ECLI:NL:RBLEE:2006:AV5285

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/568
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om intrekking gebruiksvergunning voor begeleid en beschermd wonen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak hebben verzoekers, omwonenden van een pand in Leeuwarden, een voorlopige voorziening gevraagd om de intrekking van een gebruiksvergunning die op 23 januari 2004 aan de eigenaar van het pand was verleend. De vergunning was verleend voor kamerverhuur aan maximaal 16 bewoners, maar verzoekers vrezen dat het pand nu zal worden gebruikt voor begeleid en beschermd wonen voor personen met meervoudige problematiek, wat volgens hen in strijd is met het bestemmingsplan. Verzoekers hebben de gemeente gevraagd om handhavend op te treden, maar de gemeente heeft geweigerd de vergunning in te trekken.

De voorzieningenrechter heeft op 9 maart 2006 de zaak behandeld. Verzoekers hebben aangevoerd dat het gebruik van het pand door de Stichting Maatschappelijke Opvang Fryslân (SMO Fryslân) niet valt onder de vergunning voor kamerverhuur, maar eerder onder een zorginstelling. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekers niet expliciet om handhaving hebben gevraagd en dat er geen beslissing van de gemeente op dat punt is genomen. Hierdoor kon de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening treffen.

De voorzieningenrechter heeft verder vastgesteld dat de gemeente op 2 maart 2006 heeft geweigerd de gebruiksvergunning in te trekken, en dat dit besluit op juiste gronden is genomen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn voor intrekking van de vergunning, en heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E. de Witt, en is openbaar uitgesproken op 13 maart 2006.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 06/568
Inzake het geding tussen
[A],
[B],
[C],
[D],
[E] en
[F],
allen wonende of zaakdoende te [G], verzoekers,
gemachtigde: mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerder,
gemachtigde: H. Veenstra, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 22 februari 2006 hebben verzoekers verweerder gevraagd om binnen 7 dagen de op 23 januari 2004 aan [H] verleende gebruiksvergunning in te trekken in verband met het voornemen van de Stichting Maatschappelijke Opvang Fryslân (hierna: SMO Fryslân) om in het pand op de hoek van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] ([adres]) te [G] een voorziening te treffen voor begeleid en beschermd wonen voor personen met meervoudige problematiek (psychische en verslavingsproblemen).
Bij brief van 2 maart 2006 hebben verzoekers bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op hun verzoek van 22 februari 2006. Tevens hebben verzoekers zich bij brief van 2 maart 2006 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van art. 8:26 lid 1 Awb is SMO Fryslân in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Namens SMO Fryslân heeft mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden, zich als gemachtigde gesteld.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 9 maart 2006. Namens verzoekers zijn verschenen [A] en mr. Rauwerda, voornoemd. Verweerder is verschenen bij bovengenoemde gemachtigde. SMO Fryslân is verschenen bij gemachtigde en tevens zijn namens SMO Fryslân verschenen de heer C.F. Hergaarden, Manager Opvang en Ondersteuning en mevrouw Timmerman, projectmanager.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Verzoekers zijn allen omwonenden dan wel zakelijk actief in de omgeving van het pand [adres] te [G]. Het pand, eigendom van de heer [H], is verhuurd aan de Woning Corporatie Friesland, die het op haar beurt heeft onderverhuurd aan SMO Fryslân. In het pand waren tot voor kort buitenlandse studenten gehuisvest. In verband hiermee is laatstelijk op 23 januari 2004 aan [H] een gebruiksvergunning ex. art. 6a.1.2. van de Bouwverordening van de gemeente Leeuwarden verleend voor de kamerverhuur aan maximaal 16 bewoners.
SMO Fryslân is voornemens om per 20 maart 2006 in het pand [adres] een voorziening te starten voor begeleid en beschermd wonen voor 16 cliënten met meervoudige problematiek (ook wel aangeduid als een dubbele diagnosepension). Alle bewoners krijgen in het pand een eigen kamer. Daarnaast is er een gemeenschappelijke ruimte en zijn er gemeenschappelijke sanitaire voorzieningen en keukens.
Bij brief van 22 februari 2006 hebben verzoekers aan verweerder gevraagd de aan [H] verleende gebruiksvergunning in te trekken, omdat het door SMO Fryslân beoogde gebruik niet is toegestaan. In verband met het uitblijven van een reactie van verweerder op deze brief is op 2 maart 2006 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Uit de door verweerder ingediende gedingstukken is vervolgens gebleken dat verweerder bij besluit van 2 maart 2006 heeft gereageerd op verzoekers brief van 22 februari 2006. Bij dit besluit heeft verweerder geweigerd de op 23 januari 2004 verleende gebruiksvergunning in te trekken. Namens verzoekers is vervolgens tevens bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 maart 2006.
