ECLI:NL:RBLEE:2006:AZ4637

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
79580 / KG ZA 06-389
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag op onroerende zaken in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 19 december 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Corporatieholding Friesland (hierna: CHF) en Vastgoed Sneek B.V. (hierna: [gedaagde] Vastgoed). CHF vorderde de opheffing van een door [gedaagde] Vastgoed gelegd beslag op onroerende zaken, waaronder hotel Ozinga, dat in eigendom is van CHF. De achtergrond van de zaak betreft een vermeende overeenkomst tussen CHF en ABC Vastgoed Sneek B.V. over de verkoop van hotel Ozinga. Deze overeenkomst was echter niet ondertekend en niet gedateerd, waardoor de voorzieningenrechter twijfels had over de rechtsgeldigheid ervan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2006 werd duidelijk dat [gedaagde] Vastgoed een conservatoir beslag had gelegd op hotel Ozinga, met de stelling dat er een perfecte overeenkomst was gesloten met ABC Vastgoed Sneek. CHF betwistte deze claim en stelde dat zij de enige eigenaar van het hotel was, zonder enige verplichting tot levering aan [gedaagde] Vastgoed.

De voorzieningenrechter oordeelde dat niet aannemelijk was dat er een overeenkomst tot stand was gekomen die CHF verplichtte tot levering van het hotel aan [gedaagde] Vastgoed. De rechter concludeerde dat het door [gedaagde] Vastgoed ingeroepen recht ondeugdelijk was en dat de vordering van CHF tot opheffing van het beslag toewijsbaar was. Tevens werd [gedaagde] Vastgoed veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van CHF waren vastgesteld op € 1.135,32. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 79580 / KG ZA 06-389
Vonnis in kort geding van 19 december 2006
in de zaak van
de stichting
STICHTING CORPORATIEHOLDING FRIESLAND,
gevestigd te Grou,
eiseres,
procureur mr. S.A. Roodhof,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] VASTGOED SNEEK B.V.,
gevestigd te Sneek,
gedaagde,
procureur mr. O.A. van Oorschot.
Partijen zullen hierna CHF en [gedaagde] Vastgoed genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling op 12 december 2006
- de pleitnota van CHF
- de pleitnota van [gedaagde] Vastgoed.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. CHF is eigenaar van onroerende zaken aan de [adres] te Sneek, kadastraal bekend [kadastrale aanduiding], welke onroerende zaken ook bekend staan onder de naam hotel Ozinga.
2.2. CHF heeft met ABC Vastgoed B.V. onderhandelingen gevoerd over de verkoop van hotel Ozinga. In verband daarmee is door een notaris een conceptkoopovereenkomst opgesteld. Daarin is vermeld dat CHF diverse onroerende zaken, waaronder hotel Ozinga, heeft verkocht aan ABC Vastgoed Sneek B.V., c.q. een door ABC Vastgoed Sneek nader te noemen lastgever. De overeenkomst is niet gedateerd en niet ondertekend.
2.3. ABC Vastgoed Sneek heeft [gedaagde] Vastgoed bij brief van 5 september 2006 bevestigd dat zij hotel Ozinga aan [gedaagde] Vastgoed heeft verkocht.
2.4. Na daartoe op 6 november 2006 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, heeft [gedaagde] Vastgoed ten laste van ABC Vastgoed Sneek conservatoir beslag tot levering doen leggen op hotel Ozinga.
2.5. Op 20 november 2006 heeft [gedaagde] Vastgoed CHF en ABC Vastgoed Sneek gedagvaard en onder meer gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat tussen haar en ABC Vastgoed Sneek een perfecte overeenkomst is gesloten met betrekking tot hotel Ozinga, dat ABC Vastgoed Sneek gehouden is dit hotel aan haar te leveren en dat CHF deze levering dient te gehengen en te gedogen.
3. Het geschil
3.1. CHF vordert - samengevat - de opheffing van het door [gedaagde] Vastgoed gelegde beslag op de aan CHF toebehorende onroerende zaken, met veroordeling van [gedaagde] Vastgoed in de kosten van de procedure.
3.2. [gedaagde] Vastgoed voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter voort uit de aard van de gevorderde voorziening.
4.2. CHF legt aan haar vordering tot opheffing van het gelegde beslag onder meer ten grondslag dat de vordering van [gedaagde] Vastgoed tot levering van hotel Ozinga door ABC Vastgoed Sneek niet kan worden toegewezen omdat niet ABC Vastgoed Sneek maar CHF eigenaar is, terwijl CHF noch met ABC Vastgoed Sneek, noch met [gedaagde] Vastgoed een overeenkomst heeft gesloten die tot de gevorderde levering verplicht. Ook handelt CHF niet onrechtmatig jegens [gedaagde] Vastgoed door vrijelijk over haar eigendom te beschikken.
4.3. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient een beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, voldoende aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. Beslist zal evenwel moeten worden aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd.
4.4. In dit kort geding gaat het allereerst om het antwoord op de vraag of aannemelijk is dat een overeenkomst is gesloten op grond waarvan CHF gehouden is hotel Ozinga - al dan niet via ABC Vastgoed Sneek - aan [gedaagde] Vastgoed te leveren. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. De tussen [gedaagde] Vastgoed en ABC Vastgoed Sneek gesloten overeenkomst bevat geen bepaling waaraan [gedaagde] Vastgoed jegens CHF een (al dan niet indirect) recht op levering kan ontlenen. De in overweging 2.2. vermelde conceptovereenkomst bevat weliswaar de mogelijkheid dat ABC Vastgoed Sneek een lastgever noemt (zie overweging 2.2.), echter niet gebleken is dat zij daarvan gebruik heeft gemaakt door [gedaagde] Vastgoed aan te wijzen. Anders dan [gedaagde] Vastgoed meent, blijkt daarom uit deze conceptovereenkomst niet dat zij tegenover CHF een recht op levering geldend kan maken. Gelet op dit oordeel kan in het midden worden gelaten of tussen CHF en ABC Vastgoed Sneek een overeenkomst tot stand is gekomen.
4.5. De vervolgens te beantwoorden vraag is of aannemelijk is dat CHF onrechtmatig jegens [gedaagde] Vastgoed handelt door de levering aan ABC Vastgoed Sneek opzettelijk niet door te laten gaan. Ook deze vraag beantwoordt de voorzieningenrechter ontkennend. Nu niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde] Vastgoed jegens CHF een recht op levering van hotel Ozinga heeft, valt voorshands niet in te zien waarom het jegens [gedaagde] Vastgoed onrechtmatig zou zijn dat CHF haar verplichtingen uit een - veronderstelde - overeenkomst met ABC Vastgoed Sneek niet nakomt. Dit wordt niet anders indien CHF op de hoogte zou zijn van de tot levering verplichtende overeenkomst van ABC Vastgoed Sneek met [gedaagde] Vastgoed.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat summierlijk is gebleken dat het door [gedaagde] Vastgoed ingeroepen recht ondeugdelijk is. De vordering van CHF tot opheffing van het beslag is derhalve toewijsbaar.
4.6. [gedaagde] Vastgoed zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van CHF worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 71,32
- vast recht 248,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal € 1.135,32
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. heft op het op 7 november 2006 ten laste van ABC Vastgoed Sneek gelegde beslag op de aan CHF toebehorende onroerende zaken,
5.2. veroordeelt [gedaagde] Vastgoed in de proceskosten, aan de zijde van CHF tot op heden vastgesteld op EUR 1.135,32,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.A. Attema op 19 december 2006.?