ECLI:NL:RBLEE:2006:AX8990

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1981
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.H.A. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2003 na verwisseling aangiftegegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 7 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2003. Eiseres ontving een definitieve aanslag IB/PVV, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.273, terwijl zij in werkelijkheid veel minder inkomsten had. De rechtbank oordeelde dat de navordering op basis van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) niet aan de orde kon zijn, omdat de aanslag te hoog was vastgesteld.

De inspecteur had bij het opleggen van de aanslag een bedrag aan voorheffing verrekend dat veel hoger was dan het bedrag dat aan loonheffing was ingehouden op de door eiseres genoten uitkeringen en looninkomsten. De rechtbank concludeerde dat de te weinig geheven belasting op grond van het tweede lid van artikel 16 AWR zonder meer kon worden nagevorderd. De rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de inspecteur de verschuldigde IB/PVV correct had berekend op € 3.363, waarbij de ingehouden loonheffing van € 3.379 was verrekend.

Het geschil draaide om de vraag of de inspecteur de te weinig geheven belasting terecht had nagevorderd. Eiseres betwistte dit, terwijl de inspecteur bevestigend antwoordde. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres geen doel trof en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/1981
Uitspraakdatum: 7 juni 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (: IB/PVV) opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.171,--.
1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 september 2005 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 8 november 2005, waarvan de envelop een poststempel van diezelfde datum draagt, ontvangen bij de rechtbank op 10 november 2005, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2006 te Leeuwarden. Eiseres is daar verschenen bij haar gemachtigde [A]. Namens verweerder is verschenen [B].
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiseres, geboren op [geboortedatum], is gehuwd met [C], geboren op 12 juni 1962.
2.1 Eiseres genoot in het jaar 2003 van het Uitvoeringsinstituut Werknemers-verzekeringen (: UWV) een uitkering (Cadans/GAK/GUO-WW) van € 12.524,--, waarop een bedrag van € 2.800,-- aan loonheffing is ingehouden, alsmede een uitkering (GAK-ZW) van € 3.647,--, waarop een bedrag van € 579,-- aan loonheffing is ingehouden. Tevens genoot eiseres in het jaar 2003 van [D] B.V. een loon van € 660,--, waarop een bedrag van € 228,-- aan loonheffing is ingehouden en van [E] B.V. een loon van € 213,--, waarop geen loonheffing ingehouden.
2.3 In haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2003 heeft eiseres enkel de van het UWV genoten uitkeringen van in totaal € 16.171,-- vermeld als inkomsten uit dienstbetrekking.
2.4 De echtgenoot van eiseres genoot in het jaar 2003 een loon van € 37.287,--, waarop een bedrag van € 10.942,-- aan loonheffing is ingehouden. Deze bedragen heeft eiseres' echtgenoot in zijn aangifte vermeld. Daarnaast heeft hij de inkomsten uit de eigen woning van € 7.014,-- negatief aan hem toegerekend, zodat hij zijn belastbaar inkomen uit werk en woning heeft berekend op een bedrag van € 30.273,--.
2.5 De aangiften IB/PVV voor het jaar 2002 van eiseres en haar echtgenoot zijn op 5 juli 2004 door hun gemachtigde ingediend bij de belastingdienst te Heerlen. De verschillende bladzijden van deze aangiftebiljetten zijn - conform voorschrift - losbladig (ongeniet) ingediend.
2.1 Met dagtekening 3 september 2004 heeft verweerder aan eiseres een voorlopige aanslag IB/PVV opgelegd voor het jaar 2003 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.273,--. Volgens deze aanslag was zij een bedrag van € 8.003,-- aan IB/PVV verschuldigd. Na verrekening van een bedrag van € 10.942,-- aan loonheffing leidde deze aanslag tot een terug te ontvangen bedrag aan IB/PVV van € 2.939,--.
2.7 Aan eiseres' echtgenoot heeft verweerder met dagtekening 15 januari 2003 een voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.920,--. Deze aanslag leidde tot een teruggaaf van € 5.318,--. Met dagtekening 3 september 2004 heeft verweerder aan de echtgenoot van eiseres een nadere voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.171,--. Deze aanslag leidde - in verband met de eerste voorlopige aanslag - tot een terug te betalen bedrag van € 4.642,--.
2.8 Bij brief van 8 oktober 2004 heeft de gemachtigde van eiseres verweerder verzocht om de aan eiseres opgelegde(negatieve) voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 te verrekenen met de aan de echtgenoot van eiseres opgelegde (positieve) nadere voorlopige aanslag voor het jaar 2003.
