Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Uitspraak: 23 mei 2006
Kort-geding-nummer: 76136 / KG ZA 06-143
van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden, in het kort geding van:
[eiseres],
wonende te Leeuwarden,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres],
procureur: mr. P.R. van den Elst,
advocaat: mr. C.H.J. van der Maas te Adorp,
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/NOORD,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
gedaagde,
hierna te noemen: de Ontvanger,
gemachtigde: mr. H. Stolk.
1. [eiseres] heeft de Ontvanger in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 11 mei 2006.
[eiseres] heeft toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden -na wijziging van eis- gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis - zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren:
I. primair en subsidiair:
de Ontvanger veroordeelt om binnen 48 uren na betekening van het te wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de Ontvanger in gebreke blijft, het beslag op het door de Ontvanger in beslag genomen voertuig, merk BMW, type 530D, met kenteken [kenteken], op te heffen;
II. meer subsidiair:
de Ontvanger veroordeelt om de bewaring van het voertuig merk BMW, type 530D, met kenteken [kenteken], te beëindigen en de Ontvanger op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat hij daarmee in gebreke blijft, veroordeelt om de auto binnen 48 uur na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiseres] terug te geven inclusief de kentekenbescheiden I en II en de autosleutels;
III. de Ontvanger veroordeelt om aan [eiseres] binnen veertien dagen na de betekening van het te wijzen vonnis ten titel van buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 1.021,- te betalen;
IV. de Ontvanger veroordeelt in de kosten van het geding;
V. de Ontvanger verbiedt om de aan [eiseres] (eventueel) te verbeuren dwangsommen en de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten alsmede de proceskosten waarin de Ontvanger zal worden veroordeeld, te verrekenen met al dan niet verschuldigde belastingaanslagen en/of om de aan [eiseres] uit te betalen bedragen op wat voor manier dan ook op een eventuele belastingschuld van [eiseres] in mindering te brengen.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten nader doen toelichten door hun raadslieden, die beiden mede aan de hand van pleitnotities het woord hebben gevoerd, waarbij de Ontvanger heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres].
Partijen hebben met wederzijds goedvinden producties in het geding gebracht.
Na voortgezet debat hebben partijen vonnis gevraagd. De voorzieningenrechter doet heden uitspraak.
2. In dit kort geding gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand.
2.1. [eiseres] heeft op 23 december 2005 in eigendom verkregen een personenauto, merk BMW, type 530D, met het kenteken [kenteken]. Deze auto is door [eiseres] gekocht bij ABC Auto's te Leeuwarden voor een bedrag van € 37.500,-. De koopprijs is door [eiseres] contant betaald in coupures van € 500,-. Zij heeft de auto diezelfde dag nog op haar naam gekregen. De financiering van de koopprijs heeft onder meer plaatsgevonden door de voorafgaande verkoop van twee auto's die [eiseres] in eigendom had, een BMW Coupé en een Rover.
2.2. Op 23 december 2005 zijn door de Inspecteur van de Belastingdienst aan de heer [betrokkene] -de voormalige echtgenoot van [eiseres]- navorderingsaanslagen Inkomstenbelasting over de jaren 2000, 2001 en 2002 uitgereikt, en tevens een aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering 2002. De navorderingsaanslagen ten laste van [benadeelde partij] bedragen € 4.253,- (2000), € 25.852,- (2001) en € 57.508,- (2002). De aanslag Premie arbeidsongeschiktheidsverzekering 2002 bedraagt € 3.804,-. Deze aanslagen zijn het gevolg van door de Belastingdienst gehouden derdenonderzoek bij Frisia Express B.V., aan welke onderneming [benadeelde partij] in de jaren 1999 tot 2002 als adviseur verbonden was. Volgens de Belastingdienst heeft [benadeelde partij] in genoemde periode gelden van Frisia Express ontvangen die hij niet heeft verantwoord in zijn aangiften Inkomstenbelasting. Aan [benadeelde partij] is tevens een vergrijpboete opgelegd.
