Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 27 april 2006
Parketnummer: 17/781282-05
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Noord, HvB De Blokhuispoort, Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 13 april 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
Namens verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging van de onder 2. en 3. telastegelegde feiten. Doordat de politie twee gesprekken heeft aangenomen op de in beslag genomen telefoon van verdachte en met de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gesproken over de door verdachte voor deze personen uit te voeren werkzaamheden heeft de politie bevorderd dat zij aangifte hebben gedaan. Het aannemen van de gesprekken op verdachtes telefoon was wederrechtelijk, aldus het verweer; daarmee is een dusdanige inbreuk op verdachtes rechten gemaakt dat de officier van justitie niet ontvankelijk is.
De rechtbank oordeelt als volgt. De politie heeft verdachtes telefoon rechtmatig in beslag genomen. De telefoon kon dienen om de waarheid aan de dag te brengen, namelijk inzicht verschaffen in de zakelijke gesprekken van verdachte met zijn clientèle over de afgesproken en door hem uit te voeren werkzaamheden, die onderwerp waren van het opsporingsonder-zoek. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn echtgenote de telefoon, die in haar bezit was, vrijwillig ter inbeslagneming heeft afgestaan. Inbeslagneming van een voorwerp om de waarheid aan de dag te brengen impliceert de bevoegdheid, dat voorwerp te onderzoeken. Onder een dergelijk onderzoek moet worden begrepen dat de politie inkomende gesprekken op een telefoon aanneemt en beantwoordt, indien en voor zover dit redelijkerwijze kan bijdragen aan het aan de dag brengen van de waarheid terzake van de strafbare feiten waarvan de verdenking bestaat dat zij door verdachte zijn begaan. Nu het onderzoek zich uitstrekte tot diverse gevallen van oplichting of verduistering en verdachte zich voor zijn zakelijke werkzaamheden bediende van genoemde telefoon, kon het aannemen van de gesprekken inderdaad redelijkerwijze bijdragen aan het aan de dag brengen van de waarheid terzake van deze feiten. Dat genoemde personen mogelijk pas aangifte hebben gedaan nadat zij met de politie hadden gesproken is niet van belang, nu niet aannemelijk is geworden dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld. De officier van justitie kan dan ook in de vervolging van de onder 2. en 3. telastegelegde feiten worden ontvangen.
De verdachte moet van het onder 2. primair, 2. subsidiair, 4. primair en 4. subsidiair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Daarbij heeft de rechtbank het tijdsverloop tussen de afspraak tot aangaan van de werkzaamheden en de datum van de aangiftes in aanmerking genomen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig lang, dat dient te worden aangenomen dat onaannemelijk is dat verdachte de beloofde werkzaamheden zou verrichten, temeer daar hij het eerste deel van de afgesproken werkzaamheden, het verbeteren van de oprit, wel had verricht. Derhalve acht de rechtbank het telastegelegde oogmerk om zich op bedrieglijke wijze wederrechtelijk te bevoordelen dan wel het wederrechtelijk toe-eigenen niet bewijsbaar.
De rechtbank acht het onder 1. primair en 3. primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij in de periode van 1 maart 2002 tot en met 29 december 2005, te Kollum, in de gemeente Kollumerland C.A. en elders in het arrondissement Leeuwarden, meermalen, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, telkens [slachtoffers 3 en 4] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid in voornoemde periode zich voorgedaan als een bonafide stratenmaker of klusjesman en het vertrouwen als zodanig bij die [slachtoffers 3 en 4] opgewekt door het eerste deel van een bestratingsklus conform afspraak uit te voeren en vervolgens nadat hij het vertrouwen van voornoemde personen had gewonnen die [slachtoffers 3 en 4] telkens medegedeeld dat hij, verdachte, vooruit betaald moest worden voor (onder meer)
- te verrichten werkzaamheden of diensten en
- een ingehuurd of in te huren loonbedrijf of derden en
- de aanschaf of levering van een partij stenen en betonbanden of ander materiaal en
- de huur of borg van te gebruiken gereedschappen of materialen
waardoor die [slachtoffers 3 en 4] telkens werden bewogen tot de afgifte van hoeveelheden geld;
3. primair
hij in de periode van 1 september 2004 tot en met 29 december 2005, te Drachten, in de gemeente Smallingerland of elders in Nederland, meermalen telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, telkens [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zich voorgedaan als een bonafide stratenmaker of klusjesman en het vertrouwen als zodanig bij die [slachtoffer 2] opgewekt door de eerste delen van een aangenomen klus conform afspraak uit te voeren en vervolgens nadat hij het vertrouwen van voornoemde persoon had gewonnen die [slachtoffer 2] telkens medegedeeld
- dat hij, verdachte, voor de volgende klussen vooruit betaald moest worden voor (onder meer) te verrichten werkzaamheden of diensten, en de aanschaf of levering van te gebruiken materialen,
- dat hij enkele reeds afgesproken klussen nog niet had kunnen uitvoeren vanwege ziekte van hemzelf en/of ziekte van zijn dochter en/of vrouw en/of dat ingehuurde timmerlieden hem, verdachte, hadden laten zitten,
waardoor die [slachtoffer 2] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. primair Oplichting, meermalen gepleegd.
