Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 24 mei 2006
Parketnummer: 17/786112-05
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 11 mei 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.A. Schütz, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De verdachte moet van het primair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte van het primair en het subsidiair telastegelegde wordt vrijgesproken. Hij heeft aangegeven dat er naar zijn mening geen sprake is van medeplegen, omdat verdachte voorafgaand aan het geweld van de medeverdachten het slachtoffer [slachtoffer] heeft geslagen. Verdachte heeft na het uitdelen van genoemde klap geen geweld meer gebruikt. De officier van justitie is derhalve van mening dat verdachte niet heeft deelgenomen aan het in vereniging geweld plegen tegen het slachtoffer [slachtoffer] en dat verdachte enkel eenvoudige mishandeling kan worden verweten.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de stukken blijkt dat verdachte de persoon is geweest die de eerste klap heeft uitgedeeld. De klap is gegeven in de nek van het slachtoffer [slachtoffer]. Vervolgens heeft medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] bij de nek/hals vastgepakt in een soort houdgreep en heeft hij [slachtoffer] daarna op deze wijze naar de grond gebracht. Op deze wijze heeft hij hem vastgehouden, wat als gevolg had dat [slachtoffer] hulpeloos/weerloos op de grond lag. Dit is gedaan terwijl er een groep jongeren omheen stond. Deze jongeren hebben [slachtoffer] vervolgens geschopt/geslagen en hebben staan schreeuwen. Verdachte heeft aangegeven dat, nadat [slachtoffer] op de grond kwam te liggen, hij niet meer meedeed met de groep en op een afstandje verbleef.
De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte de persoon is geweest die als eerste een klap heeft uitgedeeld, waardoor de situatie is geëscaleerd. Uit niets blijkt dat verdachte vervolgens heeft geprobeerd de situatie te sussen of de gewelddadigheden te laten stoppen. De rechtbank is van oordeel dat er een onderlinge verstandhouding bestond tussen verdachte en de overige geweldplegers uit de groep. Verdachte behoorde tot de groep die het slachtoffer vijandig gezind was en de gemeenschappelijke wil om geweld tegen het slachtoffer te gebruiken blijkt in voldoende mate uit de handelingen van verdachte en zijn medeplegers. Overigens is voor het in vereniging plegen van openlijk geweld geen vereiste dat het geweld tegelijkertijd plaatsvindt. De rechtbank is derhalve van oordeel dat aan het voor overtreding van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht vereiste samenwerkingsverband is voldaan en zal het subsidiair telastegelegde bewezenverklaren.
De rechtbank acht het subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 1 mei 2005 in de gemeente Dongeradeel, met anderen, aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het met kracht op/tegen de nek slaan en vervolgens krachtig om de nek vastpakken en vervolgens op de grond trekken/sleuren en vervolgens, meermalen, op/tegen de zijkant van het (boven)lichaam schoppen en slaan van die [slachtoffer] en/of het duwen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer].
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op het misdrijf:
subsidiair:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 27 april 2006;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het meer subsidiair telastegelegde tot een geldboete van ? 250,00 subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis;
- het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Bij dit feit is iemand gewond geraakt, wat het feit ernstig maakt. Wat de rechtbank nog het meest zorgen baart is de houding van verdachte en zijn medeverdachten.
In de visie van verdachten zijn zij eigenlijk de echte slachtoffers. Bij allen blijkt een aperte onwil te bestaan om ook maar enige verantwoordelijkheid voor het gebeuren op zich te nemen. Integendeel, het zou het slachtoffer zijn geweest dat de oorzaak van alles was. Intussen was de situatie wel zo dat een grote groep jongeren er genoegen uit putte dat één van hen de schapen van het slachtoffer opjoeg om deze - naar blijkt uit verklaringen van betrokkenen - seksueel te benaderen. Het is volstrekt begrijpelijk dat het slachtoffer, bekommerd als hij was om het welzijn van zijn schapen met lammeren, hier emotioneel op heeft gereageerd. De rechtbank deelt dan ook niet het standpunt van de officier van justitie dat het slachtoffer iets in zijn optreden te verwijten valt. Hij moest het, ter bescherming van zijn dieren, opnemen tegen een grote groep jongeren, waarvan een aantal behoorlijk dronken was en daar was moed voor nodig. Dat deze groep bereid was geweld te gebruiken is maar al te zeer gebleken. Verdachte is, samen met zijn mededaders, blijkbaar niet in staat toe te geven dat met het opjagen van de schapen het conflict begonnen is. Verdachte heeft het slachtoffer als eerste geslagen.
Hoe ernstig dit feit ook is, zeker nu daarmee de gewelddadige escalatie is begonnen, valt op dat verdachte de enige is van de groep die zijn aandeel durft toe te geven en dat aspect valt in hem te prijzen. Mede ook om die reden acht de rechtbank het gevaar voor herhaling niet noemenswaardig.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de rol van verdachte anders en ernstiger is dan door de officier van justitie is betoogd en zij zal daarom een hogere straf opleggen dan is geëist. Nu de rechtbank anders dan bij de medeverdachten het gevaar voor herhaling niet groot oordeelt, is voor een voorwaardelijke gevangenisstraf geen aanleiding.
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel, anders dan de officier van justitie, dat er wel degelijk sprake kan zijn van smartengeld in de onderhavige zaak. Tevens is de gestelde immateriële schade voldoende aannemelijk geworden en staat in zodanig verband met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank zal de vordering dan ook in zoverre hoofdelijk en bij wijze van voorschot toewijzen. De benadeelde partij zal ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk moeten worden verklaard nu deze onvoldoende is onderbouwd en derhalve niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiar telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 140 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 70 dagen zal worden toegepast.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij -bij wijze van voorschot- van een bedrag voor immateriële schade van ? 400,00 (zegge: vierhonderd euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering betrekking hebbende op de materiële schade niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van ? 400,00 (zegge: vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 400,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. B.J. de Jong en mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door G.T. Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2006.