Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden, in het kort geding
in de zaak onder rolnummer 75226 / KG ZA 06-80 van:
de maatschap
[a]
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiser in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur: mr. R.A. Schütz,
advocaten: mrs. J. de Wit en L.A. Hendriks te Amsterdam,
de besloten vennootschap
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ TOLLEBEKERHOUT B.V.
gevestigd te Epe, kantoorhoudende te Oudeschoot,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur: mr B.G. Kooi,
advocaat: mr. M.T. van Daatselaar te Zuidhorn,
alsmede in het kort geding in de zaak onder rolnummer 75254 / KG ZA 06-82 van:
[x],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur: mr. R.A. Schütz,
advocaten: mrs. J. de Wit en L.A. Hendriks te Amsterdam,
de besloten vennootschap
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ TOLLEBEKERHOUT B.V.,
gevestigd te Epe, kantoorhoudende te Oudeschoot,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur: mr. B.G. Kooi,
advocaat: mr. M.T. van Daatselaar te Zuidhorn.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als '[x]', 'de maatschap' en 'Tollebekerhout'.
De maatschap en [x] hebben Tollebekerhout in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 17 maart 2006.
De maatschap heeft toen op de bij dagvaarding vermelde gronden gevorderd dat Tollebekerhout, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op alle dagen en uren, zal worden veroordeeld:
I. om alle executoriale beslagen die zij ten laste van [x] op eigendommen van de maatschap heeft gelegd op te heffen, althans om de executoriale beslagen op de veestapel op te heffen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- voor elk uur dat zij daarvan in gebreke blijft;
II. om zich te onthouden van het leggen van andere conservatoire of executoriale beslagen op eigendommen van de maatschap voor haar vorderingen op [x], althans zich te onthouden van het leggen van conservatoire beslagen op de veestapel, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500.000,- voor elke keer dat zij daarvan in gebreke blijft;
III. om ervoor zorg te dragen dat er geen publicatie plaatsvindt van de executoriale verkoop van de veestapel van de maatschap, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- indien zij daarvan in gebreke blijft;
IV. zich te onthouden van publicatie, althans medewerking aan publicatie, althans medewerking aan bekendmaking van de ID-code, het werknummer en de ID-code moeder van de individuele stukken vee van de maatschap, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- voor elke keer dat zij daarvan in gebreke blijft;
V. zich te onthouden van het benaderen van leveranciers of andere relaties van de maatschap met het doel de goede naam van de maatschap te bezoedelen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- voor elke keer dat zij daarvan in gebreke blijft;
VI. tot betaling van de kosten van het geding.
Voorts heeft [x] op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op alle dagen en uren, Tollebekerhout:
I. verbiedt om het vonnis van 25 januari 2006 te executeren, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000.000,- voor elke keer dat zij daarvan in gebreke blijft, bijvoorbeeld doordat zij met dat vonnis executoriaal beslag legt ten laste van [x];
II. veroordeelt tot opheffing van alle executoriale beslagen die zij ten laste van [x] heeft gelegd om het vonnis van 25 januari 2006 te executeren, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- voor elke keer dat zij daarvan in gebreke blijft;
III. veroordeelt om ervoor zorg te dragen dat geen publicatie plaatsvindt van de executoriale verkoop van de veestapel, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100.000,- voor elke keer dat zij daarvan in gebreke blijft;
IV. veroordeelt om zich te onthouden van publicatie, althans medewerking aan publicatie, althans medewerking aan bekendmaking van de ID-code, het werknummer en de ID-code moeder van de individuele stukken vee, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- voor elke keer dat zij daarvan in gebreke blijft;
V. veroordeelt zich te onthouden van het benaderen van leveranciers of andere relaties van [x] met het doel de goede naam van [x] te bezoedelen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- voor elke keer dat zij daarvan in gebreke blijft;
VI. veroordeelt in de kosten van het geding.
Op de daarbij vermelde gronden in reconventie heeft Tollebekerhout gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
I. ten aanzien van [x], wonende te [postcode] [woonplaats] aan [adres], geboren op [geboortedatum], de onmiddellijke toepassing van lijfsdwang uitspreekt na een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn als bedoeld in artikel 585 e.v. Rv., waarbij aan [x] binnen bedoelde termijn alsnog de mogelijkheid gegeven wordt tot nakoming van hetgeen [x] zich jegens Tollebekerhout heeft verplicht;
II. gelast dat Tollebekerhout de executie van de door haar executoriaal beslagen onroerende zaken (wederom) ter hand mag nemen;
III. bepaalt dat [x] alsmede de maatschap [a] zich dienen te onthouden van handelingen, zowel rechtshandelingen als feitelijke handelingen, behoudens de mogelijkheden die de wet biedt terzake schorsing dan wel staking van executie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie nader te bepalen bedrag, voor iedere overtreding terzake;
IV. ten aanzien van de proceskosten primair bepaalt dat [x] wordt veroordeeld in de daadwerkelijk aan de zijde van Tollebekerhout gemaakte proceskosten ten aanzien van de procedure d.d. 7 februari 2006 alsmede de procedure d.d. 17 maart 2006, thans begroot op € 10.550,44 waarbij de kosten van de zitting d.d. 17 maart 2006 als zijnde een pro memorie post dienen te worden opgenomen, subsidiair [x] veroordeelt tot betaling van de proceskosten van dit geding op basis van het geldende liquidatietarief.
Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, waarbij de advocaten van partijen gebruik hebben gemaakt van pleitnotities. Wederzijds hebben partijen geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de andere partij.
Partijen hebben producties overgelegd.
Na voortgezet debat is vonnis bepaald op heden.
In dit kort geding gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand.
