ECLI:NL:RBLEE:2006:AX7691

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1048
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vrijstelling bestemmingsplan voor verkoop motorkleding door rijschool

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 30 mei 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een rijschoolhouder en het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, had een verzoek ingediend om vrijstelling van het bestemmingsplan voor de verkoop van motorkleding op zijn perceel. Dit verzoek was eerder op 9 december 2002 afgewezen, maar de eiser verzocht op 31 maart 2004 om herbeoordeling van zijn aanvraag, stellende dat de verkoop van motorkleding een essentieel onderdeel van zijn rijschool was geworden, nu motorkandidaten sinds 30 september 2003 verplicht zijn beschermende kleding te dragen tijdens het examen.

De rechtbank oordeelde dat de eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een herhaalde aanvraag rechtvaardigden. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat bij een herhaalde aanvraag nieuwe feiten of omstandigheden worden vermeld. De rechtbank concludeerde dat de verplichting voor motorkandidaten om beschermende kleding te dragen geen nieuw feit was dat de aanvraag kon onderbouwen. Daarom werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en de uitspraak werd gedaan door rechter E.C.R. Schut, in aanwezigheid van griffier B.M. van der Doef. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/1048
Inzake het geding tussen
[A], gevestigd te [B], eiser,
gemachtigde: mr. E. Wiarda, werkzaam bij Langhout & Wiarda, juristen, rentemeesters, en makelaars,
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen, verweerder.
gemachtigde: mr. G. van der Veer, werkzaam bij de gemeente Heerenveen.
Procesverloop
Bij brief van 10 mei 2005 heeft verweerder gemachtigde van eiser mededeling gemaakt van zijn besluit op bezwaar met betrekking tot de toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Tegen dit besluit is namens eiser beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 14 maart 2006. Eiser is niet verschenen. Namens verweerder is gemachtigde, voornoemd, verschenen.
Motivering
De rechtbank baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Bij brief van 13 augustus 2002 heeft eiser verweerder verzocht het bestemmingsplan in die zin te wijzigen dat het hem wordt toegestaan op het perceel [adres] te [B] motorkleding te verkopen.
Verweerder heeft het verzoek opgevat als zijnde een verzoek om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan ten behoeve van de verkoop van motorkleding op het perceel [adres] en dit verzoek bij besluit van 9 december 2002 afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij brief van 31 maart 2004 heeft eiser verweerder verzocht zijn verzoek van 13 augustus 2002 opnieuw te beoordelen, omdat het verkopen van motorkleding thans als een wezenlijk onderdeel van zijn motorrijschool beschouwd dient te worden, nu vanaf 30 september 2003 een motorkandidaat verplicht is om op het examen beschermende kleding te dragen.
Bij besluit van 22 november 2004 heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen.
Het tegen dit besluit door eiser ingediende bezwaarschrift heeft verweerder onder overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften van 19 april 2005 op inhoudelijke gronden ongegrond verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in art. 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet degene die een herhaalde aanvraag indient nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan de aanvraag zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. Hiermee wordt invulling gegeven aan het algemene rechtsbeginsel, volgens hetwelk niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak (ne bis in idem).
Dit beginsel geldt ook de rechtspraak: buiten de aanwending van ingevolge de wet openstaande rechtsmiddelen, kan eenzelfde geschil niet ten tweede male aan de rechter worden voorgelegd. De in de wet gegeven bepalingen voor het instellen van beroep verzetten zich ertegen dat door het instellen van beroep tegen het besluit op een herhaalde aanvraag wordt bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt, als ware het beroep gericht tegen het eerdere besluit. Dit geldt ook, indien het bestuursorgaan art. 4:6 lid 2 van de Awb niet heeft toegepast, aangezien de regels inzake de toegang tot de rechter van openbare orde zijn.
Gelet hierop staat in deze procedure uitsluitend ter beoordeling of eiser een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheden aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd.
Het door eiser bij zijn verzoek van 31 maart 2004 gestelde feit dat vanaf 30 september 2003 een motorkandidaat verplicht is om op het examen beschermende kleding te dragen is, anders dan eiser betoogt, niet aan te merken als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in art. 4:6 lid 1 van de Awb. Die verplichting leidt er immers niet toe dat de rijschool per 30 september 2003 wettelijk verplicht is aan haar cursisten passende kleding beschikbaar te stellen, zodat het door eiser gestelde feit geen betekenis heeft voor de beoordeling van de aanvraag.
Het beroep is mitsdien ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep van eiser ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.C.R. Schut, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2006, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
w.g. B.M. van der Doef
w.g. E.C.R. Schut
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden het rechtsmiddel hoger beroep. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt