Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiseres was het gehele jaar 1999 in loondienst werkzaam bij [C] (hierna: [C]), waarvan [D] directeur/enig aandeelhouder was. [C] was actief op het gebied van financiële dienstverlening. Bij [C] waren consultants werkzaam in de buitendienst. Naast deze consultants waren 10 à 15 medewerkers in de binnendienst werkzaam. Eisers gaf als officemanager aan deze medewerkers leiding. Sporadisch verrichtte eiseres externe werkzaamheden. Zowel voor de consultants als voor de medewerkers in de binnendienst was het verplicht om te beschikken over het diploma Assurantie B. Derhalve heeft eiseres de hiervoor benodigde cursus gevolgd.
2.2 Eiseres woonde in het jaar 1999 samen met haar partner [D], voornoemd, op een afstand van nog geen 600 meter van het bedrijfspand, alwaar zij werkzaam waren. Halverwege het jaar 2000 is de relatie met [D] beëindigd.
2.3 In de administratie van [C] werd op een lijst bijgehouden aan welke werknemers een personenauto ter beschikking werd gesteld. Deze lijst bestond uit een kolom met het merk en type van de auto, een kolom waarin achter elke auto werd aangegeven wie de bestuurder was en tot slot een kolom met de kentekens van de bij de bestuurder behorende auto. Tevens werd in de loonadministratie een code opgenomen voor elke werknemer aan wie een auto ter beschikking werd gesteld. Op de desbetreffende jaaropgaven werd deze code afgedrukt onder de rubriek speciale aanduiding. Vermeld werd dan: "01 auto aan de werknemer ter beschikking gesteld".
2.4 Op de onder punt 2.3 bedoelde wijze was in de loonadministratie van [C] voor het jaar 1998 aangegeven dat aan eiseres een personenauto van het merk Audi A3 en met het kenteken [AA-BB-00] (: de auto) ter beschikking was gesteld. Ter zake van het (forfaitaire) privé-gebruik van deze auto had eiseres niets in haar aangifte IB/PVV aangegeven.
2.5 Bij de aanslagregeling voor het jaar 1998 heeft verweerder naar aanleiding van het hiervoor onder punt 2.4 vermelde contact gehad met [D]. Laatstgenoemde heeft daarbij verklaard dat het in de bedoeling lag om de auto aan te houden voor algemeen zakelijk gebruik. Er bleek ten aanzien van de auto geen sluitende kilometeradministratie te zijn bijgehouden. Wel werd een achteraf opgemaakte specificatie van de met de auto gereden kilometers overgelegd. [D] heeft verklaard dat vanaf maart 1999 een rittenadministratie werd bijgehouden.
2.6 Verweerder heeft naar aanleiding van het onder de punten 2.4 en 2.5 vermelde een bijtelling wegens privé-gebruik van de auto in de aanslag IB/PVV voor het jaar 1998 begrepen. De behandelend ambtenaar heeft hierbij - naar volgt uit zijn brief van 28 september 1999 - met [D] afgesproken dat, omdat het in de bedoeling lag om de auto voor algemeen zakelijk gebruik aan te houden en er vanaf maart 1999 een rittenadministratie werd bijgehouden, voor het jaar 1999 de bijtelling achterwege kan blijven, waarbij [D] diende te zorgen voor verwijdering van de vermelding "auto werkgever" uit de loonadministratie.
2.7 Bij [C] werd nadien een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Bij dit onderzoek werden ook [D] en eiseres betrokken. [D] werd uiteindelijk in rechte veroordeeld in verband met het duperen van relaties op financieel gebied.
2.8 Ter zake van het gebruik van de auto is voor het jaar 1999 - anders dan [D] heeft verklaard - geen kilometeradministratie bijgehouden.
2.9 De auto werd eind oktober 1999 ingeruild.
2.10 Vanaf 14 augustus 2000 tot november 2000 is aan eiseres door [C] een Audi A3 Tdi met het kenteken [00-AA-BB] ter beschikking gesteld.
2.1 Eiseres heeft ter zake van het privé-gebruik van de auto in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 1999 niets aangegeven. Met dagtekening 13 juli 2000 heeft verweerder aan haar voor het jaar 1999 een aanslag IB/PVV opgelegd - conform de door haar ingediende aangifte- naar een belastbaar inkomen van € 77.730,--.
2.12 Bij brief van 21 januari 2002 heeft verweerder aan eiseres te kennen gegeven dat hij voornemens is aan haar voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag op te leggen, omdat volgens verweerder - hetgeen hij heeft afgeleid uit de wagenparkoverzichten van [C] - aan eiseres voor het jaar 1999 de auto ter beschikking stond en eiseres ter zake van het privé-gebruik van de auto niets in haar aangifte had opgenomen, zodat derhalve de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Verweerder heeft hierbij tevens aan eiseres aangekondigd dat hij voornemens is om aan haar een boete op te leggen.
2.13 Na een briefwisseling tussen verweerder en (de gemachtigde van) eiseres, heeft verweerder - mede gezien de omstandigheid dat ter zake van de auto voor het jaar 1999 geen kilometeradministratie is bijgehouden - de aan eiseres aangekondigde navorderingsaanslag voor het jaar 1999 opgelegd. Hierbij heeft hij wegens privé-gebruik van de auto een (forfaitair) bedrag van ƒ 13.810,-- bij het bij de aanslag vastgestelde belastbaar inkomen geteld. Tevens heeft verweerder hierbij aan eiser een boete opgelegd van 50 percent, ofwel
ƒ 3.452,--.
2.14 Op het bezwaar van eiseres heeft verweerder bij de bestreden uitspraak de bijtelling alsnog naar tijdsgelang vastgesteld wegens de verkoop van de auto eind oktober 1999. Aldus heeft verweerder de bijtelling ter zake van het privé-gebruik verminderd tot een bedrag van
ƒ 11.150,--. Omdat verweerder bleek dat eiseres in haar aangifte ten onrechte een bedrag van ƒ 6.000,-- als premies voor een lijfrente op haar onzuivere inkomen in mindering had gebracht, is hij tot de conclusie gekomen dat het bij de aanslag vastgestelde belastbare inkomen tevens had moeten worden verhoogd met een bedrag van ƒ 6.000,--, zodat de navorderingsaanslag eigenlijk had moeten worden opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 94.880,--. Derhalve heeft hij geen reden gezien om de navorderingsaanslag, die is opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 91.540,--, te verminderen. Evenmin heeft verweerder bij de bestreden uitspraak aanleiding gezien de opgelegde boete te verlagen.