1.1. Tollebekerhout heeft in december 2001 van de familie [y] gekocht ca. 100 hectare grond gelegen te Meise (België). [x] is in een bemiddelende rol bij de aanschaf van deze gronden betrokken geweest en heeft Tollebekerhout ten aanzien van de door haar verkregen onroerende zaken gegarandeerd dat de bestemming van de betreffende gronden -zijnde agrarische grond- binnen vijf jaar naar woningbouw gewijzigd zou worden. Op basis van deze garantie is Tollebekerhout tot koop van de onroerende zaken overgegaan.
1.2. Tussen [x] en Tollebekerhout is op 14 december 2001 een koopovereenkomst gesloten, welke -voor zover hier van belang- als volgt luidt:
‘PREAMBULE
in aanmerking nemende:
- dat volgens mededeling van [x] te koop wordt aangeboden een landhuis met toebehoren en nabij gelegen percelen agrarische grond, staande en gelegen zoals omschreven in de aan deze overeenkomst gehechte verkoopbelofte, met uitzondering van het landhuis met 2 hectare en 1 hectare, aan partijen bekend, welke percelen een totale oppervlakte hebben van ongeveer 97 hectare (hierna te noemen: het verkochte) kosten koper;
- dat volgens mededeling van [x] de bestemming van de hiervoor genoemde percelen agrarische grond zodanig zal kunnen worden gewijzigd dat op deze percelen woningbouw zal zijn toegestaan;
- dat [b] op grond van de hiervoor genoemde mededelingen bereid is, onder hierna genoemde voorwaarden en zekerheden over te gaan tot aankoop van voormelde onroerende zaken;
(…)
Koopverplichting
Artikel 2
Indien, nadat levering van het verkochte aan [b] heeft plaatsgevonden, volgens het inzicht van [b] op objectieve gronden het niet aannemelijk is dat de bestemming van de tot het verkochte behorende percelen agrarische grond binnen 5 jaar na bedoelde levering zodanig zal zijn gewijzigd dat op een substantieel gedeelte van deze percelen woningbouw zal zijn toegestaan, verplicht [x] zich onvoorwaardelijk om:
- op eerste schriftelijke verzoek van [b] van haar aan te kopen de hiervoor bedoelde percelen agrarische grond voor een koopprijs van BFRS 135.000.000,-- kosten koper;
- aan [b] te vergoeden hetzelfde rentepercentage hetwelk [b] aan financieringsrente betaalt over haar koopprijs van het verkochte, te berekenen over het door [b] in verband met de aankoop van het verkochte door haar betaalde bedrag van de koopprijs, welke rente zal worden berekend met ingang van de datum van levering van het verkochte aan [b] tot de datum van betaling door [x] van de hiervoor in dit artikel genoemde koopprijs.
[b] zal [x] schriftelijk in kennis stellen van het niet aannemelijk zijn van bestemmingswijziging. In dat geval is [x] verplicht om uiterlijk 6 maanden na de datum van dagtekening van deze schriftelijke kennisgeving het verkochte zelf of door een derde, te betalen en binnen deze termijn af te nemen.'
1.3. Als gevolg van een Ministerieel Besluit d.d. 29 maart 2002 houdende voorlopige bescherming als landschap, en een daaropvolgend Ministerieel Besluit d.d. 13 juni 2003 houdende definitieve bescherming als landschap is er (thans) geen woningbouw op de betreffende gronden toegestaan. Dit is voor Tollebekerhout aanleiding geweest om [x] bij brief van 10 mei 2002 te verzoeken om -conform de overeenkomst van 14 december 2001- over te gaan tot afname van de gronden op de overeengekomen voorwaarden. [x] is echter niet tot afname van de gronden overgegaan.
1.4. Aangezien afname van de gronden door [x] uitbleef, hebben partijen op 16 juni 2005 een ontmoeting gearrangeerd ten kantore van de accountant van [x], de heer [c] te [woonplaats]. Deze ontmoeting heeft geleid tot een nadere overeenkomst in het kader van de nakoming van de overeenkomst van 14 december 2001. Vorenbedoelde nadere overeenkomst luidt -voor zover ten deze van belang- als volgt:
'[x] verklaart hierbij zonder dat gerechtelijke tussenkomst nodig is onvoorwaardelijk en direct opeisbaar aan de medeondergetekende schuldig te zijn 5,5 miljoen euro plus kosten vanaf 1.1.2005 voor de overname van circa 96 ha. grond in Meise, die eigendom is van Expl.mij. Tollebekerhout B.V.
[x] zal deze schuld voldoen door overname van de bankschuld en vrijwaart hierbij Atrecht Holding B.V., Atrecht Investment B.V., Expl. mij. Goutum-Zuid B.V., Kickersbloem III B.V., Expl. mij. Tollebekerhout B.V. en [voornaam]. [b] voor iedere verplichting aan de bank.
[x] staat er voor in dat de bank binnen twee weken na heden aan de genoemde debiteuren een schriftelijke ' vrijwarings' verklaring afgeeft met de inhoud die Expl. mij. Tollebekerhout B.V. zal aangeven.
Zodra de genoemde verklaring van de bank is ontvangen wordt deze overname van de bankschuld als gedeeltelijke voldoening door [x] van zijn verplichtingen aangemerkt.
Het restant van één miljoen euro plus wettelijke rente mag [x] in twee termijnen betalen: een half miljoen euro binnen een week na heden en het restant uiterlijk op 15 juli 2005 doch niet later dan de dag waarop de boerderij in Virelles is verkocht.
Zodra [x] aan zijn verplichtingen heeft voldaan wordt de grond aan hem overgedragen, dan wel worden de certificaten van de aandelen in Expl.mij. Tollebekerhout B.V. aan hem overgedragen.
