ECLI:NL:RBLEE:2006:AZ3691

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
79090 / KG ZA 06-347
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van bewoners van een verpleeghuis tot behoud van onbeperkte toegang tot de tuin na verhuizing naar een andere afdeling

In deze zaak vorderen bewoners van een verpleeghuis, gelegen in Leeuwarden, dat de zorginstelling hen verbiedt te verhuizen naar een andere afdeling waar zij geen onbeperkte toegang meer hebben tot de aangrenzende tuin. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen rechtstreekse contractuele relatie bestaat tussen de bewoners en de zorginstelling, waardoor er geen sprake is van wanprestatie. De bewoners hebben geen concrete toezeggingen ontvangen die hen recht geven op onbeperkte toegang tot de tuin, en kunnen ook geen aanspraak maken op deze toegang op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De voorzieningenrechter stelt vast dat de zorginstelling als zorgaanbieder handelt in het belang van de meerderheid van de bewoners en dat de verbouwing die de verhuizing noodzakelijk maakt, een verbetering oplevert voor de meerderheid van de bewoners. De vorderingen van de bewoners worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van de zorginstelling, die zijn begroot op EUR 1.064,00. Het vonnis is uitgesproken op 6 december 2006 door de voorzieningenrechter W.K.F. Hangelbroek.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 79090 / KG ZA 06-347
Vonnis in kort geding van 6 december 2006
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],
3. [eiser sub 3],
4. [eiser sub 4],
5. [eiser sub 5],
6. [eiser sub 6],
7. [eiser sub 7],
8. [eiser sub 8],
9. [eiser sub 9],
10. [eiser sub 10],
11. [eiser sub 11],
12. [eiser sub 12],
13. [eiser sub 13],
14. [eiser sub 14],
15. [eiser sub 15],
allen verblijvende te [woonplaats],
eisers,
procureur: mr. J. Pieters,
tegen
de stichting
STICHTING ZORGGROEP NOORDERBREEDTE,
tevens h.o.d.n. "DE BATTING",
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
procureur: mr. C. Grondsma.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van eisers, tevens houdende akte wijziging van eis;
- de pleitnota van gedaagde.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 Gedaagde is een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub i van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Zij exploiteert onder meer een verpleeghuis in [woonplaats], genaamd “De Batting”. De Batting heeft afdelingen voor kortdurende zorg (dagbehandeling en revalidatie) en afdelingen voor langer verblijf. Op de afdelingen voor langer verblijf is plaats voor 136 ouderen die kampen met psychogeriatrische problemen (dementie) of somatische problemen.
2.2 Het merendeel van de bewoners met psychogeriatrische problemen (56 van de 80) woont in groepen van twaalf bewoners op de eerste of de tweede verdieping. Zij delen een huiskamer en brengen een groot gedeelte van de dag samen door. De overige 24 bewoners met psychogeriatrische problemen nemen deel aan een pilotproject en wonen op de begane grond op de afdelingen Kompas, Boei en Dobber. Op die afdelingen delen acht bewoners een huiskamer en voeren de bewoners een groot deel van de dagelijkse werkzaamheden zelf uit. De afdelingen Kompas, Boei en Dobber zijn destijds (in 2003) geplaatst op de begane grond, vanwege de indeling van het gebouw. Omdat die afdelingen grenzen aan de tuin hebben de bewoners tevens onbeperkte en vrije toegang tot de – zich eveneens op de begane grond bevindende – gesloten tuin. Eisers zijn (een aantal van de) bewoners van de afdelingen Kompas, Boei en Dobber.
