ECLI:NL:RBLEE:2006:AZ2287

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
195715 /CV EXPL 06-2888
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.H. Varekamp-Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwijtschelding van een deel van de lening en bewijskracht van msn-berichten in een overeenkomst van geldlening

In deze zaak, die voor de Rechtbank Leeuwarden werd behandeld, betreft het een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een overeenkomst van geldlening die op 11 augustus 2001 werd gesloten. [Eiseres] had aan [gedaagde] een bedrag van ƒ 8.000,- geleend. De overeenkomst bevatte bepalingen over de mogelijkheid van aflossing en de opeisbaarheid van de lening. [Eiseres] vorderde het resterende bedrag van de lening, dat volgens haar nog € 750,- bedroeg, plus wettelijke rente en incassokosten. [Gedaagde] betwistte echter dat er sprake was van een gedeeltelijke kwijtschelding van de lening en voerde aan dat zij al betalingen had gedaan.

Tijdens de comparitie van partijen op 12 oktober 2006 werd er gesproken over msn-berichten die tussen partijen waren uitgewisseld. In deze berichten werd door [gedaagde] verwezen naar een berekening van de restantschuld, die volgens haar op € 600,- uitkwam. De kantonrechter onderzocht de inhoud van deze berichten en concludeerde dat er inderdaad afspraken waren gemaakt over de kwijtschelding van een deel van de lening. De rechter oordeelde dat [gedaagde] in de periode van augustus 2001 tot en met februari 2006 maandelijks € 45,- had afbetaald en in februari 2006 nog een extra betaling van € 450,- had gedaan.

De kantonrechter kwam tot de conclusie dat er geen betalingsachterstand was op het moment dat [gedaagde] stopte met betalen. De rechter oordeelde dat de vorderingen van [eiseres] moesten worden afgewezen, omdat er geen bewijs was dat [gedaagde] nog een bedrag van € 750,- verschuldigd was. [Eiseres] werd veroordeeld in de kosten van het geding, die op nihil werden begroot, aangezien [gedaagde] in persoon had geprocedeerd zonder gebruik te maken van een professioneel rechtshulpverlener.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 195715 CV EXPL 06-2888
vonnis van de kantonrechter d.d. 14 november 2006
inzake
[eiseres],
hierna te noemen: [eiseres],
wonende te Leeuwarden,
eiseres,
gemachtigde: Venema en Noppe,
tegen
[gedaagde],
hierna te noemen: [gedaagde],
wonende te Leeuwarden,
gedaagde,
procederende in persoon.
Procesverloop
1.1. Na het tussenvonnis van 8 augustus 2006 heeft op 12 oktober 2006 een comparitie van partijen plaatsgehad. Van het verhandelde ter comparitie is door de griffier proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is verzonden. De inhoud ervan geldt als hier herhaald.
1.2. Vonnis is bepaald op heden.
Motivering
Vaststaande feiten
2.1. Tussen partijen kan, als door [eiseres] gesteld en door [gedaagde] erkend dan wel niet of onvoldoende betwist, van het navolgende worden uitgegaan.
Tussen partijen is op 11 augustus 2001 een overeenkomst van geldlening gesloten, uit hoofde waarvan [eiseres] aan [gedaagde] een bedrag ad ƒ 8.000,- heeft geleend.
De overeenkomst vermeldt onder meer (voorzoveel in deze procedure van belang):
"2. De geldnemer is te allen tijde bevoegd de hoofdsom der geldlening, of een deel daarvan, af te lossen, mits in ronde sommen van honderd gulden (ƒ 100,=) of veelvouden daarvan.
3. De geldlening is terstond opeisbaar, zonder dat enige ingebrekestelling of andere formaliteit zal zijn vereist."
[gedaagde] heeft gedurende de periode van augustus 2001 tot en met februari 2006 maandelijks € 45,- op de lening afbetaald. Voorts heeft [gedaagde] in februari 2006 in ieder geval nog een extra bedrag van € 450,- in mindering voldaan.
Tussen partijen is msn-verkeer geweest. In een van de msn-sessies (van 22 januari 2006, zoals hieronder zal blijken) hebben partijen (voorzoveel van belang) gezegd (waarbij de kantonrechter tevens de tijdstippen van de berichten vermeldt):
"[21:08:07] [gedaagde]: eej..weet je nog van die berekening van het geld? was toen 600..heb ik nu 2 of 3 x 50 gegeven..ik dacht zelf 2x..