[x] geeft door ondertekening hiervan hiermee tevens opdracht aan notaris [d] te [woonplaats] om de aandelen te certificeren.
(….)
Onverminderd het voorgaande wordt het huis, nadat [x] aan zijn verplichtingen heeft voldaan, aan hem teruggeleverd.
[x] verklaart hierbij tevens geen enkele vordering op zijn wederpartij te hebben. Deze wordt hierbij geacht aan haar leveringsplicht van de grond te hebben voldaan. De gevolgen van een eventueel tijdsverloop tot de datum waarop [x] aan al zijn verplichtingen heeft voldaan komen uitsluitend en alleen voor zijn rekening en risico.'
1.5. [x] heeft geen uitvoering gegeven aan de nadere overeenkomst van 16 juni 2005.
1.6. De rechtbank Leeuwarden heeft [x] bij vonnis van 25 januari 2006 veroordeeld tot betaling aan Tollebekerhout van een bedrag van € 5.500.000 met rente, en voorts bepaald dat Tollebekerhout na betaling van genoemd bedrag onvoorwaardelijk is gehouden mee te werken aan de overdracht van de desbetreffende onroerende zaken ten overstaan van een door [x] aan te wijzen notaris. Tegen dit vonnis heeft [x] hoger beroep ingesteld.
1.7. Teneinde het vonnis van 25 januari 2006 te kunnen executeren heeft Tollebekerhout op 26 januari 2006 executoriale beslagen gelegd op onroerende zaken van [x]. Daarnaast heeft Tollebekerhout op 2 februari 2006 op de gehele veestapel te Wergea en Ureterp executoriaal beslag gelegd. Volgens het exploit van beslaglegging zou op 10 februari 2006 worden overgegaan tot executoriale verkoop van de veestapel.
1.8. Op 7 februari 2006 hebben ten overstaan van de voorzieningenrechter van deze rechtbank een tweetal kort gedingen plaatsgevonden, welke uiteindelijk hebben geresulteerd in een minnelijke regeling, die er -kort samengevat- op neerkomt dat [x] aan Tollebekerhout een bedrag van € 5.250.000,- zal betalen, waarbij hij de keuze heeft om daarvoor de onbelaste gronden geleverd te krijgen of de gronden geleverd te krijgen middels overdracht van de aandelen in Tollebekerhout, waarbij Tollebekerhout ervoor zorgdraagt dat de gronden onbelast zijn. Aan [x] is een termijn gegeven om voormelde keuze te maken en daarop gerichte uitvoeringshandelingen te verrichten en te voltooien. Voorts zijn partijen overeengekomen dat na c.q. gelijktijdig met betaling van het bedrag van € 5.250.000,- en verlening van een zekerheidsrecht door [x] middels het verlenen van een recht van tweede hypotheek op de beslagen onroerende zaak alle gelegde beslagen, waaronder die op de veestapel, komen te vervallen.
1.9. [x] heeft bedoelde keuze niet gemaakt en is evenmin tot betaling van het bedrag van € 5.250.000,- overgegaan.
1.10. Tollebekerhout heeft bij exploit van 13 maart 2006 nogmaals de executoriale verkoop van de veestapel aangezegd. Volgens dit exploit zal op 20 maart 2006 tot verkoop worden overgegaan.
1.11. Op de gronden te Meise rust een ‘recht van voorkoop’ (vergelijkbaar met het Nederlandse voorkeursrecht gemeente) dat inhoudt dat Tollebekerhout gehouden is om de onroerende zaken aan de Vlaamse Landmaatschappij, provinciale afdeling Gent, aan te bieden. Slechts indien de Vlaamse Landmaatschappij geen gebruik maakt van haar recht van voorkoop kan Tollebekerhout de onroerende zaken aan [x] leveren.
1.12. Na de totstandkoming van voormelde vaststellingsovereenkomst zijn onder [x] de navolgende derdenbeslagen ten laste van Tollebekerhout gelegd:
- executoriaal beslag door de Belastingdienst voor Vlaanderen op 2 december 2005;
- conservatoir beslag door Bank Bercoop voor € 5.700.000,- op 16 februari 2006;
- executoriaal beslag door Bank Bercoop voor € 5.700.000,- op 27 februari 2006;
- conservatoir beslag door de curatoren van Kickers Bloem III B.V. voor € 425.000,- op 2 maart 2006;
- executoriaal beslag door de Belastingdienst voor € 203.504,- op 9 maart 2006.
1.13. Tollebekerhout heeft op 2 februari 2006 het faillissement van [x] aangevraagd. Op dat verzoek is tot heden nog niet beslist. De behandeling van het verzoek is enkele malen aangehouden, thans tot april 2006.
Het geschil en de beoordeling daarvan
2. Het spoedeisend belang bij de vorderingen van de maatschap en [x] wordt voldoende aanwezig geacht.
De vorderingen van de maatschap
2.1. De maatschap vordert opheffing van de executoriale beslagen die Tollebekerhout op eigendommen van de maatschap heeft gelegd. Voorts vordert zij dat het Tollebekerhout verboden wordt om in de toekomst conservatoire of executoriale beslagen te leggen op eigendommen van de maatschap voor vorderingen van Tollebekerhout op [x].
De maatschap stelt daartoe dat Tollebekerhout een vordering op [x] in privé heeft en geen vordering op de maatschap. Tollebekerhout kan ter incassering van die vordering op [x] executoriaal beslag leggen op eigendommen van [x], maar zij is niet gerechtigd om executoriale beslagen te leggen op eigendommen van de maatschap, waaronder de ten processe bedoelde veestapel. Dat de maatschap eigenaar is van de veestapel blijkt volgens de maatschap uit de overgelegde aktes. [x] heeft deze veestapel in de maatschap ingebracht en deze is, aldus de maatschap verder, als gevolg daarvan deel gaan uitmaken van de "maatschapsgemeenschap". De maten van de maatschap zijn "eigenaren" van die gemeenschap en [x] is voor éénvierde deel gerechtigd in die gemeenschap. Hij is slechts voor zover zijn aandeel in de gemeenschap daarop recht geeft eigenaar van elk individueel stuk vee.