2.3 Gedaagde heeft in haar beleidsplan 2003-2007 persoonlijke zorg en wooncomfort voorop gesteld. Zij wil haar beleid realiseren door verpleeghuiszorg binnen het concept kleinschalige zorg aan te bieden. Dat houdt kort gezegd in dat ouderen met psychogeriatrische problemen in kleine groepen van zes tot acht personen verblijven in een “eigen woning” waar de dagelijkse gang van zaken plaatsvindt zoals die ook “gewoon thuis” zou plaatsvinden. In dat kader heeft zij in 2003 ook de drie afdelingen Kompas, Boei en Dobber gerealiseerd, waar het concept kleinschalig wonen verder is doorgevoerd dan op haar overige psychogeriatrische afdelingen. Gedaagde wil het kleinschalig wonen op de afdelingen Kompas, Boei en Dobber nog verder doorvoeren. Zij wil afdelingen realiseren die kenmerken hebben van een afgeschermd huis, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een eigen voordeur, brievenbus, deurbel etc. Daarnaast wil gedaagde het concept "kleinschalig wonen" ook op haar overige psychogeriatrische afdelingen op dezelfde wijze doorvoeren. Voor de uitvoering van die plannen is een verbouwing noodzakelijk.
2.4 Los van de plannen omtrent het verder doorvoeren van het kleinschalig wonen functioneert de luchtverversingsinstallatie in het gebouw van De Batting al langere tijd niet goed. Onlangs is bekend geworden dat de problemen met de luchtverversingsinstallatie slechts opgelost kunnen worden door het systeem geheel te vervangen. Daarvoor dienen onder meer de luchtkanalen uit de wanden te worden gehaald. Dat heeft tot gevolg dat alle kamers en afdelingen moeten worden ontruimd en dat de bewoners tijdelijk moeten verhuizen. Omdat een verbouwing op korte termijn onvermijdelijk is wil gedaagde die verbouwing combineren met de verbouwing die noodzakelijk is voor het uitvoeren van haar hiervoor genoemde plannen met betrekking tot het kleinschalig wonen op de psychogeriatrische afdelingen.
2.5 Gedaagde wil alle bewoners met psychogeriatrische problemen na de verbouwing huisvesten op de eerste en de tweede verdieping. Dat betekent dat eisers (en de overige bewoners van de afdelingen Kompas, Boei en Dobber) na de verbouwing moeten verhuizen. Dat heeft tot gevolg dat eisers niet meer op de begane grond wonen en geen vrije en onbeperkte toegang meer tot de tuin hebben.
3. De vordering
3.1 De vordering van eisers strekt er toe, na wijziging van eis, dat de voorzieningen- rechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. gedaagde verbiedt eisers zowel voor als na de verbouwing te verhuizen naar een andere afdeling dan hun huidige, in casu de begane grond, met instandhouding van de mogelijkheid tot het hebben van vrijelijke toegang van en naar de tuin vanuit hun verblijfsruimten, zoals die immer aanwezig is geweest, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag, voor iedere dag, waarbij een gedeelte van de dag voor een gehele heeft te gelden, waarin gedaagde in gebreke is aan dit vonnis te voldoen;
b. gedaagde veroordeelt in stand te houden, althans tot herstel in oude toestand over te gaan, ten behoeve van eisers, de vrijelijke toegang van hun verblijfsruimten naar de tuin, zoals die immer aanwezig was danwel mogelijk was, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag, voor iedere dag, waarbij een gedeelte van de dag voor een gehele heeft te gelden, waarin gedaagde in gebreke is aan dit vonnis te voldoen;
c. subsidiair, gedaagde veroordeelt de belangen van eisers alsnog mee te nemen, danwel af, danwel te heroverwegen, en wel dusdanig dat na de door gedaagde voorgenomen verbouwing, er alsnog vrijelijke toegang mogelijk zal zijn voor eisers om vanuit hun verblijfsruimten van en naar de tuin te kunnen komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag, voor iedere dag, waarbij een gedeelte van een dag voor een gehele heeft te gelden, waarin gedaagde in gebreke is aan dit vonnis te voldoen;
d. meer subsidiair, gedaagde veroordeelt de belangen van eisers opnieuw af te wegen tegen alle relevante feiten en omstandigheden, waarbij (familieleden van) eisers de gelegenheid zullen krijgen mee te denken over de voorgenomen verbouwing, in het bijzonder de mogelijke alternatieven die rechtdoen aan alle belangen van de bewoners, waaronder eisers, binnen vier weken vier weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag, voor iedere dag, waarbij een gedeelte van een dag voor een gehele heeft te gelden, waarin gedaagde in gebreke is aan dit vonnis te voldoen;
e. althans dat de voorzieningenrechter dusdanige voorzieningen treft, zoals deze in goede justitie vermeent te behoren;
f. gedaagde veroordeelt in de kosten van het geding, althans kosten rechtens.
