RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[A], wonende te [B], eiseres,
gemachtigde: mr. P.J. Wapperom, advocaat te Dordrecht,
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
Bij brief van 16 maart 2005 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van zijn besluit op bezwaar met betrekking tot de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB).
Tegen dit besluit is namens eiseres op 25 april 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op het beroep betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden, waarbij hij verzocht heeft met toepassing van art. 8:29 Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat alleen de rechtbank zal mogen kennisnemen van de achterliggende stukken van het individuele ambtsbericht ten aanzien waarvan verweerder openbaarmaking op grond van de WOB heeft geweigerd. Nadat de rechtbank het verzoek van verweerder heeft toegewezen, is namens eiseres toestemming verleend om mede op grond van de stukken waarvan geheimhouding is verzocht, uitspraak te doen.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 7 maart 2006. Van de zijde van partijen is, met kennisgeving daarvan, niemand verschenen.
De rechtbank baseert zich bij haar oordeelsvorming op de volgende feiten en omstandigheden.
Op 17 januari 2005 is namens eiseres, die de Armeense nationaliteit heeft, met een beroep op de WOB bij verweerder het verzoek gedaan om haar de documenten te verstrekken die ten grondslag hebben gelegen aan het in het kader van de asielprocedure opgestelde individuele ambtsbericht van 19 november 2004.
Bij besluit van 31 januari 2005 heeft verweerder met toepassing van art. 10 lid 2, aanhef en onder d, e en g WOB de gevraagde stukken verstrekt, na het onzichtbaar maken van bepaalde passages. Deze passages hebben betrekking op namen, functies en werkomgeving van vertrouwenspersonen, geraadpleegde bronnen, gebruikte methoden en technieken van onderzoek en het kennisniveau waarvan bij het onderzoek wordt uitgegaan. Verweerder heeft zich daarbij beroepen op de belangen van bronbescherming en bescherming van de gehanteerde methoden en technieken van onderzoek.
Tegen dit besluit is namens eiseres op 7 maart 2005 per fax bezwaar aangetekend. Bij het bestreden besluit is dit bezwaarschrift kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de weggelakte passages om de redenen die in het primaire besluit zijn genoemd vertrouwelijk dienen te blijven. Voorts overweegt verweerder dat de in dit geval spelende belangen van bronbescherming en bescherming van methoden en technieken zwaarder moeten wegen dan het belang bij openbaarmaking. De uitkomst van deze belangenafweging leidt niet tot een voor eiseres onevenredig nadeel in de zin van art. 3:4 lid 2 Awb, aldus verweerder. Verweerder stelt voorts dat het specifieke belang van eiseres geen belang is dat kan worden betrokken bij de in het kader van de WOB te maken belangenafweging. Voor zover eiseres twijfelt aan de juistheid van de in het ambtsbericht vervatte informatie of aan de zorgvuldigheid waarmee het individuele ambtsbericht tot stand is gekomen, kan die twijfel in de asielprocedure worden aangevoerd. Bij een verzoek op grond van de WOB is de totstandkoming, inhoudelijke juistheid of zorgvuldigheid van het individuele ambtsbericht niet aan de orde.
In dit geding dient de rechtbank, aan de hand van hetgeen door eiseres is aangevoerd, te beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Ingevolge art. 3 lid 1 WOB kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge art. 10 lid 2, aanhef en onder d, e en g WOB blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen, het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, of het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt van de WOB is dat een ieder kennis moet kunnen nemen van de informatie die een bestuursorgaan in een bestuurlijke aangelegenheid heeft vergaard en onder zich houdt. Het belang van de burger bij kennisname van die informatie is daarmee gegeven. Art. 3 lid 3 WOB bepaalt dan ook dat een verzoek om informatie in beginsel wordt ingewilligd. Dat beginsel leidt -voor zover in deze zaak relevant- slechts uitzondering, voor zover het belang van het verstrekken van informatie niet opweegt tegen onder meer de in art. 10 lid 2 onder d, e en g genoemde belangen.
Eiseres heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke belangenafweging aan het niet openbaar maken van de informatie ten grondslag heeft gelegen.