2.2. Tollebekerhout heeft zich verweerd tegen de gevorderde opheffing van de door haar gelegde executoriale beslagen op eigendommen van de maatschap. In dat verband heeft zij in de eerste plaats aangevoerd dat zij het ontstaan van een maatschap met ingang van 1 mei 2002 dan wel 1 mei 2003 betwist, nu de betreffende akten niet zijn geregistreerd. De datering van de akten levert om die reden geen dwingendrechtelijk bewijs op tussen partijen. Verder blijkt volgens Tollebekerhout nergens uit dat [x] de eigendom van de veestapel in de maatschap heeft ingebracht. Kenmerkend voor inbreng is dat er middelen worden verstrekt zonder dat daarbij vermogensverschuivingen tussen de maten tot stand worden gebracht. Wanneer de stellingen van [x] gevolgd moeten worden, erop neerkomende dat hij de eertijds bij hem in eigendom zijnde veestapel in de maatschap heeft ingebracht en dat die veestapel daarmee eigendom van de maatschap is geworden, is er wel sprake van een vermogensverschuiving. Dat is strijdig met de betekenis van inbreng en dus moet het er volgens Tollebekerhout in ieder geval voorgehouden worden dat niet de eigendom van de veestapel is ingebracht. Nu de ingebrachte goederen eigendom zijn gebleven van de inbrengende maat, kan zij zich verhalen op alle aan [x] in eigendom toebehorende vermogensbestanddelen, waaronder de veestapel. Tot slot heeft Tollebekerhout aangevoerd dat uit de overgelegde aktes kan worden afgeleid dat [x] slechts de economische eigendom van de veestapel in de maatschap heeft ingebracht en niet de juridische eigendom. [x] is dan ook nog steeds in privé eigenaar van de veestapel en gelet daarop heeft zij, Tollebekerhout, ook executoriale beslagen op die veestapel kunnen (doen) leggen.
2.3 De maatschap heeft gevorderd dat Tollebekerhout de gelegde beslagen dient op te heffen. De voorzieningenrechter verstaat deze vordering aldus dat de maatschap vordert dat de voorzieningenrechter het beslag opheft. Zoals de Hoge Raad reeds op 18 oktober 1991 heeft uitgemaakt (NJ 1992/4), dient daaraan op praktische gronden de voorkeur te worden gegeven: de uitvoering van het vonnis kan bij voorbeeld indien de beslaglegger tot opheffing onwillig of niet in staat is, anders nodeloze complicaties ondervinden.
2.4. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat uit de door de maatschap in het geding gebrachte aktes in voldoende mate blijkt dat er aanvankelijk -vanaf 1 mei 2002- een maatschap bestond tussen [x] en zijn zoon [e] en dat deze maatschap per 1 mei 2003 is uitgebreid met de andere zonen van [x], [f] en [g]. Het tegendeel, dat wil zeggen dat er -niettegenstaande de overgelegde aktes- geen sprake is van een maatschap, heeft Tollebekerhout in dit geding niet aannemelijk weten te maken.
2.5. Met inbreng in een maatschap wordt bedoeld dat 'iets' voor de duur van de maatschap aan de gezamenlijke maten ter beschikking wordt gesteld als middel om, gedurende het bestaan van de maatschap, het doel van de maatschap -het bereiken van gemeenschappelijk voordeel- te bereiken. Hiermee wordt beoogd de maatschap middelen te verstrekken zonder dat het daarbij de bedoeling is om blijvende vermogensverschuivingen tussen de vennoten tot stand te brengen. Met de inbreng van een goed door een maat in de maatschap is er slechts sprake van een tijdelijke vermogensverschuiving, in die zin dat bij het einde van de maatschap de inbrengende maat namelijk het ingebrachte goed in enigerlei vorm weer terug ontvangt.
2.6. Uit artikel 2 lid 3 sub a van de akte van 1 mei 2002 blijkt dat [x] de veestapel in de maatschap heeft ingebracht. Daarmee heeft [x] de juridische eigendom van de veestapel verloren en is de maatschap voor de duur van haar bestaan en dus tijdelijk als hiervoor eigenaar van de veestapel geworden. Uit genoemde akte kan niet, zoals Tollebekerhout heeft betoogd, worden afgeleid dat er slechts sprake is geweest van inbreng van de economische eigendom van de veestapel.
2.7. Tollebekerhout heeft voor het verhaal van haar vordering op [x]-privé executoriaal beslag gelegd op die thans bij de maatschap in eigendom zijnde veestapel.
Met de maatschap is de voorzieningenrechter van oordeel dat een dusdanig beslag rechtens niet is toegestaan. De tussen de maten bestaande gemeenschap dient aangemerkt te worden als een gebonden gemeenschap, hetgeen onder meer impliceert dat geen van de maten, noch een privé-crediteur van één van de maten, tijdens het bestaan van de maatschap verdeling van de gemeenschap kan vorderen, en tevens, dat een maat evenmin over zijn (gehele) onverdeelde aandeel in de gemeenschap noch over zijn onverdeelde aandeel in bepaalde onderdelen van de gemeenschap kan beschikken. De gebondenheid van de gemeenschap betekent ook dat de privé-crediteuren van een maat jegens de maatschap niet meer rechten kunnen doen gelden dan hun debiteur c.q. de betreffende maat kan doen gelden tegenover de maatschap.
