Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 14 december 2006
Parketnummer: 17/880152-06
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te Leeuwarden,
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Het Veer (FOBA) te Amsterdam.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 30 november 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Buitenhuis, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Op schriftelijke vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is de telastelegging gewijzigd, zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
De rechtbank acht het primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 mei 2006 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, meermalen in zijn linkerarm en in de linkerhelft van zijn borst (onder meer in de directe nabijheid van zijn tepel) en in zijn buik heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op het misdrijf:
primair Poging tot doodslag.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
MOTIVERING VAN DE MAATREGEL
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden maatregel in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het primair telastegelegde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar alsmede een terbeschikkingstelling met verpleging;
- het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft een buurman ernstig verwond door het toebrengen van een aantal messteken. Dit letsel had tot de dood van het slachtoffer kunnen leiden. Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden en diens leven op het spel gezet. Verdachte is geobserveerd en onderzocht in het Pieter Baan Centrum.
In het daarvan opgemaakt rapport van 16 november 2006 concluderen de psycholoog [naam] en de psychiater [naam] dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van - hoogstwaarschijnlijk - schizofrenie van het paranoïde type. Een persoonlijkheidsstoornis wordt veel minder waarschijnlijk geacht. De rapporteurs stellen vast dat bij verdachte sedert 1998 sprake is van een geleidelijk neergaande lijn. Er is sprake van een zich geleidelijk voortzettende psychische ontsporing. Over de mate van toerekeningsvatbaarheid kunnen de rapporteurs geen uitspraak doen. Dit heeft te maken met de onmogelijkheid, het telastegelegde met verdachte te bespreken en zijn weigering, aan het onderzoek mee te werken, waardoor het zeer beperkt is gebleven. De rapporteurs kunnen hierom geen conclusie trekken over de doorwerking van eerdergenoemd, zeer waarschijnlijk ziektebeeld in het bewezenverklaarde feit. Zij geven daarom geen advies.
Op grond van de inhoud van het PBC-rapport, waarvan zij de conclusies in zoverre overneemt, stelt de rechtbank vast dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het is zeer aannemelijk dat een verband bestaat tussen verdachtes stoornis en het door hem gepleegde feit. Dit feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Verdachte is twee keer eerder, in 2003 en 2004, veroordeeld wegens bedreiging. Hij heeft nu onverhoeds met een mes een willekeurig slachtoffer aangevallen en verwond. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte op geen enkele wijze blijk gegeven van ziekte-inzicht of van inzicht in de noodzaak dat hij behandeld wordt. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege eist. Het opleggen van een straf naast de maatregel, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, komt de rechtbank minder juist voor. Het belang van de samenleving eist dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd zolang hij een onaanvaardbaar risico voor anderen oplevert. Gezien verdachtes stoornis moet die dwangverpleging zo snel mogelijk worden tenuitvoergelegd in een daartoe bestemde kliniek, opdat mede kan worden beoordeeld of behandeling van verdachtes stoornis mogelijk is en spoedig kan aanvangen. De rechtbank beseft dat het leed dat aan het slachtoffer is aangedaan en de schending van de rechtsorde die verdachte heeft veroorzaakt niet door een straf worden vergolden. Zij is evenwel van oordeel dat het op korte termijn onderbrengen van verdachte in een kliniek voor ter beschikking gestelden van groter belang is dan het ondergaan van een vrijheidsstraf. De rechtbank volstaat daarom met het opleggen van de maatregel.
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte primair telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart het primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Gelast te dier zake dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ? 1.565,00 (zegge: éénduizend vijfhonderd vijfenzestig euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van ? 1.565,00 (zegge: éénduizend vijfhonderd vijfenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 31 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 1.565,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. G.C. Koelman, rechters, bijgestaan door H. Pool, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2006.
H. Pool is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.