Mede gelet op het alsnog genomen besluit hebben verzoekers het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ter zitting opnieuw geformuleerd. Aan de voorzieningenrechter is gevraagd om verweerder te gelasten handhavend op te treden wegens handelen in strijd met het bestemmingsplan dan wel verweerder te gelasten de voor het pand aan de [adres] afgegeven gebruiksvergunning in te trekken dan wel op te schorten totdat op het bezwaarschrift is beslist.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Ten aanzien van het verzoek om handhavend optreden te gelasten wegens strijd met het bestemmingsplan
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat sprake is van een gewijzigd gebruik van het pand aan de [adres], dat in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Schoolstraat e.o.". Op grond van het bestemmingsplan heeft het onderhavige perceel de bestemming "gemengde doeleinden" en zijn de op de plankaart met deze bestemming aangegeven gronden -onder meer- bestemd voor woningen. Verzoekers vinden dat bij het beoogd gebruik van het pand geen sprake is van wonen, maar dat eerder gesproken kan worden van een zorginstelling, dan wel een pension, logiesverblijf en/of een maatschappelijke voorziening. Verzoekers stellen voorts dat zij verweerder in de brief van 22 februari 2006 gevraagd hebben handhavend op te treden tegen de met het bestemmingsplan strijdige situatie en dat verweerder ten onrechte in de beslissing van 2 maart 2006 niet op dit verzoek heeft beslist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevat de brief van verzoekers van 22 februari 2006 geen verzoek om handhavend op te treden wegens strijd met het bestemmingsplan. In de brief is wel de strijdigheid met het bestemmingsplan gesteld als grond voor intrekking van de gebruiksvergunning, maar het concrete verzoek in deze brief betreft de intrekking van de gebruiksvergunning kamerhuur. Op dat verzoek heeft verweerder ook gereageerd.
Nu verzoekers (nog) niet aan verweerder hebben gevraagd om handhavend op te treden op grond van gestelde strijdigheid met het bestemmingsplan en er (daarom) ook geen beslissing door verweerder op een dergelijk verzoek is genomen, kan de voorzieningenrechter ook geen voorlopige voorziening treffen. Het is ten eerste aan verweerder en niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of er in het onderhavige geval een bevoegdheid bestaat om handhavend op te treden en, indien deze vraag bevestigend zou worden beantwoord, of van de bevoegdheid gebruik zal worden gemaakt. Bij gebreke van een besluit van verweerder op dit punt kan de voorzieningenrechter niet op voorhand een oordeel geven over de gestelde strijdigheid met het bestemmingsplan en over de vraag of verweerder al dan niet handhavingsmaatregelen dient te nemen.
Van een met een besluit gelijk te stellen weigering een besluit te nemen is evenmin sprake, nu er nog geen sprake was van een daartoe strekkende aanvraag. Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat ook indien er wel sprake zou zijn van een weigering een besluit te nemen, er geen inhoudelijk oordeel gegeven zou kunnen worden over al dan niet te treffen handhavingsmaatregelen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) kunnen bezwaar en beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit slechts gezien worden als een procedureel middel om het bestuursorgaan tot besluitvorming te bewegen (AbRS 3 december 1998, AB 1999/107). Gelet hierop zou de voorzieningenrechter hooguit aan verweerder een termijn kunnen stellen waarbinnen alsnog een besluit genomen zou moeten worden.
Verzoekers hebben ter zitting alsnog expliciet aan verweerder gevraagd om een handhavingsbeslissing te nemen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verweerder hiertoe alsnog, eventueel nadat verzoekers een redelijke termijn hebben gesteld, zal overgaan.
Ten aanzien van het verzoek om intrekking/schorsing van de gebruiksvergunning kamerhuur
Bij zijn besluit van 2 maart 2006 heeft verweerder overwogen dat het beoogd gebruik van het pand aan de [adres] door SMO Fryslân hem geen aanleiding geeft om tot intrekking van de gebruiksvergunning over te gaan. Volgens verweerder is geen van de in art. 6a.1.10 van de Bouwverordening genoemde intrekkingsgronden van toepassing.
Namens verzoekers is aangevoerd dat gehandeld wordt in strijd met de verleende gebruiksvergunning, nu gelet op het beoogde gebruik niet langer sprake is van kamerverhuur in de zin van de Bouwverordening. Volgens verzoekers is sprake van een behandelpension en kan dit niet gelijkgesteld worden met kamerverhuur. Verzoekers stellen verder dat niet is voldaan aan de gestelde eisen met betrekking tot de brandveiligheid. Tenslotte hebben verzoekers benadrukt dat de komst van een behandelpension leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het pand [adres].