In het licht van het voorgaande kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter een privé-crediteur van een individuele maat dan ook niet door executie of beslag verhaal zoeken op het aandeel van die maat in de gemeenschap als geheel of het aandeel van de maat in de afzonderlijke tot de gemeenschap behorende goederen.
2.8. Het vorenstaande brengt met zich dat Tollebekerhout zich voor verhaal van haar vordering op [x]-privé gedurende het bestaan van de maatschap niet kan verhalen op eigendommen van de maatschap, zoals de veestapel. Het door Tollebekerhout op de veestapel gelegde executoriale beslag is dan ook onrechtmatig. Derhalve is de vordering tot opheffing van dit beslag toewijsbaar. Van beslagen op andere eigendommen van de maatschap is voorshands niet gebleken, zodat de opheffing van het beslag tot de veestapel beperkt kan blijven.
2.9. Voor toewijzing van het mede gevorderde verbod om zich te onthouden van het leggen van andere conservatoire/executoriale beslagen op eigendommen van de maatschap voor vorderingen op [x]-privé acht de voorzieningenrechter onvoldoende grond aanwezig. Niet aannemelijk is gemaakt dat Tollebekerhout zich na opheffing van het beslag op de veestapel op andere eigendommen van de maatschap zal richten.
2.10. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog dat het voorgaande niet betekent dat de verhaalsmogelijkheid voor Tollebekerhout op de in de maatschap ingebrachte veestapel definitief is geblokkeerd. Het doen uitspreken van het faillissement van één der maten kan leiden tot ontbinding van de maatschap en in die situatie kan de hiervoor bedoelde verhaalsmogelijkheid weer in beeld komen.
II. Geen publicatie en geen bezoedeling goede naam
3.1. De maatschap vordert dat Tollebekerhout er zorg voor draagt dat de aanzegging tot executoriale verkoop van de veestapel, alsmede de ID-code, het werknummer en de ID-code moeder van de individuele stukken vee niet worden gepubliceerd, dan wel dat Tollebekerhout niet meewerkt aan publicatie/bekendmaking van laatstbedoelde informatie. De maatschap voert daartoe aan dat zij zeer vaak door geïnteresseerden is benaderd omdat Tollebekerhout de ID-code, het werknummer en de ID-code moeder van 15 koeien aan derden kenbaar heeft gemaakt. De maatschap voorziet grote onrust indien publicatie van alle stukken vee van de veestapel plaatsvindt. Verder is het schadelijk voor de goede naam van de maatschap indien de aanzegging tot executoriale verkoop wordt gepubliceerd. Daarnaast vordert de maatschap een verbod jegens Tollebekerhout om de goede naam van de maatschap te bezoedelen, nu Tollebekerhout verschillende leveranciers en andere relaties van de maatschap heeft benaderd en daarbij de goede naam van de maatschap heeft bezoedeld.
3.2. Tollebekerhout heeft betwist dat de publicatie van de executoriale verkoop van de veestapel reeds heeft plaatsgevonden -de deurwaarder is hiertoe nog niet overgegaan- en voorts betwist zij dat zij de goede naam van de maatschap heeft bezoedeld.
3.3. Nu Tollebekerhout niet gerechtigd is om tot executoriale verkoop van de veestapel van de maatschap over te gaan, behoeft geen betoog dat zij evenmin gerechtigd is om de voorgenomen executoriale verkoop van de veestapel van de maatschap thans nog te publiceren. Er bestaat echter onvoldoende grond om Tollebekerhout daartoe een uitdrukkelijk verbod op te leggen omdat er geen aanwijzingen zijn dat Tollebekerhout tot een zodanige -als onrechtmatig aan te merken- publicatie zal overgaan.
Evenmin is aannemelijk gemaakt dat Tollebekerhout de ID-code, het werknummer en de ID-code moeder van de individuele stukken vee van de maatschap heeft gepubliceerd, althans medewerking aan publicatie/bekendmaking daarvan heeft verleend, dan wel van zins zou zijn thans tot publicatie over te gaan. Het verbod op een dergelijke publicatie, althans medewerking aan publicatie/bekendmaking van bedoelde informatie, zal dan ook worden afgewezen.
Ook is niet aannemelijk gemaakt dat Tollebekerhout de goede naam van de maatschap heeft bezoedeld, zodat het daartoe strekkende verbod evenmin toewijsbaar is.
3.4. Nu partijen over en weer op enig punt in het ongelijk zijn gesteld acht de voorzieningenrechter termen aanwezig de proceskosten te compenseren, in dier voege dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
I. Verbod executie vonnis 25 januari 2006
4.1. [x] vordert een verbod om het vonnis van 25 januari 2006 te executeren. Tollebekerhout is volgens [x] niet gerechtigd om dit vonnis te executeren nu partijen terzake een minnelijke regeling zijn overeengekomen in het kader van het kort geding op 7 februari 2006. Tollebekerhout is niet in staat gebleken om deze minnelijke regeling na te komen. Tollebekerhout kan de in deze regeling genoemde onroerende zaken namelijk niet aan [x] leveren, nu op deze onroerende zaken een zogeheten recht van voorkoop rust van de Vlaamse Landmaatschappij, waardoor Tollebekerhout gehouden is om de onroerende zaken eerst aan de Vlaamse Landmaatschappij aan te bieden. Tollebekerhout heeft de onroerende zaken tot dusver niet aan de Vlaamse Landmaatschappij aangeboden terwijl laatstgenoemde ook niet te kennen heeft gegeven of zij van haar recht van voorkoop gebruik maakt. Voorts wijst [x] erop dat het hem als gevolg van de onder hem gelegde derdenbeslagen, niet is toegestaan om aan Tollebekerhout te betalen. Indien Tollebekerhout de veestapel van de maatschap zou verkopen en achteraf komt vast te staan dat zij dat onrechtmatig heeft gedaan dan zal de schade vanwege de slechte financiële positie van Tollebekerhout niet op haar kunnen worden verhaald.