3.2 Gedaagde heeft tegen de vordering verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering van eisers, kosten rechtens.
4. Het geschil en de beoordeling daarvan
4.1 Hetgeen eisers aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd kan in drie onderdelen worden samengevat. De voorzieningenrechter zal de grondslagen van de vorderingen hierna per onderdeel behandelen. Daarbij zal het verweer van gedaagde – voor zover relevant – eveneens aan de orde komen.
Voorafgaand aan de behandeling merkt de voorzieningenrechter op dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers een belang hebben bij vrije en onbeperkte toegang tot de tuin. De kernvraag in dit geding is echter of voldoende aannemelijk is geworden dat eisers daar ook recht op hebben en zullen houden.
4.2 Eisers hebben in de eerste plaats gesteld dat zij recht hebben op een verblijf op de begane grond en op onbeperkte en vrije toegang tot de tuin op grond van individuele overeenkomsten die zij met gedaagde hebben gesloten. Nu uitvoering van de verbouwingsplannen er toe zal leiden dat een verblijf onder die voorwaarden niet meer mogelijk is, schiet gedaagde tekort in de nakoming van haar verplichtingen uit die overeenkomst. Voorts hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat gedaagde concrete toezeggingen heeft gedaan en dat zij het vertrouwen dan wel de schijn heeft opgewekt dat de verblijfssituatie niet zou veranderen tot aan hun dood, zodat gedaagde door uitvoering van de verbouwingsplannen toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst, danwel onrechtmatig handelt ex artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW). Bovendien heeft gedaagde volgens eisers nagelaten om nieuwe bewoners op de hoogte te stellen van de verandering, terwijl zij wist dat de verblijfssituatie zou veranderen.
4.3 Het juridische kader kan worden beschreven als volgt. Eisers hebben op grond van persoonlijke omstandigheden aanspraak gemaakt op collectieve zorg, meer in het bijzonder: verpleeghuiszorg krachtens de AWBZ. Die zorg wordt verleend via de zorgverzekeraars van eisers. Om voor die zorg in aanmerking te komen hebben eisers zich destijds gemeld bij het Centraal Indicatie Orgaan. Die instelling heeft een indicatiebesluit afgegeven waarin is vermeld aan welke zorg eisers behoefte hadden. Vervolgens is de zorgaanspraak van eisers vastgesteld. Eisers konden die zorgaanspraak effectueren bij de zorgaanbieders met wie hun zorgverzekeraars overeenkomsten hadden gesloten. Binnen die zorgaanbieders hadden eisers de vrije keus. Gedaagde was een zo´n zorgaanbieder. De zorg is dus verleend op grond van enerzijds een contractuele relatie tussen eisers en hun zorgverzekeraars en anderzijds een contractuele relatie tussen gedaagde en de zorgverzekeraars van eisers.
