben gehouden en aan die [slachtoffer 4] de woorden hebben toegevoegd: "Geld, geld, geld en "Maak hem dood, maak hem dood", terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de verdachte een wegens diefstal met geweld opgelegde gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. primair
Diefstal voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft en terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de verdachte een wegens diefstal met geweld opgelegde gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan.
2. primair
Medeplegen van poging tot doodslag.
3. primair
Diefstal voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de verdachte een wegens diefstal met geweld opgelegde gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan.
4.
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de verdachte een wegens diefstal met geweld opgelegde gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, het adviesrapport, d.d. 23 februari 2005, en het maatregelrapport, d.d. 12 juli 2005, beide van Reclassering Nederland, het psychologisch rapport, d.d. 15 juli 2005, en het psychiatrisch rapport, d.d. 14 juli 2005;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1. primair, 2. primair, 3. primair en 4. telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van negentien jaren;
- het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het samen met twee anderen plegen van een diefstal met geweld waarbij verdachte en zijn mededaders het slachtoffer [slachtoffer] in hulpeloze toestand hebben achtergelaten met als gevolg dat deze [slachtoffer] aan zijn verwondingen is overleden. Daarnaast is bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op een bij de voornoemde overval aanwezige derde. Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een beroving te Drachten alsmede aan een beroving te Leeuwarden.
De bewezen verklaarde feiten zijn zeer ernstig van aard en hebben tot grote maatschappelijke beroering geleid. Verdachte en zijn mededaders hebben met name het eerste feit planmatig voorbereid. Voorzien van wapens hebben zij een lafhartige overval gepleegd op het slachtoffer, waarbij verdachte met een mes de dodelijke verwonding heeft toegebracht. De wetenschap bij verdachte dat het slachtoffer bij deze overval om het leven was gebracht, weerhield hem er niet van om vlak daarna opnieuw bij twee gewelddadige feiten betrokken te zijn. De feiten lijken slechts ingegeven te zijn door een zucht naar geld. Het is stuitend uit het dossier en ook uit de houding van verdachte te moeten afleiden dat het beroven van personen als volstrekt normaal wordt beschouwd om aan geld te komen. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank ook op geen enkel moment oprecht spijt getoond van zijn handelen.
Opvallend is het gebrek aan enig inlevingsvermogen in het leed met name aangedaan aan de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer].
De rechtbank heeft zich daarbij terdege rekenschap gegeven van het feit dat verdachte, gelet op zijn culturele achtergrond en de daarbij behorende opvoeding, mogelijk meer moeite heeft met het openlijk uiten van gevoelens van schuld en mededogen dan wel dat hij anders daarmee omgaat, maar waarneembare uiterlijke kenmerken die op enige mate van schuldbesef en inlevingsvermogen zouden kunnen duiden heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen. Integendeel, een eerdere veroordeling wegens een soortgelijk delict heeft geen enkel positief effect gesorteerd. Ook het feit dat verdachte nog in een proeftijd liep, was geen enkel beletsel door te gaan met het plegen van ernstige delicten. Het delict met dodelijke afloop voor [slachtoffer] heeft verdachte laten volgen door nog twee andere gewelddadige berovingen. Ook de psychiater constateert in zijn rapport dat er weinig merkbaar is van diepgevoelde schuld, schaamte of spijt over de dood van het slachtoffer, terwijl de psycholoog spreekt van een schrijnend gebrek aan schuldgevoel en empathie.
De deskundigen oordelen dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is voor de gepleegde feiten. Daarnaast wordt in de rapporten gesproken over de antisociale persoonlijkheidstoornis van verdachte. De kans op herhaling van soortgelijke delicten wordt als hoog ingeschat, terwijl de behandelbaarheid van verdachte bijzonder laag wordt geacht. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over.
In het licht van de ernst van de feiten; de kans op herhaling en de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de maatschappij voor lange tijd beschermd dient te worden tegen het criminele gedrag van verdachte. Derhalve zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur opleggen en de tenuitvoerlegging gelasten van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
[benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. primair telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, gelet op het bepaalde in artikel 51a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 6: 108 van het Burgerlijk Wetboek, derhalve gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
VORDERING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 23 maart 2004, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 7 april 2004. Bij vordering d.d. 1 augustus 2005 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 1. primair. 2. primair, 3. primair en 4. bewezenverklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank zal op grond daarvan de tenuitvoerlegging gelasten van de aan verdachte bij voornoemd vonnis van 23 maart 2004 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen personenauto, grijze Renault, kan worden teruggeven aan verdachte nu het belang van strafvordering hier zich niet tegen verzet.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g, 36f, 45, 47, 57, 287, 312 en 421 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart het onder 1. primair, 2. primair, 3. primair en 4. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven personenauto (onderdeel goednummer 723725).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres] , toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 6308,42 (zegge: drieënzestighonderd acht euro en tweeënveertig eurocent ), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen een som geld ten bedrage van € 6308,42 (zegge: drieënzestighonderd acht euro en tweeënveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 126 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders)van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 6308,42 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
17/080219-03:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Leeuwarden d.d. 23 maart 2004, te weten: acht maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.H. Severein en mr. J.J. Beswerda, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Martini, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 oktober 2005.