4.2. Tollebekerhout is van mening dat er geen grond bestaat voor een verbod op executie van
het vonnis van 25 januari 2006. Er is niet voldaan aan de door de Hoge Raad in het arrest Ritzen/Hoekstra geformuleerde criteria voor opschorting van de tenuitvoerlegging van een vonnis, namelijk dat het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Voorts betwist Tollebekerhout dat er aan haar zijde sprake is van een restitutierisico. Indien [x] betaalt, dan is de thans bestaande financiële nood aan de zijde van Tollebekerhout geledigd. Daarnaast is het nog maar de vraag of het recht van voorkoop geldend is.
4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het gevorderde verbod om het vonnis van
25 januari 2006 verder te executeren toewijsbaar is. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 1.8 gememoreerd zijn tussen partijen in februari 2006 bij deze rechtbank ook al kort gedingprocedures aanhangig geweest, die -eveneens- betrekking hadden op de aangevangen executie door Tollebekerhout van voormeld vonnis. Die procedures zijn geëindigd met een door partijen opgestelde en getekende vaststellingsovereenkomst. Die vaststellingsovereenkomst moet voor wat betreft de daarin opgenomen wederzijdse verplichtingen geacht worden in de plaats te zijn getreden van meergenoemd vonnis en levert -net als dat vonnis- een executoriale titel op.
Bij niet-nakoming door [x] van zijn betalingsverplichting kan èn dient Tollebekerhout derhalve executiemaatregelen te nemen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst en kan zij niet meer terugvallen op het vonnis van 25 januari 2005, te minder nu in de vaststellingsovereenkomst ook is vastgelegd dat die overeenkomst niet voor ontbinding vatbaar is.
II. Opheffing executoriale beslagen
5.1. [x] vordert op dezelfde gronden als de maatschap (zie hiervoor onder
overweging 2.1.) opheffing van alle executoriale beslagen die Tollebekerhout ten laste van [x] heeft gelegd om het vonnis van 25 januari 2006 te executeren.
Voor het verweer van Tollebekerhout wordt verwezen naar rechtsoverweging 2.2.
5.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door [x] gevorderde opheffing van executoriale beslagen -onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen in de rechtsoverwegingen 2.3. tot en met 2.8.- alleen toewijsbaar is voor zover het beslag is gelegd op eigendommen van de maatschap waarvan hij als maat deel uitmaakt. Voor het overige bestaat er geen grond om de andere ten laste van [x] gelegde executoriale beslagen op te heffen. In de vaststellingsovereenkomst hebben partijen doen opnemen dat na c.q. gelijktijdig met de betaling door [x] van een bedrag van € 5.250.000,-- en na verlening van de in die vaststellingsovereenkomst ook vermelde garantiestelling alle gelegde beslagen komen te vervallen. Die situatie heeft zich tot heden niet voorgedaan: [x] heeft nog steeds niet de door hem -zonder enig voorbehoud- toegezegde betaling verricht en evenmin een garantiestelling verleend. Gelet daarop zijn de beslagen dus nog niet krachtens voormelde partijafspraak vervallen en kan [x] ook thans niet eenzijdig opheffing van die beslagen vorderen: de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde partijafspraak was immers dat die beslagen zouden blijven liggen in afwachting van de nakoming van de betalingsverplichting door [x]. De omstandigheid dat Tollebekerhout de beslagen heeft gelegd uit hoofde van het vonnis van 25 januari 2006 kan daaraan niet afdoen, want daarvan was ten tijde van het tot stand komen van de vaststellingsovereenkomst ook al sprake. Wèl zal Tollebekerhout de verdere tenuitvoerlegging c.q. vervolging van de beslagen dienen te laten plaatsvinden uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst (waartoe zij wellicht andermaal dient over te gaan tot beslaglegging, thans uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst).
III. Geen publicatie en geen bezoedeling goede naam
6.1. [x] vordert op dezelfde gronden als de maatschap (zie hiervoor onder 3.1.) dat Tollebekerhout veroordeeld wordt om ervoor zorg te dragen dat er geen publicatie plaatsvindt van de executoriale verkoop van de veestapel. Voorts vordert [x] dat Tollebekerhout veroordeeld wordt om zich te onthouden van publicatie, althans medewerking aan publicatie, althans medewerking aan bekendmaking van de ID-code, het werknummer en de ID-code moeder van de individuele stukken vee. Ten slotte vordert [x] dat Tollebekerhout veroordeeld wordt om zich te onthouden van het benaderen van leveranciers of andere relaties van [x] met het doel de goede naam van [x] te bezoedelen.
6.2. Voor het verweer van Tollebekerhout wordt verwezen naar rechtsoverweging 3.2. Voorts wijst Tollebekerhout erop het merkwaardig te vinden dat [x], waar hij stelt dat de maatschap eigenaar van de veestapel is, zelf de onderhavige vorderingen heeft ingesteld.
6.3. De voorzieningenrechter oordeelt met betrekking tot deze vorderingen van [x] op dezelfde wijze als hiervoor onder rechtsoverweging 3.3 is geoordeeld ten aanzien van de (vrijwel) gelijkluidende vorderingen van de zijde van de maatschap. Voornoemde rechtsoverweging dient als hier overgenomen en herhaald te worden beschouwd.
7. Nu beide partijen deels in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de kosten van het geding op na te melden wijze worden gecompenseerd.
8.1. Gelet op de nauwe samenhang tussen de reconventionele vorderingen in de beide korte gedingen zal de voorzieningenrechter deze vorderingen hierna gezamenlijk behandelen.