Eisers stellen dat zij daarnaast met gedaagde individuele overeenkomsten hebben gesloten, die inhouden dat zij recht hebben op onbeperkte en vrije toegang tot de tuin. De voorzieningenrechter is echter van oordeel– gelet op de gemotiveerde betwisting van gedaagde en hetgeen hiervoor omtrent de verhouding tussen partijen is overwogen – dat eisers die stelling onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt. Ter zitting is gebleken dat tussen eisers en gedaagde in ieder geval geen schriftelijke overeenkomsten zijn opgesteld, zodat het bestaan van de door eisers gestelde overeenkomsten daaruit niet kan worden afgeleid. Zulke overeenkomsten volgen ook niet uit de stelling van eisers, dat zij voor een verblijf in De Batting hebben gekozen omdat zij op de begane grond konden wonen en omdat zij onbeperkte en vrije toegang hadden tot een tuin, en ook niet uit hun stelling dat enkele eisers eerder hebben geweigerd op een bovenverdieping te wonen.
Ook de stelling van eisers dat gedaagde op dit punt bepaalde toezeggingen heeft gedaan dan wel de schijn heeft opgewekt of het vertrouwen heeft opgewekt met betrekking tot een verblijf op de begane grond en toegang tot de tuin hebben eisers – na de gemotiveerde betwisting door gedaagde – onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit de door eisers overgelegde verklaringen van (familieleden/ vertegenwoordigers) van eisers kan niet worden afgeleid dat er concrete toezeggingen met betrekking tot een (onbeperkt) verblijf op de begane grond en onbeperkte en vrije toegang tot de tuin zijn gedaan namens gedaagde door daartoe bevoegde personen. Datzelfde geldt voor de volgens eisers opgewekte schijn en het opgewekte vertrouwen. Wel aannemelijk is dat aan eisers is toegezegd dat zij tot hun dood in De Batting zouden mogen blijven wonen, maar de mogelijkheid van interne verhuizing is daarbij niet uitgesloten. Nu eisers hun hiervoor genoemde stellingen onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt is er geen sprake van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst of een onrechtmatige gedraging.
4.4 Ter zitting hebben eisers nog gesteld dat zij recht hebben op vrije en onbeperkte toegang tot de tuin op grond van artikel 6 AWBZ jo. artikel 7 Besluit zorgaanspraken AWBZ.
4.5 De voorzieningenrechter deelt dat standpunt van eisers echter niet. In artikel 6 lid 2 AWBZ is vermeld dat de aard, inhoud en omvang van de zorg waarop aanspraak bestaat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld. In artikel 7 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ is vermeld dat eisers aanspraak hebben op activerende begeleiding. Uit dat artikel kan echter niet worden afgeleid dat activerende begeleiding slechts kan geschieden door onbeperkte en vrije toegang tot een tuin. In dat verband is ook niet gebleken dat onbeperkte en vrije toegang tot een tuin voor eisers vanuit medisch oogpunt noodzakelijk is. In het overgelegde zorgplan van mevrouw Berkenpas is dat niet vermeld, en van de overige eisers zijn geen zorgplannen of andere medische stukken overgelegd.
4.6 Voorts hebben eisers aan hun vordering ten grondslag gelegd dat gedaagde is tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen, dan wel dat zij onrechtmatig heeft gehandeld ex artikel 6:162 BW, omdat de besluitvorming rondom de verbouwingsplannen onzorgvuldig was, met name omdat daarbij onvoldoende is gekeken naar alternatieve plannen waarbij eisers hun onbeperkte en vrije toegang tot de tuin zouden kunnen behouden. Volgens eisers was de besluitvorming onzorgvuldig, omdat gedaagde heeft gehandeld in strijd met de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. Gedaagde heeft namelijk de cliëntenraad te laat geïnformeerd, waardoor gedaagde het besluit feitelijk al had genomen voor haar adviesaanvraag aan de cliëntenraad, en dat is in strijd met artikel 3 lid 2 van voornoemde wet. Daarnaast heeft gedaagde de cliëntenraad, in strijd met
artikel 5 lid 1 van voornoemde wet, niet tijdig alle inlichtingen en gegevens verstrekt die zij voor haar taakvervulling nodig had. De cliëntenraad was bovendien niet representatief. Er zaten namelijk geen familieleden van de bewoners van de afdelingen Kompas, Boei of Dobber in de cliëntenraad. Ook heeft gedaagde nagelaten om eisers anderszins bij de besluitvorming te betrekken.