2.1 Met dagtekening 18 februari 2005 heeft verweerder aan eiseres een (definitieve) aanslag IB/PVV opgelegd voor het jaar 2003. Deze aanslag heeft verweerder - conform de voorlopige aanslag - bepaald naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 30.273,--. Aldus was zij een bedrag van € 8.003,-- aan IB/PVV verschuldigd. Deze aanslag leidde - na verrekening van een bedrag aan loonheffing van € 10.942,-- en de opgelegde voorlopige aanslag van (negatief) € 2.939,-- - tot een bedrag van nihil.
2.1 Bij brief van 25 mei 2005 heeft verweerder aan de echtgenoot van eiseres meegedeeld dat bij de behandeling van de aangifte is gebleken dat de aangiftegegevens van hem en eiseres zijn verwisseld. Vervolgens heeft verweerder met dagtekening 9 juni 2005 aan de echtgenoot van eiseres een (definitieve) aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 30.273,--. Dit leidde tot een teruggaaf aan IB/PVV van € 2.156,--.
2.11 Bij separate brief van 25 mei 2005 heeft verweerder aan eiseres aangekondigd dat aan haar een navorderingsaanslag zal worden opgelegd wegens de verwisseling van de aangiftegegevens van haar en haar echtgenoot. Met dagtekening 9 juni 2005 heeft verweerder deze navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.171,--. Volgens deze navorderingsaanslag, waarin enkel de door eiseres van het UWV genoten uitkeringen zijn begrepen, is eiseres een bedrag van € 3.363,-- aan IB/PVV verschuldigd. Deze navorderingsaanslag resulteerde - na verrekening van de op de hiervoor onder punt 2.2 bedoelde uitkeringen ingehouden loonheffing ad € 3.379,-- en de voorlopige aanslag van (negatief) € 2.939,-- - in een terug te betalen bedrag aan IB/PVV van € 2.923,--.
Geschil
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de, wegens de verwisseling van de aangiftegegevens van eiseres met die van haar echtgenoot, van eiseres te weinig geheven belasting terecht heeft nagevorderd.
3.2 Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend; het antwoord van verweerder luidt bevestigend.
3.3 Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres ermee ingestemd dat, ingeval de rechtbank het onderhavige geschil conform het standpunt van eiseres beslecht, de navorderingsaanslag in stand blijft in verband met de niet in de aanslag begrepen hiervoor onder punt 2.2 bedoelde looninkomsten. Alsdan zal de navorderingsaanslag worden verminderd tot de hierover verschuldigde IB/PVV.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
(: AWR) kan de inspecteur indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.2 Het tweede lid, onderdeel a, van artikel 16 van de AWR bepaalt dat navordering mede kan plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat - voor zover hier van belang - een voorheffing ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend.
4.3 In de zin van de AWR wordt onder het begrip "aanslag" verstaan het bedrag van de verschuldigde IB/PVV zonder aftrek van voorlopige aanslagen en voorheffingen (vergelijk artikel 15 van de AWR).
4.4 Vaststaat (zie punt 2.9) dat verweerder aan eiseres een (definitieve) aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 heeft opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 30.273,--, terwijl zij slechts de onder punt 2.2 vermelde inkomsten heeft genoten. Derhalve heeft verweerder deze aanslag, op basis waarvan zij een bedrag van € 8.003,-- aan IB/PVV was verschuldigd, tot een te hoog bedrag vastgesteld. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat - anders dan partijen volgens hun primaire standpunten kennelijk menen - navordering op grond van het eerste lid van artikel 16 van de AWR niet aan de orde kan zijn.
4.1 Vaststaat (zie punt 2.9) dat verweerder bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 een voorheffing (zijnde loonheffing) ten bedrage van € 10.942,-- heeft verrekend, terwijl (zie punt 2.2) op de door eiseres genoten uitkeringen en looninkomsten slechts een bedrag van in totaal € 3.607,-- aan loonheffing is ingehouden. Dit houdt naar het oordeel van de rechtbank in dat de hierdoor te weinig geheven belasting op grond van het tweede lid, onderdeel a, van artikel 16 van de AWR zonder meer kon worden nagevorderd. Een beoordeling van de aan de rechtbank voorgelegde vraag of navordering is toegestaan op grond van de zogenoemde schrijf- en tikfoutenjurisprudentie kan derhalve achterwege blijven.
4.6 Uit het onder punt 4.5 overwogene volgt dat verweerder de onderhavige navorderingsaanslag terecht aan eiseres heeft opgelegd. Bij het opleggen van deze navorderingsaanslag heeft verweerder (zie punt 2.11) de door eiseres over het jaar 2003 in totaal verschuldigde IB/PVV berekend op een bedrag van € 3.363,--. Hierbij is hij enkel uitgegaan van de door eiseres van het UWV genoten uitkeringen. Als voorheffing heeft verweerder de op die uitkeringen ingehouden loonheffing van in totaal € 3.379,-- verrekend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op deze wijze niet een te hoog bedrag aan (te veel als voorheffing verrekende) belasting heeft nagevorderd.
4.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van eiseres geen doel treft.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 juni 2006 door mr. H.H.A. Fransen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.