Dit betoog faalt. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd in bezwaar, per weggelakte passage door middel van een codering (nummer) heeft aangegeven of deze passage betrekking heeft op de identiteit, functie en werkomgeving van vertrouwenspersonen en/of andere geraadpleegde bronnen dan wel op gebruikte methoden en technieken van onderzoek respectievelijk het kennisniveau, en voorts heeft uiteengezet waarom hij dergelijke informatie niet openbaar maakt. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verweerder op deze wijze heeft volstaan met een weging in algemene zin. Met de door hem gevolgde werkwijze heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt welke belangenafweging aan het niet openbaar maken van de desbetreffende passages ten grondslag is gelegd.
Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat haar specifieke belangen bij openbaarmaking van de gevraagde informatie, welke belangen verband houden met haar asielprocedure, ten onrechte niet zijn meegewogen. Zo heeft zij onder meer benadrukt dat zij er alle belang bij heeft om inzage te verkrijgen in de volledige stukken, opdat zij zich adequaat kan verdedigen in haar asielprocedure. Dit rechtsbeschermingsbelang is groter dan dat van verweerder bij het achterhouden van de informatie, aldus eiseres. Ook betoogt eiseres dat het algemeen belang bij openbaarmaking zwaarder dient te wegen dan de door verweerder ingeroepen belangen nu de zorgvuldigheid en inhoudelijke juistheid van het ambtsbericht door haar gemotiveerd in twijfel worden getrokken.
De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Het recht op openbaarmaking ingevolge de WOB dient uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de WOB vooronderstelt. Daarom kan ten aanzien van de openbaarheid geen onderscheid worden gemaakt naar gelang de verzoeker of de oogmerken van de verzoeker. Bij de in het kader van de WOB te verrichten belangenafweging worden dan ook betrokken het algemene belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen, maar niet het specifieke belang van eiseres. Deze belangenafweging kan niet leiden tot een niet-algemene vorm van openbaarmaking, dat wil zeggen slechts bekendmaking aan de verzoeker wegens diens specifieke belang. Voor zover eiseres stelt met het oog op haar asielprocedure belang te hebben bij inzage in de stukken, is dit belang dan ook terecht niet bij de afweging betrokken. Evenmin is er grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte is voorbijgegaan aan al hetgeen eiseres overigens ten aanzien van de totstandkoming en de inhoud van het ambtsbericht heeft aangevoerd. Vragen met betrekking tot de totstandkoming, de zorgvuldigheid en het waarheidsgehalte van het uitgebrachte ambtsbericht staan in dit geding niet ter beoordeling en kunnen in de asielprocedure aan de orde worden gesteld. De omstandigheid dat eiseres documenten heeft overgelegd waaruit naar haar stellen blijkt dat het onderzoek onjuiste informatie bevat en onzorgvuldig is geweest, maakt dit niet anders.
De rechtbank deelt het standpunt van verweerder dat bij openbaarmaking van de stukken die aan een ambtsbericht als hier aan de orde ten grondslag liggen, het belang van bronbescherming en van bescherming van de gehanteerde methoden en technieken van onderzoek, in het algemeen zwaarder wegen dan het belang van openbaarheid. In een individueel geval dient evenwel te worden beoordeeld of de eerstgenoemde belangen zich inderdaad voordoen en dient vervolgens, indien verweerder van oordeel is dat deze zich voordoen, de (uit de wet voortvloeiende) belangenafweging door verweerder te worden gemotiveerd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de inhoud van de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken, in dit geval genoemde belangen aanwezig zijn en dat deze belangen, mede in verband met de noodzaak ook in toekomstige gevallen nog zorgvuldig onderzoek te kunnen doen, zich ertegen verzetten dat hij meer informatie verschaft dan de thans aan eiseres verstrekte informatie.
Na met toepassing van art. 8:29 lid 5 Awb kennis te hebben genomen van de desbetreffende stukken, stelt de rechtbank vast dat de belangen waarop verweerder zich heeft beroepen, in dit geval aan de orde zijn. De passages hebben betrekking op namen, identiteit, functies en werkomgeving van vertrouwenspersonen en andere geraadpleegde bronnen, gebruikte methoden van onderzoek en het kennisniveau. Gelet op de inhoud van de passages is de rechtbank van oordeel dat verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen weigeren de gevraagde informatie (in zijn geheel) openbaar te maken.
Gelet op het bovenstaande concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep is ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, en door hem uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2006 in tegenwoordigheid van mr. T. Hoekstra als griffier.
w.g. T. Hoekstra
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 van de Awb. Indien u van dit rechtsmiddel gebruik wilt maken, dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een beroepschrift alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 16 maart 2006