ECLI:NL:RBLEE:2005:BD0868

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/163
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.H.A. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorlopige aanslag inkomstenbelasting en vergoeding proceskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 4 november 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2003. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag, waarbij zij verzocht om vergoeding van de kosten die zij had gemaakt in de bezwaarprocedure. De inspecteur had het bezwaar gedeeltelijk gehonoreerd, maar weigerde de vergoeding van de proceskosten. Eiseres stelde dat de onrechtmatigheid van de voorlopige aanslag aan de inspecteur te wijten was, omdat deze niet had rekening gehouden met de juiste arbeidskorting die haar toekwam.

De rechtbank oordeelde dat de inspecteur bij het vaststellen van de voorlopige aanslag een te laag bedrag aan arbeidskorting had toegepast en dat hij de onrechtmatigheid van de aanslag had erkend door deze te verminderen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur het verzoek van eiseres om vergoeding van de proceskosten had moeten toewijzen, aangezien de onrechtmatigheid aan hem te wijten was. De rechtbank stelde de kosten voor de bezwaarprocedure vast op € 161,-- en de kosten voor de beroepsprocedure op € 644,--, die door de Staat der Nederlanden aan eiseres moesten worden vergoed.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de inspecteur op het verzoek om proceskostenvergoeding en gelastte de vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak stond voor partijen de mogelijkheid open om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/163
Uitspraakdatum: 04 november 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. P.J.R. Venema te Winschoten,
en
de inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord,
verweerder,
gemachtigde J. Kok.
Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PVV) opgelegd.
1.2 Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Daarbij heeft eiseres verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken.
1.3 Bij brief van 27 januari 2005, met verwijzing naar een brief van 13 december 2004, heeft verweerder beslist dat hij aan het bezwaar van eiseres tegemoet komt. Tevens heeft verweerder beslist dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergoeding van de in verband met de bestuurlijke voorprocedure door gemaakte kosten.
1.4 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om de door eiseres in de bezwaarprocedure gemaakte kosten te vergoeden.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2005 te Leeuwarden. Partijen zijn daar verschenen. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.
1.6 De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een voorlopige aanslag IB/PVV opgelegd. Daarbij heeft verweerder de aangifte IB/PVV voor het jaar 2003 van eiseres gevolgd. Bij de berekening van deze voorlopige aanslag heeft verweerder rekening gehouden met een arbeidskorting van € 60,--.
2.2 Uit de jaaropgave van de werkgever van eiseres volgt dat bij de inhouding van loonheffing voor het jaar 2003 een arbeidskorting van € 140,-- in aanmerking is genomen. Dit volgt eveneens uit de door de werkgever van eiseres vóór 1 februari 2004 aan de belastingdienst verstrekte loonbelastingkaart.
2.3 Het door eiseres ingediende (papieren) door de belastingdienst ontworpen aangiftebiljet voor het jaar 2003 bood geen enkele mogelijkheid om de bij de aanslag toe te passen arbeidskorting te vermelden. De digitale aangiftebiljetten voor het jaar 2003 boden deze mogelijkheid wel.
2.4 Eiseres heeft bij brief van 6 december 2004 bezwaar gemaakt tegen de onder punt 2.1 bedoelde voorlopige aanslag. Daarbij heeft eiseres aangegeven dat bij de berekening van de aanslag rekening dient te worden gehouden met een arbeidskorting van € 140,--. Verder heeft eiseres verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.5 Bij brief van 27 januari 2005, met verwijzing naar een brief van 13 december 2004, heeft verweerder het bezwaar van eiseres gehonoreerd. Aan het verzoek van eiseres om vergoeding van proceskosten is verweerder niet tegemoet gekomen.
2.6 Bij kennisgeving van 11 februari 2005 heeft verweerder de aan eiseres opgelegde voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 verminderd.
Het geschil
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres recht heeft op vergoeding door verweerder van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
3.2 Eiseres is van mening dat zij recht heeft op vergoeding van de door haar in de bezwaarfase gemaakte kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te bepalen op een bedrag van € 161,--. Zij heeft - kort weergegeven - aangevoerd dat de juiste informatie inzake de bij de inhouding van loonheffing toegekende arbeidskorting reeds bij de belastingdienst bekend was op 1 februari 2004, zodat verweerder met hiermee bij het opleggen van de onderhavige voorlopige aanslag rekening had moeten houden. Verder had verweerder met het opnemen van een vraag omtrent de toegekende arbeidskorting in het (papieren) aangiftebiljet IB/PVV kunnen voorkomen dat een onjuiste voorlopige aanslag is opgelegd. De onrechtmatigheid van de voorlopige aanslag is derhalve te wijten aan verweerder.