8.2. Het spoedeisend belang bij de vorderingen van Tollebekerhout wordt, behoudens de hierna te bespreken vordering tot betaling van de daadwerkelijke proceskosten, voldoende aanwezig geacht.
9.1. Tollebekerhout vordert dat ten aanzien van [x], met inachtneming van een termijn, lijfsdwang dient te worden toegepast als bedoeld in artikel 585 e.v. Rv tot het moment dat [x] zijn verplichtingen jegens Tollebekerhout is nagekomen. Zij voert hiertoe aan dat vast staat dat [x] zich willens en wetens tracht te onttrekken aan het verhaal dat door Tollebekerhout wordt gezocht terzake het vonnis van 25 januari 2006. Bovendien komt [x] de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst niet na. Hij heeft nagelaten een keuze te maken om de eigendom van de gronden te verwerven dan wel de aandelen in Tollebekerhout en evenmin heeft hij het overeengekomen bedrag van € 5.250.000,- betaald. Ook heeft [x] nagelaten om, zoals overeengekomen, een zekerheidsrecht te verlenen middels het verlenen van een tweede recht van hypotheek op de onroerende zaken.
9.2. [x] betwist de gevorderde toepassing van lijfsdwang. Daartoe voert hij in de eerste plaats aan dat lijfsdwang rechtens niet mogelijk is voor zover dit een veroordeling tot betaling van een geldsom betreft. Feitelijk gezien is de verplichting van [x] jegens Tollebekerhout een verplichting tot betaling van een geldsom. Reeds om die reden kan de gevorderde lijfsdwang volgens [x] niet worden toegewezen. Voorts is het niet [x] maar Tollebekerhout die in verzuim is bij de nakoming van verplichtingen jegens de wederpartij. Tollebekerhout komt haar verplichting tot levering van de gronden aan [x] niet na nu zij de gronden niet aan [x] kan leveren. Ook is het [x] als gevolg van de gelegde derdenbeslagen niet toegestaan om betalingen aan Tollebekerhout te verrichten.
9.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat voldoende aannemelijk is geworden dat [x] al geruime tijd in ernstige mate nalatig is om aan zijn verplichtingen jegens Tollebekerhout te voldoen. Reeds in mei 2002 zijn partijen overeengekomen dat [x] tegen betaling de gronden in Meise terug zou kopen van Tollebekerhout en nu, bijna vier jaar later, heeft [x] nog steeds niet aan zijn afname- c.q. betalingsverplichting voldaan. Om betaling van de koopprijs van de gronden af te dwingen, heeft Tollebekerhout met succes een bodemprocedure gevoerd, waarbij [x] bij vonnis van 25 januari 2006 is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.500.000. De voorzieningenrechter stelt vast dat [x] nadien in gebreke is gebleven om aan dit vonnis te voldoen, waarna er executoriaal beslag is gelegd, hetwelk tot een executiegeschil tussen partijen heeft geleid. De in dat kader getroffen minnelijke regeling is door [x] evenzeer niet nagekomen.
Ondanks alle weren van [x] kan de voorzieningenrechter zich niet aan de indruk onttrekken dat aan de zijde van [x] in belangrijke mate sprake is van betalingsonwil.
9.4. Om de druk op [x], om zijn -meermalen bevestigde- verplichtingen jegens Tollebekerhout (eindelijk eens) na te komen, te vergroten vordert Tollebekerhout thans de toepassing van lijfsdwang. Deze vordering is ofschoon begrijpelijk niet toewijsbaar. Krachtens het vonnis van 25 januari 2006 en de nadien getroffen minnelijke regeling is [x] immers allereerst gehouden tot betaling van een geldsom aan Tollebekerhout, maar in een dergelijk geval is, zo bepaalt artikel 585 aanhef en sub a Rv, lijfsdwang niet mogelijk.
Voor zover Tollebekerhout [x] wil dwingen tot het maken van de in de vaststellingsovereenkomst onder punt 1 vermelde keuze en het verrichten van op die keuze gerichte uitvoeringshandelingen, geldt dat lijfsdwang als een ultimum remedium moet worden gezien. Voor lijfsdwang is slechts plaats indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden. Dat laatste is voorshands niet aannemelijk geworden, zodat er thans geen lijfsdwang zal worden uitgesproken voor de nakoming van de verplichting om een keuze te maken als bedoeld in punt 1 van de vaststellingsovereenkomst en op die keuze gerichte uitvoeringshandelingen te verrichten. Met betrekking tot het vestigen van een recht van tweede hypotheek oordeelt de voorzieningenrechter dat [x] daartoe thans (nog) niet verplicht is, nu hij dit zekerheidsrecht eerst kan vestigen nadat hij de onroerende zaak in België weer in eigendom heeft verworven.
Voor toepassing van het dwangmiddel lijfsdwang is derhalve thans geen plaats.
II. Overnemen executie
10.1 Tollebekerhout voert aan dat zij op 26 januari 2006 beslag heeft gelegd op een aantal aan [x] in eigendom toebehorende onroerende zaken. Bij exploit van 8 februari 2006 heeft de Rabobank, in haar hoedanigheid van hypotheekhouder, de executie van de betreffende onroerende zaken overgenomen. Vanaf genoemde datum tot op heden heeft Rabobank de betreffende executie niet voortvarend ter hand genomen. Tollebekerhout veronderstelt dat [x] in samenspraak met de Rabobank tracht te voorkomen dat Tollebekerhout de aan [x] in eigendom toebehorende onroerende zaken kan uitwinnen. Dit alles brengt met zich dat Tollebekerhout verzoekt om te bepalen dat zij zelf belast wordt met de verdere executie van de betreffende onroerende zaken.