Daarbij komt dat het ontnemen van de tuin volgens eisers onrechtmatig is. Het is volgens eisers een inbreuk op hun (geestelijk) welzijn, waardoor zij in hun gezondheid en welzijn worden aangetast. Volgens eisers is er ook geen noodzaak om de bewoners van de afdelingen Kompas, Boei en Dobber naar een bovenverdieping te verhuizen.
4.7 De artikelen 3 lid 2 en 5 lid 1 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen, waarop eisers een beroep hebben gedaan, strekken ter bescherming van de belangen van de cliëntenraad. Uit artikel 10 van voornoemde wet volgt dat alleen de cliëntenraad naleving van die artikelen kan “afdwingen”. Op grond van de wet komt eisers geen beroep op die bepalingen toe.
Eisers, als cliënten van de instelling, kunnen echter wel zelf de naleving afdwingen van artikel 2 lid 3 van deze wet. In dat artikel is bepaald dat de cliëntenraad representatief dient te zijn. Als eisers van mening waren dat de cliëntenraad niet representatief was hadden zij op grond van artikel 10 lid 2 een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter aanhangig kunnen maken. Niet is gesteld of gebleken dat dat is gebeurd. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat daarvoor te weinig tijd beschikbaar was. Nu eisers geen gebruik hebben gemaakt van de rechtsingang die hun ter beschikking stond kunnen zij zich in dit geding niet met succes beroepen op naar hun oordeel onvoldoende representativiteit van de cliëntenraad. Overigens bestond er voor gedaagde geen verplichting om, naast de cliëntenraad, ook eisers om advies over de verbouwingsplannen te vragen.
4.8 De voorzieningenrechter overweegt voorts dat de verbouwing voor eisers weliswaar een aanmerkelijke achteruitgang oplevert in de kwaliteit van de zorg, nu zij moeten verhuizen naar een bovenverdieping en daardoor geen onbeperkte en vrije toegang meer tot de tuin zullen hebben, maar dat hiertegen moet worden afgewogen het feit dat eisers collectieve zorg ontvangen, en dat gedaagde als collectieve zorginstelling (met een beperkt budget) rekening moet houden met het belang van de meerderheid van haar bewoners. Daarbij is tussen partijen niet in geschil dat de verbouwing een verbetering oplevert voor de meerderheid (56 van de 80 psychogeriatrische bewoners) en dat gedaagde tracht het nadeel voor eisers zoveel mogelijk te compenseren doordat beperkte toegang tot de tuin mogelijk blijft en doordat gedaagde per afdeling een balkon wil realiseren, waartoe eisers onbeperkte en vrije toegang krijgen. Alles afwegende is het besluit van gedaagde en het advies van de cliëntenraad niet onbegrijpelijk en niet onredelijk. Er is niet behoorlijk gemotiveerd gesteld dat er alternatieve verbouwingsmogelijkheden zijn, waarbij het door gedaagde gewenste concept kleinschalig wonen op voor eisers verantwoorde wijze op de begane grond kan worden gerealiseerd. Overigens is ook niet onbegrijpelijk dat gedaagde eerst haar medewerkers en de cliëntenraad heeft ingelicht omtrent de verbouwingsplannen alvorens zij eisers heeft ingelicht. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel er evenmin sprake is van een tekortkoming of een onrechtmatige gedraging op grond van de hiervoor behandelde stellingen van eisers.
4.8 De slotsom is dan ook dat de vorderingen van eisers afgewezen dienen te worden.
4.9 Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op:
- vast recht EUR 248,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.064,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1 wijst de vorderingen af;
5.2 veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op EUR 1.064,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier S.C.A. van Kuijeren op 6 december 2006.