3.3 Verweerder is van opvatting dat, nu de aanslag is opgelegd overeenkomstig de door eiseres ingediende aangifte, geen sprake is van aan een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Bij het opleggen van een voorlopige aanslag vindt geen uitvoerige controle van de aangifte plaats, omdat dit in strijd is met het voorlopige karakter van die aanslag en de snelheid waarmee deze moet worden opgelegd. Bovendien vergen de vóór 1 februari 2004 massaal ingediende loonbelastingkaarten enige verwerkingstijd, zodat niet zonder meer kan worden gezegd dat verweerder ten tijde van het opleggen van de onderhavige voorlopige aanslag de bij de inhouding van loonheffing aan eiseres toegekende arbeidskorting bekend had kunnen zijn. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat, gezien het zeer lichte gewicht van de zaak, slechts recht bestaat op een vergoeding van € 40,25.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
4.2 Vaststaat dat eiseres in haar bezwaarschrift heeft verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van redelijkerwijs heeft moeten maken. Uit de als bijlage E bij het verweerschrift gevoegde brief van verweerder van 27 januari 2005 volgt dat verweerder heeft beslist dat eiseres niet in aanmerking komt voor de door haar gevraagde vergoeding. Ondanks dat in deze brief staat vermeld dat de officiële uitspraak op het bezwaarschrift van eiseres afzonderlijk aan eiseres zal worden toegezonden, is de rechtbank van oordeel dat deze brief als uitspraak op het bezwaarschrift, met de daarbij op het verzoek om kostenvergoeding genomen beslissing moet worden aangemerkt. Hierbij wijst de rechtbank erop dat de brief van 27 januari 2005 een rechtsmiddelenverwijzing bevat en dat de vermindering van de voorlopige aanslag uiteindelijk bij een kennisgeving, waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt, heeft plaatsgevonden. Aan het door eiseres in haar beroepschrift in dit verband opgeworpen primaire standpunt gaat de rechtbank - wat daar verder ook van zij - voorbij. De rechtbank overweegt derhalve dat het beroep moet worden geacht te zijn gericht tegen de in de brief van verweerder d.d. 27 januari 2005 vervatte beslissing op het verzoek van eiseres om vergoeding van de in bezwaarprocedure gemaakte kosten.
4.3 Uit de vaststaande feiten volgt dat verweerder bij het vaststellen van de onderhavige voorlopige aanslag - gelet op het bepaalde in artikel 8.11, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 - een te laag bedrag aan arbeidskorting in aanmerking heeft genomen en dat verweerder op het bezwaar van eiseres deze onrechtmatigheid heeft erkend en vervolgens heeft weggenomen door deze voorlopige aanslag te verminderen (herroepen). De rechtbank is van oordeel dat onder de omstandigheid dat (zie punt 2.3) het door eiseres ingediende (papieren) door de belastingdienst ontworpen aangiftebiljet voor het jaar 2003 geen enkele mogelijkheid bood om de bij de op te leggen (voorlopige) aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 toe te passen arbeidskorting te vermelden, verweerder bij het vaststellen van de bij de onderhavige voorlopige aanslag toe te passen arbeidskorting ten onrechte heeft nagelaten de door de werkgever van eiseres vóór 1 februari 2004 (zie punt 2.2) ingediende loonbelastingkaart raad te plegen. De omstandigheid dat de massaal bij de belastingdienst (digitaal) ingediende loonbelastingkaarten enige verwerkingstijd vergen en deze daardoor mogelijk ten tijde van het opleggen van de voorlopige aanslag nog niet aan verweerder ter beschikking stonden, dient naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van verweerder te komen. De rechtbank is aldus van oordeel dat de onrechtmatigheid van de opgelegde voorlopige aanslag aan verweerder is te wijten.
4.4 Nu de onderhavig voorlopige aanslag is herroepen wegens de - naar volgt uit het onder punt 4.3 overwogene - aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, had verweerder het bij het bezwaar gedane verzoek van eiseres om vergoeding van de door haar in de bezwaar-procedure gemaakte kosten moeten toewijzen. De rechtbank veroordeelt op grond van artikel 8:75 van de Awb derhalve verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (: het Besluit) op € 161,-- (1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde van € 161,-- en een wegingsfactor van 1) ter zake van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
4.5 De rechtbank vindt in de omstandigheden van het geval aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder eveneens te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit vast op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1) ter zake van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bij de uitspraak op het bezwaar genomen beslissing van verweerder op het verzoek van eiseres om vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht van € 37,-- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het bezwaar ten bedrage van € 161,--;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het beroep ten bedrage van € 644,--;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die vermelde kosten aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. H.H.A. Fransen. De beslissing is op 4 november 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.