10.2. Rabobank was volgens [x] krachtens de wet bevoegd om de executie van de onroerende zaken van [x] over te nemen. [x] voert aan dat hem niet kan worden toegerekend dat Rabobank van haar wettelijk recht gebruik heeft gemaakt alsmede dat zij tot op heden niet is overgegaan tot het nemen van executiemaatregelen.
10.3. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Ingevolge artikel 509 Rv. kan de hypotheekhouder de executie van een lager gerangschikte schuldeiser, zoals een schuldeiser die executoriaal beslag heeft gelegd, overnemen. Dat Rabobank in het onderhavige geval aldus bevoegd was om de executie van Tollebekerhout over te nemen, staat tussen partijen ook niet ter discussie. Vervolgens heeft Rabobank de aanzegging van de overname van de executie gedaan op de wijze zoals artikel 544 Rv. voorschrijft.
10.4. Artikel 545 Rv. geeft een regeling voor het geval de hypotheekhouder vervolgens in gebreke blijft om de executie met redelijke spoed voort te zetten. In een dergelijk geval kan bijvoorbeeld een beslaglegger aan de voorzieningenrechter verzoeken een termijn vast te stellen waarbinnen de hypotheekhouder tot de verkoop of tot indiening van een verzoek tot onderhandse verkoop moet overgaan, bij overschrijding van welke termijn de executie wordt voortgezet door de verzoeker met de hoogst gerangschikte hypotheek of, zo onder de verzoekers geen hypotheekhouder is, door de schuldeiser wiens beslag het eerste is ingeschreven.
Voorshands kan niet geoordeeld worden dat Rabobank als hypotheekhouder in gebreke is gebleven om de executie met redelijke spoed voort te zetten. Maar, ook al zou daarvan wel sprake zijn, dan nog is Tollebekerhout niet gerechtigd om zelf de executie voort te zetten, nu daarvoor eerst een verzoek tot termijnstelling aan de Rabobank vereist is. Hiervan is ten deze evenwel geen sprake geweest.
10.5 De vordering om te gelasten dat Tollebekerhout de executie mag overnemen van Rabobank is derhalve niet toewijsbaar.
III. Dulden en gedogen uitwinningsmaatregelen
11.1. Tollebekerhout verzoekt te bepalen dat [x] alsmede de maatschap dienen te gedogen en te dulden dat alle aan [x] in eigendom toebehorende vermogensbestanddelen -zonder tegenwerking van hun zijde- door Tollebekerhout kunnen worden uitgewonnen c.q. geëxecuteerd, behoudens de mogelijkheden die de wet biedt terzake schorsing dan wel staking van executie.
11.2. [x] en de maatschap stellen dat de vordering van Tollebekerhout in strijd met de wet en de rechten van beslagleggers is.
11.3. De vordering van Tollebekerhout is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende concreet en specifiek geformuleerd om voor toewijzing in aanmerking te kunnen komen en zal om die reden worden afgewezen.
IV. Betaling daadwerkelijke proceskosten
12.1. Tollebekerhout vordert dat [x] veroordeeld wordt in de daadwerkelijk door Tollebekerhout gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op € 10.550,44. Dit heeft zowel te gelden voor het kort geding van 7 februari 2006 als het kort geding van 17 maart 2006, waarbij de kosten van laatstgenoemde zitting als pro memorie posten hebben te gelden.
De grondslag van de gevorderde veroordeling tot betaling van de reële proceskosten (in plaats van het geldende liquidatietarief) is dat deze kosten door toedoen van [x] nodeloos zijn gemaakt. Indien [x] de vaststellingsovereenkomst was nagekomen, dan was in ieder geval het onderhavige kort geding niet noodzakelijk geweest.
12.2. [x] betwist de vordering van Tollebekerhout, daartoe aanvoerende dat niet hij, maar Tollebekerhout tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen. [x] is geenszins onwillig geweest om de vaststellingsovereenkomst van 7 februari 2006 na te komen.
12.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gevorderde veroordeling tot betaling van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten aan de zijde van Tollebekerhout niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat, in het midden latend of die vordering gegrond is, gesteld noch gebleken is dat Tollebekerhout een spoedeisend belang bij die vordering heeft.
13. Tollebekerhout zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de beide gedingen in reconventie.
De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
in de procedure met nummer 75226 / KG ZA 06-80 van de maatschap tegen Tollebekerhout:
A.
heft op het executoriale beslag dat Tollebekerhout ten laste van [x] op de veestapel van de maatschap heeft gelegd;
B.
compenseert de gedingkosten aldus dat Tollebekerhout en de maatschap hun eigen kosten dragen.
C.
verklaart dit vonnis voorzover nodig uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
wijst de vorderingen van Tollebekerhout af;
veroordeelt Tollebekerhout in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de maatschap begroot op € 408,00 aan salaris procureur;
in de procedure met nummer 75254 / KG ZA 06-82 van [x] tegen Tollebekerhout:
A.
verbiedt Tollebekerhout om verdere executiemaatregelen te nemen uit hoofde van het vonnis van 25 januari 2006;
bepaalt dat Tollebekerhout, voor iedere keer dat zij daarmee in gebreke blijft, een dwangsom verbeurt van € 250.000,-;
verbindt aan de aldus te verbeuren dwangsommen een maximum van € 5.000.000,-;
B.
heft op het executoriale beslag dat Tollebekerhout ten laste van [x] op de veestapel van de maatschap heeft gelegd om het vonnis van 25 januari 2006 te executeren;
C.
verklaart dit vonnis tot zover en voorzover nodig uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vorderingen van Tollebekerhout af;
veroordeelt Tollebekerhout in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [x] begroot op € 408,00 aan salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2006.