3. primair Oplichting, meermalen gepleegd.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1. primair, 2. primair, 3. primair en 4.primair telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich in een tweetal gevallen schuldig gemaakt aan oplichting. Hij heeft zich telkens gepresenteerd als bonafide straatmaker of klusjesman, maar de afgesproken werkzaamheden niet of onvolledig uitgevoerd, terwijl hij wel grote sommen geld van zijn klanten incasseerde op grond van onware en onserieuze praatjes. Verdachte heeft dit geld, in totaal ongeveer ? 150.000,00, vergokt en er schulden mee afbetaald, in elk geval het ten eigen bate aangewend. Dusdoende heeft verdachte op bedrieglijke wijze mensen geld afgetroggeld. Bijzonder schrijnend is het onder 1. bewezen verklaarde feit: de benadeelden zijn hun volledige spaargeld door verdachtes toedoen kwijtgeraakt. Strafverzwarend is dat verdachte al drie keer eerder wegens oplichting is veroordeeld. Ten gunste van verdachte kan worden opgemerkt dat hij door zijn detentie tot inkeer en een beter inzicht in zijn handelen lijkt te zijn gekomen. De rechtbank deelt de visie van de officier van justitie dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op haar plaats is vanwege de ernst van de bewezen verklaarde feiten en ter compensatie van het leed dat verdachte de slachtoffers heeft aangedaan. Zij zal de straf echter matigen, nu verdachte van een deel van de feiten wordt vrijgesproken.
[slachtoffer 3] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat naar redelijkheid en billijkheid in ieder geval voldoende aannemelijk is geworden dat tot een bedrag van ? 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), schade is geleden en dat deze schade in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve in zoverre gegrond en ten aanzien van voornoemd bedrag voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dit toegewezen bedrag aangewezen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de vordering voor van het overige niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij ten aanzien van het meergevorderde niet ontvankelijk moet worden verklaard.
[slachtoffer 4] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat naar redelijkheid en billijkheid in ieder geval voldoende aannemelijk is geworden dat tot een bedrag van ? 45.000,00 (zegge: vijfenveertigduizend euro), schade is geleden en dat deze schade in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve in zoverre gegrond en ten aanzien van voornoemd bedrag voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dit toegewezen bedrag aangewezen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de vordering voor van het overige niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij ten aanzien van het meergevorderde niet ontvankelijk moet worden verklaard.
[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 2 telastegelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Op grond van het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, Wetboek van Strafvordering is deze benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering, nu verdachte van het onder 2. telastegelegde feit wordt vrijgesproken.
[slachtoffer 5] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 4 telastegelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Op grond van het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, Wetboek van Strafvordering is deze benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering, nu verdachte van het onder 4. telastegelegde feit wordt vrijgesproken.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 326 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. primair, 2. subsidiair, 4. primair en 4. subsidiair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. primair en 3. primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende te [adres], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ? 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro).
Bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door deze benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], te betalen een som geld ten bedrage van ? 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 20.000,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4], wonende te [adres], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ? 45.000,00 (zegge: vijfenveertigduizend euro).
Bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door deze benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], te betalen een som geld ten bedrage van ? 45.000,00 (zegge: vijfenveertigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 240 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 45.000,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk is in de vordering.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet ontvankelijk is in de vordering.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. P.G. Wijtsma en mr. Y. Huizing, rechters, bijgestaan door mr. C.T. Brontsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 april 2006.
Mr. Wijtsma en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.