[21:08:42] [gedaagde]: ik ga [x en y] om geld vragen en wil ik vanalles in 1x afbetalen..dan heb ik nog maar 1 pot
[21:08:56] [eiseres]: ja was volgens mij nog maar 2x idd
[21:09:02] [gedaagde]: ja dacht ik ook al
[21:09:03] [eiseres]: ow mja da's wel handig :D
[21:09:53] [gedaagde]: ja joh..want [z] heb ik ook gegeven (…) maar ik wil nu gewoon van alles af! maar dan hoor je dat nog van me en krijg je het in 1x."
Blijkens verder door partijen overgelegd msn- en e-mailverkeer zijn de verhoudingen tussen hen verstoord geraakt.
Standpunt [eiseres]
2.2. [eiseres] baseert haar vordering blijkens haar stellingen op artikel 3 van de overeenkomst van geldlening en op de door haar overgelegde specificatie. [eiseres] betwist, dat sprake zou zijn van een gedeeltelijke kwijtschelding van de lening.
Naast het resterende bedrag van de lening ad € 750,- vordert [eiseres] vergoeding van aangezegde wettelijke rente, tot 1 mei 2006 bedragende € 5,25, en van incassokosten ad € 178,50.
Standpunt [gedaagde]
2.3. [gedaagde] heeft zich tegen de vordering verweerd. Zij stelt, dat zij graag van de lening af wilde en dat zij daarover met [eiseres] heeft gesproken. Vervolgens heeft [eiseres] een berekening gemaakt waaruit bleek dat op dat moment nog een bedrag ad € 1.400,- open stond. Afgesproken werd, dat [gedaagde] nog de helft van dat bedrag zou betalen en na betaling daarvan tegenover [eiseres] gekweten zou zijn. Hierna heeft [gedaagde] een herberekening gemaakt waaruit bleek dat nog een bedrag van € 1.200,- open stond, hetgeen betekende dat zij nog € 600,- aan [eiseres] zou moeten betalen. Dit bedrag zou [gedaagde] in termijnen voldoen. Na twee termijnbedragen van € 50,- te hebben betaald heeft [gedaagde] contact gezocht met haar broer die haar het resterende bedrag van € 500,- ter beschikking heeft gesteld. Dit bedrag heeft [gedaagde] vervolgens in een enveloppe gedaan die zij, zoals gebruikelijk, in de brievenbus van [eiseres] heeft gedaan. Hiermee is volgens [gedaagde] de lening afgelost.
Beoordeling
3.1. Het meest vèrstrekkende verweer van [gedaagde] komt er op neer, dat zij op basis van een tussen partijen gemaakte afspraak aan [eiseres] uit hoofde van de geldlening nog slechts een bedrag ad € 600,- verschuldigd zou zijn.
3.2. [eiseres] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, (onder meer) een pagina (genummerd 10 van 15) uit het door haar met [gedaagde] gevoerde msn-verkeer overgelegd. Op deze pagina wordt gesproken over het door [gedaagde] bedoelde bedrag van € 600,-.
[gedaagde] heeft deze pagina eveneens overgelegd. Daarbij echter heeft [gedaagde] gevoegd de pagina uit het msn-verkeer die daaraan vooraf gaat (pagina 9 van 15). Uit deze pagina's blijkt onomstotelijk, dat bedoeld msn-verkeer heeft plaatsgehad op 22 januari 2006. [eiseres] heeft dat niet betwist.
3.3. Hoewel [eiseres] heeft ontkend dat er sprake is geweest van gedeeltelijke kwijtschelding van de restantlening ten behoeve van [gedaagde], is daarvoor in de stukken geen steun te vinden. In ieder geval valt een en ander niet met de inhoud van de msn-berichten te rijmen.
Immers, in haar msn-bericht van 22 januari 2006 om 21:08:07 refereert [gedaagde] aan een door, of in gezamenlijk overleg tussen, partijen gemaakte berekening van de restantschuld en stelt dat die resulteerde in een bedrag van € 600,-, waarna zij vraagt hoeveel termijnbetalingen zij daarop inmiddels heeft verricht.
Het valt op dat [eiseres] in het geheel niet op de vaststelling van [gedaagde] omtrent de omvang van de restantschuld reageert.
Zou het door [gedaagde] genoemde bedrag volstrekt onjuist zijn, zoals [eiseres] thans stelt, dan had het toch voor de hand gelegen dat zij daarop in haar msn-bericht van 22 januari 2006 om 21:08:56 direct en duidelijk negatief had gereageerd.
Nu zij dit niet heeft gedaan, moet ervan worden uitgegaan dat de mededeling van [gedaagde] omtrent de hoogte van de restantschuld op dàt moment – derhalve op 22 januari 2006 – juist was.
