ECLI:NL:RBLEE:2005:AU5035

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
26 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/806
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.H.A. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag leges bouwvergunning met vrijstelling op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

In deze zaak heeft eiser, wonende te [Z], beroep ingesteld tegen een aanslag leges die door de heffingsambtenaar van de gemeente Ameland is opgelegd in verband met het verlenen van een bouwvergunning voor het bouwen van een berging bij een recreatiewoning. De aanslag, gedateerd op 17 september 2004, bedraagt in totaal € 298,67, inclusief kosten die verband houden met de vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het bezwaar is ongegrond verklaard door verweerder.

De rechtbank heeft op 7 oktober 2005 de zaak behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 31 maart 2004 een aanvraag voor een bouwvergunning heeft ingediend, die door burgemeester en wethouders is beoordeeld. De aanvraag bleek in strijd met het bestemmingsplan, maar werd als een verzoek tot vrijstelling behandeld. Verweerder heeft uiteindelijk een bouwvergunning verleend met vrijstelling, maar heeft ook leges opgelegd die hoger zijn door de toepassing van artikel 19 WRO.

In het geschil is de vraag of de leges terecht zijn opgelegd. Eiser betoogt dat de bouwvergunning zonder vrijstellingsprocedure verleend had moeten worden, terwijl verweerder stelt dat de vrijstelling en de bouwvergunning rechtens onaantastbaar zijn. De rechtbank oordeelt dat de leges terecht zijn opgelegd, omdat de aanvraag voor de bouwvergunning alleen kon worden verleend met vrijstelling. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de leges rechtmatig zijn opgelegd. De uitspraak is op 26 oktober 2005 openbaar gemaakt, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof of beroep in cassatie bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/806
Uitspraakdatum: 26 oktober 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[X],
wonende te [Z], eiser,
gemachtigde [gemachtigde] te Giethoorn,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Ameland,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde].
Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiser op 17 september 2004 een aanslag/kennisgeving opgelegd in de leges in verband met het verlenen van een bouwvergunning met een daarbij behorende vrijstelling als bedoeld in artikel 19 lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor het bouwen van een berging bij een recreatiewoning op het perceel [a-straat 1] te [Q].
1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2005 te Leeuwarden.
Eiser is aldaar verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde; verweerder is verschenen bij gemachtigde.
De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1 Eiser heeft op 31 maart 2004 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland (hierna: burgemeester en wethouders) een aanvraag voor een bouwvergunning in de zin van artikel 40 Woningwet ingediend voor het bouwen van een berging bij een recreatiewoning op het bij hem in eigendom zijnde perceel, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Q].
2.2 Bij brief van 27 april 2004 hebben burgemeester en wethouders aan eiser medegedeeld dat de aanvraag betrekking heeft op een reguliere bouwvergunning en in strijd is met het geldende bestemmingsplan "[A]". Voorts hebben burgemeester en wethouders in dezelfde brief aan eiser medegedeeld dat op grond van artikel 46, lid 3, van de Woningwet de bouwaanvraag dient te worden beschouwd als een verzoek tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO en dat nader zal worden bekeken of het bouwplan middels toepassing van de vrijstellingsprocedure ex artikel 19 WRO in aanmerking kan komen voor vergunningverlening.
2.3 Verweerder heeft op 8 september 2004, verzonden op 9 september 2005, met verlening van vrijstelling op grond van artikel 19, lid 3, van de WRO, aan eiser een bouwvergunning verleend voor de bouw van de berging.
2.4 Voor deze bouwvergunning met vrijstelling heeft verweerder bij aanslag/kennisgeving van 17 september 2004 een bedrag aan leges opgelegd van in totaal € 298,67. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
bouwleges € 43,14
welstand € 20,00
kadaster € 7,44
formulieren € 4,95
kosten artikel 19 WRO € 223,14
2.4 Tegen deze aanslag heeft eiser een bezwaarschrift ingediend, welk bezwaarschrift bij de bestreden uitspraak ongegrond is verklaard.