2.3. Eveneens op 23 december 2005 heeft de Ontvanger ten laste van [benadeelde partij] executoriaal beslag gelegd op voormelde, zojuist door [eiseres] aangeschafte en toen door [benadeelde partij] bestuurde BMW, deze auto afgevoerd en vervolgens in bewaring laten stellen. Het beslag is gelegd voor de op 23 december 2005 uitgereikte aanslagen, welke aanslagen met toepassing van de artikelen 10 en 15 Invorderingswet terstond door de Ontvanger zijn ingevorderd middels de betekening van dwangbevelen aan [benadeelde partij].
Het afvoeren van de auto heeft plaatsgevonden na op 19 december 2005 verkregen schriftelijke toestemming van de heer [bestuurslid], lid van het collegiaal bestuur Inning Belastingdienst/Noord.
2.4. Op 19 januari 2006 is namens [eiseres] een beroepschrift ingediend tegen de hiervoor genoemde beslaglegging op de BMW.
2.5. De Inspecteur heeft op 28 maart 2006 aan [eiseres] aanslagen Inkomstenbelasting over de jaren 2001 tot en met 2005 uitgereikt. Deze aanslagen bedragen € 15.432,- (2001), € 4.690,- (2002), € 16.684,- (2003), € 9.371,- (2004) en € 24.161,- (2005). Ook te dezer zake heeft de Ontvanger met toepassing van de artikelen 10 en 15 Invorderingswet de aanslagen terstond ingevorderd door middel van de betekening van dwangbevelen. Vervolgens is voor de aan [eiseres] opgelegde aanslagen diezelfde dag de door haar gekochte BMW in executoriaal beslag genomen en in gerechtelijke bewaring gegeven. [eiseres] heeft hierna bezwaar gemaakt tegen de haar opgelegde aanslagen. Omtrent deze bezwaren is nog geen beslissing genomen.
2.6. De BMW van [eiseres] bevindt zich, ondanks een sommatie van de raadsman van [eiseres] om de auto aan haar af te geven, thans nog steeds in gerechtelijke bewaring.
De beoordeling van het geschil
3. Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gelegen in de aard van de vorderingen van [eiseres], die ertoe strekken om een einde te maken aan de inbreuk op haar eigendomsrecht met betrekking tot de BMW.
Opheffing beslag op de BMW
4.1. [eiseres] stelt dat zij als eigenaar van de BMW heeft te gelden, nu zij deze auto heeft gekocht en deze aan haar is geleverd. Het stond de Ontvanger dan ook niet vrij om ten laste van [benadeelde partij] beslag op de BMW te leggen. Dat beslag is onrechtmatig en dient te worden opgeheven.
Ook het ten laste van [eiseres] op de BMW gelegde beslag dient te worden opgeheven. Uit de namens [eiseres] ingediende bezwaarschriften tegen de aan haar opgelegde belastingaanslagen blijkt dat die aanslagen (grotendeels) niet verschuldigd zijn
Daarbij komt dat de Ontvanger de regels voor de versnelde invordering van de aanslagen niet heeft nageleefd, terwijl de Ontvanger de door deze gestelde, voor versnelde invordering vereiste, gegronde vrees voor verduistering niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.2. De Ontvanger erkent dat er inmiddels voldoende aanwijzingen zijn dat de in beslag genomen BMW aan [eiseres] in eigendom toebehoort, en dat derhalve ten onrechte ten laste van [benadeelde partij] beslag is gelegd op deze auto. Dit beslag kan dan ook niet langer gehandhaafd worden. Het ten laste van [eiseres] gelegde beslag dient echter te blijven liggen, nu [eiseres] een forse belastingschuld heeft. [eiseres] heeft aanzienlijke inkomsten genoten die zij niet fiscaal heeft verantwoord, hetgeen heeft geleid tot aanslagen op haar naam en tot versnelde invordering. Een en ander is gerechtvaardigd omdat [eiseres] er reeds gedurende vele jaren een gewoonte van maakt om auto's voor korte tijd op haar naam te (laten) zetten en die tenaamstelling dan weer te laten doorhalen. Dit is een gedraging van een belastingschuldige als bedoeld in artikel 10 paragraaf 1 punt 6 van de Leidraad Invordering 1990. Verder geldt dat [eiseres], hoewel zij meer inkomsten blijkt te hebben dan zij aan de Belastingdienst heeft opgegeven, niet in staat kan worden geacht om de aan haar opgelegde aanslagen te voldoen.