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Ingevolge art. 6a.1.2 van de Bouwverordening is het verboden zonder of in afwijking van een gebruiksvergunning van burgemeester en wethouders een kamerverhuurpand in gebruik te nemen of te houden.
Een kamerverhuurpand wordt in art. 6a.1.1 onder b van de Bouwverordening gedefinieerd als gebouw of een deel van een gebouw met of geschikt te maken voor drie of meer kamers, niet vallende onder het begrip logiesgebouw en/of logiesverblijf als bedoeld in het bouwbesluit die als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden door niet in gezinsverband levende personen.
In art 6a.1.10 van de Bouwverordening zijn de redenen vermeldt op grond waarvan verweerder de gebruikvergunning kan intrekken. Op grond van art. 6a.1.10 lid 1 onder b van de Bouwverordening kan de gebruiksvergunning worden ingetrokken, indien de aan de gebruiksvergunning verbonden voorwaarden en/of voorschriften niet worden nagekomen of strijdig gehandeld wordt met de gebruiksvergunning.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat er voor het pand [adres] in 1996 een (inmiddels onherroepelijke) bouwvergunning is verleend, op grond waarvan onzelfstandige kamerbewoning is toegestaan. Het pand mag derhalve gebruikt worden voor kamerverhuur.
Voorts valt het onderhavige gebouw niet onder het begrip logiesgebouw en/of logiesverblijf. Blijkens het Bouwbesluit 2003 gaat het bij een logiesfunctie om een gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief of anderszins tijdelijk onderdak aan mensen. Ter zitting is uitgebreid ingegaan op het beoogde gebruik van het pand aan de [adres]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende gebleken dat het beoogde gebruik van het pand [adres] ziet op een vorm van permanente huisvesting voor 16 personen. SMO is weliswaar op zoek naar een groter pand, maar dat doet niet af aan de intentie die er is om te voorzien in permanente huisvesting voor de bewoners. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten om aan te nemen dat hier sprake zal zijn van een behandelpension, waarin personen slechts tijdelijk, voor de duur van een behandeling zullen worden opgevangen. In dit verband acht de voorzieningenrechter van belang dat ter zitting namens SMO Fryslân is benadrukt dat er in het pand aan de [straatnaam 2] geen sprake zal zijn van zorgverlening. Aangevoerd is dat, in tegenstelling tot hetgeen verzoekers hierover hebben vernomen, er geen gediplomeerde verpleegkundigen in het pand aanwezig zullen zijn. Cliënten zullen zich bijvoorbeeld voor verslavingszorg tot de GGZ moeten wenden. Namens SMO is voorts aangegeven dat de nadruk ligt op ondersteuning en begeleiding van bewoners en dat toezicht wordt uitgeoefend en huisregels zijn vastgesteld ter voorkoming van overlast. De voorzieningenrechter ziet hierin geen aanleiding om niet te kunnen spreken van (begeleide) kamerbewoning.
Ook overigens is niet gebleken van gronden waarop de verleende gebruiksvergunning ingetrokken zou moeten worden. Voor zover de aanwezige vluchttrap niet zou voldoen aan de wettelijke eisen heeft verweerder terecht opgemerkt dat dit geen grond zou zijn voor intrekking van de gebruiksvergunning. In zo'n geval zal de vergunninghouder eerst aangeschreven worden om de benodigde voorzieningen alsnog te treffen. Verder heeft verweerder toegezegd dat op dit punt nog overleg met de brandweer zal plaatsvinden. Verzoekers standpunt dat een beheers- en calamiteitenplan ontbreekt kan ook niet leiden tot intrekking van de vergunning. Een beheers- en calamiteitenplan was ten tijde van de verlening van de vergunning nog niet vereist en zal eerst bij de verlenging van de gebruiksvergunning verplicht aanwezig moeten zijn. Daarbij heeft verweerder gesteld dat SMO Fryslân inmiddels voor het onderhavige pand panden een beheers- en calamiteitenplan in concept gereed heeft.
Tenslotte leveren de opmerkingen van verzoekers die zien op hun woonomgeving, hun gevoel van (on)veiligheid, hun vrees voor overlast doordat de bewoners drugs gebruiken en dergelijke, geen grond op voor intrekking van de hier in geding zijnde gebruiksvergunning. Die opmerkingen kunnen in dit kader geen rol spelen, omdat de gebruiksvergunning alleen betrekking heeft op het gebruik van het pand en niet op individuele gedragingen van bewoners.
Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie dat verweerder op juiste gronden het verzoek tot intrekking van de verleende gebruiksvergunning heeft afgewezen. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient dan ook te worden afgewezen.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2006, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 14 maart 2006