3.4. Uit dit alles is, naar het oordeel van de kantonrechter, af te leiden dat tussen partijen voorafgaand aan het msn-verkeer van 22 januari 2006 inderdaad afspraken zijn gemaakt over gedeeltelijke kwijtschelding van het restantbedrag van de lening.
Voorts kan uit de msn-berichten worden afgeleid – uit de daarin genoemde (periodieke) betalingen van € 50,- – dat inderdaad sprake was van dergelijke afspraken, nu de periodieke betalingen door [gedaagde] in het verleden immers steeds kennelijk € 45,- bedroegen, waardoor deze betalingen dus – qua bedrag – afwijkend zijn van de tussen partijen geldende gewoonte. Voorts leest de kantonrechter in bedoelde msn-berichten overeenstemming tussen partijen over in ieder geval twee betalingen van € 50,-, gedaan vóór 22 januari 2006, terwijl voorts vast staat dat [gedaagde] in elk geval ná 22 januari 2006 (want, volgens [eiseres], in februari 2006) een bedrag van € 450,- heeft voldaan.
3.5. Dit alles houdt in, dat [gedaagde], uit hoofde van de lening, ná februari 2006 aan [eiseres] ten hoogste nog verschuldigd is gebleven een bedrag van € 50,-. [gedaagde] heeft wel gesteld dat zij een bedrag ad € 500,- aan [eiseres] heeft betaald, maar deze stelling is door haar onvoldoende onderbouwd, terwijl voorts uit haar e-mailbericht aan [eiseres] van 12 februari 2006 blijkt, dat [gedaagde] zelf zich op het standpunt stelt nog € 50,- aan [eiseres] verschuldigd te zijn.
3.6. Dit bedrag van € 50,- kan in deze procedure aan [eiseres] worden toegewezen, mits sprake is van een opeisbare vordering.
Thans moet dus de vraag worden beantwoord of van dat laatste sprake is.
3.7. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend.
Uit de geldleningsovereenkomst van 11 augustus 2001 is niet af te leiden, dat sprake is van een overeengekomen looptijd voor de lening, noch dat [gedaagde] voor de aflossing van de lening periodiek een (vast) bedrag aan [eiseres] verschuldigd was. Integendeel kan uit de bepalingen van de overeenkomst juist méér worden afgeleid dat [gedaagde] mocht aflossen wanneer het haar gelegen kwam, als en zolang zij maar afloste.
Niettemin staat, met een verwijzing naar hetgeen te dien aanzien hierboven bij 3.4 al werd overwogen, vast, dat [gedaagde] de gewoonte had maandelijks € 45,- af te lossen, hetwelk kennelijk door [eiseres] steeds is geaccepteerd.
Door deze betalingsgewoonte van [gedaagde] mocht [eiseres] rekenen op een maandelijkse betaling van € 45,-.
3.8. Bezien moet daarom worden of er een betalingsachterstand bestond op het moment dat [gedaagde] ophield met betalen.
De kantonrechter kan noch uit de gedingstukken, noch uit hetgeen door partijen ter comparitie is verklaard, afleiden dat van een betalingsachterstand sprake was. Integendeel, [gedaagde] heeft in februari 2006 zelfs nog een betaling verricht van € 450,- boven de periodieke betaling van € 50,-, welk bedrag, zoals gezegd, al hoger was dan het bedrag van de gewone periodieke betalingen. [eiseres] heeft wel gesteld dat [gedaagde] haar maandelijkse aflossingsbedragen steeds later ging betalen, maar deze stelling kan [eiseres] niet baten, enerzijds omdat [eiseres] aan dat door haar gestelde betalingsgedrag kennelijk vooralsnog geen consequenties verbond, en anderzijds omdat [eiseres] met deze stelling zichzelf tegenspreekt, nu uit de door haar overgelegde specificatie moet worden afgeleid dat [gedaagde] juist wèl geregeld betalingen verrichtte.
3.9. De vorderingen moeten daarom aan [eiseres] worden ontzegd.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [eiseres] in de kosten van het geding worden veroordeeld. Deze zullen evenwel worden begroot op nihil, nu [gedaagde] in persoon heeft geprocedeerd en geen gebruik heeft gemaakt van een professioneel rechtshulpverlener.
3.10. De kantonrechter merkt – ten overvloede – nog wel op, dat [gedaagde] uit hoofde van de geldleningsovereenkomst het bij 3.6 genoemde bedrag ad € 50,- nog wel aan [eiseres] is verschuldigd en dat [gedaagde] er verstandig aan zal doen dit bedrag alsnog op korte termijn aan [eiseres] te voldoen.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, tot op deze uitapraak aan zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr G.H. Varekamp-Vos, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 37