4.3. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. [eiseres] heeft gevorderd dat de Ontvanger de gelegde beslagen dient op te heffen. De voorzieningenrechter verstaat deze vordering aldus dat [eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter de beslagen opheft. Zoals de Hoge Raad op 18 oktober 1991 heeft uitgemaakt (NJ 1992/4), dient daaraan op praktische gronden de voorkeur te worden gegeven: de uitvoering van het vonnis kan bij voorbeeld indien de beslaglegger tot opheffing onwillig of niet in staat is, anders nodeloze complicaties ondervinden.
4.4. De voorzieningenrechter acht voorshands voldoende aannemelijk dat de in beslag genomen BMW aan [eiseres] in eigendom toebehoort. Gelet daarop stond het de Ontvanger niet vrij om voor belastingschulden van [benadeelde partij] op die auto beslag te leggen. Het ten laste van [benadeelde partij] op de BMW gelegde beslag dient dan ook te worden opgeheven. [eiseres] heeft een zelfstandig belang bij opheffing van het ten laste van [benadeelde partij] op de BMW gelegde beslag, nu hiermee inbreuk wordt gemaakt op haar eigendomsrecht met betrekking tot deze auto.
4.5. Vervolgens is de vraag aan de orde of er grond bestaat om het door de Ontvanger ook ten laste van [eiseres] gelegde executoriale beslag op dezelfde BMW op te heffen. Nu de voorzieningenrechter voorshands niet onaannemelijk acht dat in bezwaar en/of beroep door de belastingrechter zal worden geoordeeld dat [eiseres] een belastingschuld van enige hoogte heeft, bestaat er onvoldoende grond om de gelegde beslagen reeds op te heffen wegens het door [eiseres] gestelde niet bestaan van een belastingschuld. Om de gerechtvaardigdheid van de opgelegde aanslagen te beoordelen is nader onderzoek nodig, waartoe deze kort geding procedure zich niet leent.
4.6. Voor wat betreft de door [eiseres] gewraakte versnelde invordering wordt het volgende overwogen. De Ontvanger is overgegaan tot versnelde invordering van de aan [eiseres] opgelegde belastingaanslagen, onder verwijzing naar artikel 10 lid 1 sub b Invorderingswet. . Op grond van artikel 10 lid 1 sub b Invorderingswet is een belastingaanslag van de belastingschuldige die een te innen bedrag behelst terstond en tot het volle bedrag invorderbaar indien de ontvanger aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat goederen van de belastingschuldige zullen worden verduisterd. Hiervan is blijkens paragraaf 6 van de Leidraad invordering bij artikel 10 Invorderingswet sprake indien de ontvanger aannemelijk kan maken dat redelijkerwijs te verwachten is dat niet alleen het verhaal op de goederen van de belastingschuldige metterdaad onmogelijk zal worden gemaakt, maar ook dat daardoor de verhaalbaarheid van de belastingschuld in ernstig gevaar zal komen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Ontvanger de hiervoor bedoelde gegronde vrees voor verduistering voorshands niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt.
Weliswaar heeft de Ontvanger aangevoerd dat [eiseres] de afgelopen jaren meerdere auto's op haar naam heeft gehad en die tenaamstelling telkens weer heeft laten doorhalen, maar daaruit volgt niet dat [eiseres] de onderhavige BMW aan verhaal wil of zal onttrekken. Gesteld noch gebleken is dat de door de Ontvanger bedoelde snelle opéénvolging van op naam van [eiseres] gestelde auto's te maken had met het doen creëren van onduidelijkheden over de eigendom van die auto's, dan wel het ongerechtigd doen verdwijnen van die auto's en/of het onbetaald achterlaten van de verkopers van die auto's. [eiseres] heeft aangevoerd dat de snelle wisselingen samenhingen met het feit dat de betreffende auto's haar -toch- niet bevielen en ze die auto's weer in- en/of om kon ruilen. Wat hiervan ook zij, de afgelopen jaren heeft [eiseres] telkenmale wel een auto op haar naam gehad, waarop -voorzover nodig- verhaal mogelijk zou zijn.