Het geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht de onder 2.4 genoemde ‘kosten artikel 19 WRO’ in rekening heeft gebracht.
3.2 Eiser is -kort samengevat- van mening dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan, zodat de bouwvergunning verleend had moeten worden zonder een vrijstellingsprocedure in de zin van artikel 19 lid 3 WRO. Voorts stelt eiser dat op basis van artikel 20 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening, artikel 19 lid 3 WRO niet van toepassing is op recreatiewoningen.
3.3 Verweerder stelt daartegenover dat de vraag of hier al dan niet terecht een vrijstel-lingsprocedure is gevolgd, niet in geding is, aangezien zowel het vrijstellingsbesluit als de verleende bouwvergunning rechtens onaantastbaar zijn. Noch tegen de verleende vrijstelling noch tegen de verleende bouwvergunning is door eiser bezwaar en beroep ingesteld.
Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 229, eerste lid, onder b van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van, door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
4.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 2 van de Legesverordening 2004 (: de Verordening) worden - voor zover hier van belang - onder de naam ‘leges’ rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel. Artikel 3 van de Verordening bepaalt dat belastingplichtige is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend. Artikel 15 van de bij de Verordening behorende tarieventabel bepaalt vervolgens in het tweede lid dat het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag om vergunning tot bouwen een bepaald percentage bedraagt van de bouwkosten met een minimum van € 43,14. Deze volgens het tweede lid verschuldigde leges worden ingevolge het vierde lid, onder 1, verhoogd met een bedrag van € 223,14 indien het verlenen van de onder lid 2 bedoelde vergunning geschiedt onder meer met toepassing van het bepaalde in artikel 19, lid 3, van de WRO.
4.3 Artikel 40 Woningwet verbiedt het bouwen zonder bouwvergunning van burgemeester en wethouders. Ingevolge artikel 46, lid 3, Woningwet geldt de aanvraag van de bouwvergunning tevens als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO.
4.4 De behandeling van de aanvraag voor een bouwvergunning strekt ertoe de aanvraag aan de geldende of eventueel toekomstige planologische en bouwkundige voorschriften te toetsen en gaat steeds vooraf aan het verlenen van een vergunning. Die toetsing kan ertoe leiden dat de aangevraagde vergunning alleen kan worden verleend met vrijstelling in de zin van artikel 19 WRO. Bij brief van 26 april 2004 hebben burgemeester en wethouders dat laatste ook uitdrukkelijk aan eiser medegedeeld en hem tevens medegedeeld dat voor een artikel 19 WRO-procedure extra leges in rekening worden gebracht. Gelet op het onder 4.2 vermelde is de rechtbank onder die omstandigheden van oordeel dat voor het in behandeling nemen van de aanvraag voor een bouwvergunning, ten aanzien waarvan burgemeester en wethouders tijdens de behandeling van de aanvraag blijkt dat de vergunning slechts kan worden verleend met een vrijstelling in de zin van artikel 19 van de WRO, en naar aanleiding waarvan een bouwvergunning met de vrijstelling is verstrekt, die vervolgens in kracht van gewijsde is gegaan, aan de aanvrager -in casu eiser- de verhoging van de leges op grond van het vierde lid, onder 1., van artikel 15 van de tarieventabel in rekening dient te worden gebracht.
4.5 Voorts overweegt de rechtbank dat het niet aan de belastingrechter is te oordelen over de vraag of voor de verlening van de bouwvergunning voor de onderhavige berging al dan niet een vrijstellingsprocedure ex artikel 19, lid 3, WRO moest worden gevolgd. Voor het antwoord op die vraag had eiser het bestuursrechterlijke traject moeten bewandelen langs de weg van het in bezwaar en/of beroep gaan tegen de met vrijstelling verleende bouwgunning. De verschuldigde leges worden immers opgelegd op grond van het belastbare feit, zoals dat uit de tarieventabel bij de verordening volgt.
4.6 Nu het bedrag van de leges verder niet in geschil is, zodat verweerder deze rechten terecht, en naar een juist bedrag heeft opgelegd, is de rechtbank op grond van het vorenstaande van oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. H.H.A. Fransen, rechter. De beslissing is op 26 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belasting kamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.