De door de Ontvanger verder nog aangevoerde grond dat [eiseres] niet in staat kan worden geacht om de haar opgelegde belastingaanslagen te voldoen omdat zij slechts een uitkering geniet, acht de voorzieningenrechter evenmin voldoende om te kunnen concluderen dat er sprake is van een gegronde vrees voor verduistering. Voormelde omstandigheid wettigt immers niet, althans niet zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, de conclusie dat er ernstig gevaar bestaat dat [eiseres] de BMW aan eventueel verhaal zal onttrekken, nog daargelaten dat voormelde aanname van de Ontvanger -dat [eiseres] slechts een uitkering geniet- vraagtekens oproept over de gegrondheid van de aanslagen.
In het licht van het voorgaande is de Ontvanger dan ook ten onrechte tot versnelde invordering van de aan [eiseres] opgelegde belastingaanslagen overgegaan. Het op grond van deze versnelde invordering ten laste van [eiseres] gelegde executoriale beslag op de BMW ontbeert daarmee een voldoende grondslag en is derhalve onrechtmatig jegens [eiseres]. De voorzieningenrechter zal het ten laste van [eiseres] gelegde executoriale beslag dan ook opheffen.
Beëindiging bewaring en teruggeven van de BMW
5.1. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Nu het ten laste van [eiseres] op de BMW gelegde executoriale beslag onrechtmatig is geoordeeld, is het op dit beslag gegronde wegvoeren en in bewaring geven van de BMW eveneens onrechtmatig jegens [eiseres]. Derhalve is de vordering tot beëindiging van de bewaring en tot afgifte van de BMW aan [eiseres] reeds om die reden toewijsbaar. Hetgeen partijen voor het overige nog hebben aangevoerd omtrent de beëindiging van de bewaring van de BMW en de afgifte hiervan, behoeft in dat licht bezien geen bespreking meer.
5.2. De voorzieningenrechter ziet nu nog geen aanleiding tot het opleggen van een dwangsom, aangezien van een overheidsorgaan als de Ontvanger van de Belastingdienst verwacht mag worden dat zij een rechterlijke uitspraak zonder meer naleeft.
Buitengerechtelijke kosten
6. De mede gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen bij gebreke van een gesteld of gebleken spoedeisend belang worden afgewezen.
7. [eiseres] heeft voorts gevorderd dat het de Ontvanger verboden wordt om de aan [eiseres] (eventueel) te betalen dwangsommen en de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten alsmede de proceskosten waarin de Ontvanger wordt veroordeeld, te verrekenen met al dan niet verschuldigde belastingaanslagen en/of om de aan [eiseres] uit te betalen bedragen op wat voor manier dan ook op een eventuele belastingschuld van [eiseres] in mindering te brengen. [eiseres] heeft deze vordering evenwel noch in het lichaam van de dagvaarding noch ter zitting op enigerlei wijze gemotiveerd. De voorzieningenrechter zal het gevorderde verbod op verrekening dan ook afwijzen bij gebreke van voldoende onderbouwing.
8. De Ontvanger zal als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
heft op het ten laste van [benadeelde partij] op 23 december 2005 door de Ontvanger gelegde beslag op het voertuig, merk BMW, type 530D, met kenteken [kenteken];
heft op het ten laste van [eiseres] op 28 maart 2006 door de Ontvanger gelegde beslag op het voertuig, merk BMW, type 530D, met het kenteken [kenteken];
veroordeelt de Ontvanger de bewaring van het voertuig, merk BMW, type 530D, met kenteken [kenteken], te beëindigen en om dit voertuig binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan [eiseres] terug te geven, inclusief de kentekenbescheiden I en II alsmede de autosleutels;
veroordeelt de Ontvanger in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 332,87 aan verschotten en € 816,00 aan salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2006.